Elke voltooide puzzel heeft ooit bestaan uit een chaotische verzameling puzzelstukjes. Ook elk weblog is een puzzel, een verzameling van woordjes die ooit geen enkel onderling verband leken te hebben. De woordhjes vallen weer uitelkaar, wants niet blijft voor eeuwig voortbestaan. Ook dit weblog niet. Een trouwe lezer attendeerde mij onlangs op het bestaan van het Internationaal Web Archive met de Way Back Machine. Hiermee kun je je gehele blog archiveren voor latere generaties. De zo opgeslagen artikelen worden soms in zoekresultaten weergegeven. Maar een bijdrage waar je later spijt van hebt (of reactie die je niet zint) kun je dan niet meer apart schrappen zonder het gehele gearchiveerde weblog te deleten. Eventueel kun je elk half jaar je weblog archiveren. Ik heb mijn trouwe lezer laten weten dat ik van de diensten van het Web Archive geen gebruik zal maken. Ik vind het misschien wel prettig om op een gegeven moment gewoon van het net te verdwijnen. Stel je voor dat alles, wat je ooit op een weblog geschreven hebt, voor eeuwig blijft voortbestaan. Trouwens, waar maak ik me druk om? Het is tegenwoordig juist een hele kunst om na de dood geheel van het net te verdwijnen. (zie: hier) ‘Killing me softly’ bestaat niet om internet. In het echte leven trouwens ook niet.
Zoals ik gisteren al meldde ben ik afgelopen weken bezig geweest om mijn weblog behoorlijk op te schonen. Eerst ben begonnen al mijn blogs dan de afgelopen acht jaar een beetje te ordenen. Het zijn er waren er meer dan 3600. Daarna ben ik op de delete-knop gaan drukken. Zo bleven er nog 2040 blogs over die de toets der kritiek nog altijd konden doorstaan. Dat wil niet zeggen dat ze voor de eeuwigheid bewaard kunnen worden. Een aantal hiervan zullen over een paar jaar misschien weer in de digitale prullenbak verdwijnen. Zo zullen er uiteindelijk misschien een enkele tientallen blogs overblijven, hoeveel jaren ik ook van nu af zou blijven schrijven. Sub specie aeternitatis is alles onzin wat ik geschreven heb, en in het aanschijn van de dood zal ik wellicht alles vernietigen. Niets maar dan ook niets blijft voortbestaan. ‘Je wordt naakt geboren en je gaat naakt de kist in’, zei mijn schoonvader altijd. Onlangs heb ik besloten dat dit wat mij betreft een kartonnen Eko-kist uit Polen zal zijn. Zeer milieuvriendelijk en je bent voor een paar tientjes klaar voor de eeuwigheid. (zie: hier)
De 2040 blogs die er nu in mijn archief zijn overgebleven beslaan met elkaar zo ongeveer 2 miljoen woorden die uitgeprint ruim 3000 pagina’s tekst zouden opleveren. Ik was benieuwd of er in al die blogs achteraf enige lijn in te ontdekken viel. Het valt niet mee om die lijn te vinden. Als ik de verschillende onderwerpen wat nader sorteer en in de juiste volgorde plaats, komt misschien het staketsel in beeld van een totaaltekst waar je iets mee kunt. De vraag is alleen hoe ik deze ratjetoe aan teksten ooit tot een eenheid brengen moet. De thema’s zijn heel verschillend of overlappen elkaar. Er is geen rode draad, laat staan een kop of staart te bekennen. Ik ben begonnen met een soort plattegrond te tekenen, waar de verschillende onderwerpen ‘geografisch’ op te ordenen zijn. Maar ook dat is niet makkelijk. Eigenlijk is het een soort legpuzzel die al eens is opgelost, naar die ik opnieuw in elkaar moet zetten. Hoe doe je dat? Ik dacht ik moet terug naar af. Wat is taal? zo vroeg ik me af. Taal is communicatie. Maar wat is communicatie?
De Zwitserse taalkundige Ferdinand De Saussure heeft communicatie gedefinieerd als een al gemeen systeem van tekens, waarbij elk teken wordt gekenmerkt door een betekenisaspect (signifié) en een vormaspect (signifiant), ofwel de manier waarop de betekenis van een teken door gesproken geluid of door zichtbare tekens, zoals letters, wordt gecommuniceerd. Wij zouden niet kunnen communiceren, als er geen algemeen gedeelde op vatting bestond over het onderlinge verband tussen het betekenisaspect en het vormaspect van een teken. ‘Le signe est arbitraire’ (het teken is willekeurig). Taal laat zich van binnenuit beschrijven als een dynamisch samenstel van relaties, maar er is geen intrinsiek verband tussen de beeltenis op één enkel woord en het woord zelf. Anders gezegd, tussen één enkel puzzelstukje en de toevallige uitsnede van de totale voorstelling op de deksel van de puzzel-doos te zien is. Een legpuzzel is dus een systeem dat vergelijkbaar is met de taal. De alledaagse, vanzelfsprekende verbinding van klank en begrip – van puzzelstukje en voorstelling – ontbreekt. De relatie zit in de onderlinge samenhang van kleine verschillen. Het stansmes van de puzzel is de oermal van de taal.
