Geert Duintjer 1941-2014
De Friese avant-garde
In de jaren zestig waaide er nieuwe wind door Europa en ook de kunst werd bevangen door een nieuw élan. De kunst wilde opnieuw beginnen. Nu, Zero, Nul, dat waren de woorden van die tijd. Alles moest opnieuw uitgevonden worden. Opeens had men schoon genoeg al die lyrische en expressieve schildergebaren die letterlijk als leeg werd ervaren. De kunst moest voortaan koel worden, zakelijk, banaal, een proces, een spel of zomaar een situatie.
De nieuwe ideeën kwamen overal naar voren en bereikten ook Friesland. Sterker nog, ze staken hier als vanzelf de kop op in een heel eigen context van snelle culturele veranderingen. Juist die relatieve afzondering was in de jaren zeventig een reden voor kunstenaars van elders om in de ‘tabula rasa’ van het verre Friesland neer te strijken en van daaruit ‘mentaal in te loggen’ op de internationale avant-garde. Constructivistische en conceptuele tendensen kwamen tot uiting in de kunst van Ids Willemsma en Harmen Abma. Maar ook in het spoor van Joseph Beuys volgden kunstenaars hun weg, Geert Duintjer bijvoorbeeld met zijn performances. Fritz Rahmann en Silvia Steiger kwamen uit Duitsland en gingen in Friesland wonen en werken.
Deze kunstenaars hadden een nieuwe houding. Ze werkten niet vanuit de hooggestemde idealen van de vooroorlogse avant-garde, maar met oog voor het toeval en de contingentie van het alledaagse bestaan. Voor velen werd duidelijk dat de ware bestemming van de kunst niet buiten deze wereld ligt, maar in de volledige integratie met het leven van alle dag. Kunst moest afstand doen van zijn eigen mythe, afstand ook van alle diepzinnigheid en alle zwaarte die haar zo lang hadden belast.
( tekstbord op de tentoonstelling De Kleur van Friesland. 2008)