Maar deze puzzeltheorie over de taal is achteraf bezien nogal eenzijdig, Critici beweren dat de saussuriaanse linguïstiek typerend is geweest voor het modernisme van de twintigste eeuw. Door de nadruk te leggen op het arbitraire karakter van het teken werd ontkend dat woorden wel degelijk een intrinsieke betekenis hebben. Ze liggen verankerd in ons brein. Sterker nog, ze hebben hun wortels in het lichaam. Taal kwam ooit voort uit muziek, uit ritmes en klanken, de tam tam in het oerwoud. Ook dieren praten met elkaar. Dieren kennen ook het verschijnsel prosodie. Ze maken klankzinnen van geluid… zeurderig, opgewonden, angstig of opgetogen. Hoe dan ook, wij kunnen de dieren heel goed verstaan, tenminste als we oren hebben om te horen en ogen om te zien. Taal heeft et maken met alle zintuigen. Of beter gezegd: taal kwam voort uit een samenspel van de zintuigen, zoiets als synesthesie. Ook onze alledaagse mensen-woorden hebben wel degelijk een intrinsieke betekenis. Dat wil zeggen: alle woorden en niet alleen de zogeheten onomatopeeën – zoals het woord ‘koekkoek’ – waarin de klank overduidelijke betrekking heeft op de betekenis.
Zo bestaat er het zogeheten ‘boeba/kiki effect’. De klanken ‘ki-ki’ duiden meestal op iets spitsvormigs en scherps en ‘boe-ba’ duidt doorgaans op iets wat rond en zacht is. Dergelijke fonetische betekeniseffecten zouden in alle woorden en in alle talen zijn terug te vinden. Anders gezegd, puzzelstukjes zijn te vergelijken met woorden, maar de relatie tussen de vorm van het puzzelstukje en het fragment van de voorstelling, dat je daarop te zien krijgt, is niet geheel willekeurig. De koppeling van vorm en voorstelling (teken en betekenis) heeft wel degelijk een oorzaak, maar dit ligt buiten het voorstellingsvermogen van de puzzelaar. Die koppeling hangt direct samen met de puur toevallige ontmoeting tussen het stansmes en de totale voorstelling, waardoor de uitsnede van elk afzonderlijk puzzelstukje vooraf is bepaald. Maar die uitsnede had ook heel anders kunnen uitvallen, als het stansmes een andere vorm of uitgangspositie had gekregen. De puzzelaar krijgt het stansmes ook nooit te zien. We zullen het met deze puzzel moeten doen, zoals ons brein behekst is met niets anders dan taal. De vraag of binnen de totale verzameling puzzelstukjes sprake is van een periodieke vorm-herhaling is door hem pas achteraf te beantwoorden, maar nooit tijdens het puzzelen zelf. De puzzelaar zal het moeten doen met de informatie, die stukje bij beetje op lokaal niveau verzameld moet wor den.
Omdat De Saussure wellicht niet helemaal gelijk had met zijn theorie over teken en betekenis, gaat de vergelijking tussen woorden en puzzelstukjes niet helemaal op. De betekenis van woorden, zo stelde De Saussure , ligt in het verschil met betekenissen van andere woorden, in de context dus. Betekenis is niet een intrinsieke eigenschap van het taalteken. Als je dat met puzzelstukjes vergelijkt kun je stellen, dat de betekenis van woorden afhankelijk is van de wijze waarop de legpuzzel van elke taal is uitgesneden. De Friese taal heeft een andere legpuzzel dan het Nederlands of het Frans. Die ontdekking van De Saussure was revolutionair. Eeuwenlang heeft men gedacht dat taal en teken niet alleen intrinsiek met elkaar verbonden waren, maar dat in de taal ook een spirituele dimensie aanwezig zou zijn. In de taal trad de geest buiten zichzelf. Het lichaam werd door de taal bezield. ‘Het woord is vlees geworden.’
In de optiek van Augustinus kon de betekenis van een woord worden opgevat als het ‘in de geest aanwezig zijn van een mentale representatie van de werkelijkheid’. Zo geredeneerd heeft elk puzzelstukje een intrinsieke correlatie met die werkelijkheid, of met iets wezenlijks wat daaraan voorafgaat. Als we weten waar een woord voor staat, begrijpen we wat een uitdrukking betekent en leren we de wereld kennen. Dat houdt in dat we beschikking hebben over een mentale matrix van de wereld. Dat is de ‘mentalese structuur van de taal’ die in het christendom heeft geleid tot de gedachte dat er zoiets als God bestaat. In de ‘binnenkant’ van de taal ligt de transcendentie verankerd. God is een fata morgana die voortkomt uit de taal, omdat we denken dat de taal een mentaal gebeuren is en een transcendente fundering heeft. Er is iets ongrijpbaars dat de taal verbindt met het fenomeen God. In den beginne immers was het woord.
Wittgenstein daarentegen ging er van uit dat de betekenis van een uitdrukking louter en alleen naar voren komt in het gebruik dat we van die uitdrukking maken. Betekenis moet dus altijd worden opgevat in termen van gebruik, zoals je ook een gereedschap letterlijk gebruikt. Taal is een spel met regels, een situatie en een context – wat Wittgenstein aanduidt als een ‘taalspel.’ God is dus ook een product van een taalspel. Op die manier kun je hem ook in zijn spel gevangen zetten. ‘Dit spel,’ zegt Hamlet, ‘geeft me de ban, waarin ik het geweten van de koning vangen kan’. Maar die koning ‘God’ bestaat niet. Hij is een fantoom van de taal. Als je het denken van Wittgenstein loslaat op de denkhypothese ‘God’, dan blijft er niet veel van de Schepper over. Dat soort denken heeft dus geen zin. In zijn boek Filosofische onderzoekingen (1953) schrijft Wittgenstein, dat wij op moeten houden met theoretiseren.
‘En wij mogen geen theorieën opstellen. Onze beschouwingen mogen geen hypothetische elementen bevatten. Alle verklaringen moeten terzijde worden geschoven en dienen plaats te maken voor beschrijvingen en beschrijven alleen. (..) De problemen worden niet opgelost door het aandragen van nieuwe gegevens, maar door dingen die allang bekend waren met elkaar in verband te brengen.’
Soms ben ik geneigd om Wittgenstein gelijk te geven. Ik moet eens ophouden met al dat problematiseren. Ik moet de dingen gewoon nemen zoals ze zijn. Een theorie is maar een theorie. En bovendien, geen enkele theorie klopt met alle bekende feiten op haar terrein. De wereld bestaat uit een zee van anomalieën. Als ik niet eens mijn eigen weblog op orde kan brengen, hoe zou het dan ooit lukken om een sluitend systeem voor de wereld te bedenken? Waarom zou ik niet gewoon gaan zitten luieren? Nadenken is het bijeengaren van een onafzienbare hoop minutieuze en nauwkeurige resultaten waar geen mens op zit te wachten. Kortom, de wereld heeft geen zin en het is onzin om nog langer naar een zin te zoeken. Als ik me dat realiseer, dan denk ik, waar ben ik in godsnaam mee bezig. Weet je wat, dacht ik, ik ga puzzelen. Ook puzzels kennen het boeba-kiki effect. Sommige puzzelstukjes zijn meer boeba, andere meer kiki. Dat is bij elke puzzel hetzelfde en toch is elke puzzel weer anders.
De puzzel waar ik op dit weblog mee bezig ben krijg ik nooit in mijn leven helemaal af. Maar toch moet het te proberen zijn. Ik leg dan ook elke dag weer mijn vaste hoeveelheid puzzelstukjes. Dit is een eindeloze, onzinnige onderneming die tegelijk zin en einde heeft. Immers de complete verzameling van alle benodigde puzzelstukjes staat zelf weer op een puzzelstukje en kan dus nooit een complete verzameling zijn. Hier wringt iets. Er moet dus één puzzelstukje bestaan met een fragment van de totale voorstelling die niet past in de complete verzameling van alle puzzelstukjes met alle fragmenten van de totale voorstelling. Alle fragmenten zitten als beelden in ons brein. Alle puzzelstukjes zitten erbuiten. Maar waar zit dat ene puzzelstukje, dat niet past binnen die complete verzameling van alle puzzelstukjes met alle fragmenten van de totale voorstelling? Binnen, buiten, in beide of geen van beide?
Wellicht zou op dit ene puzzelstukje de blauwdruk van een pijlerbrug getekend staan. De gelukkige vinder zou niet meer als elke filosoof op en neer hoeven lopen op een doodlopende pier in de oceaan. Hij zal al het water naar de zee kunnen dragen in de euforie van Einstein on the beach en de steen der wijzen vinden op een puzzelstukje. Maar wie deze eerste krabbel bekijkt ziet niets anders dan de laatste zin van een bestaand verhaal. Elke laatste zin in een bestaand verhaal heeft ooit niet bestaan, behalve deze: ‘Elk voltooide puzzel heeft ooit bestaan uit een chaotische verzameling puzzelstukjes.’