‘Mous verwijst in zijn laatste boek over Gerard Reve ook nadrukkelijk naar Reve’s bouwactiviteiten (vgl Mous 159vv) Dit boeiende boek verscheen voor mij te laat om het nog te kunnen integreren.’
Aldus Tjeu van den Berk in zijn zojuist verschenen boek In de ban van Jung. Nederlanders ontdekken de analytische psychologie van Jung. Het is een dikke pil van 544 pagina’s dat ik gisteren heb aangeschaft. Op de flaptekst lees ik onder meer het volgende :
‘Van den Berk beschrijft hoe Jungs gedachtegoed tijdens diens leven in Nederland werd ontvangen. Hij doet dat aan de hand van biografische portretten van Nederlanders die in de eerste helft van de twintigste eeuw nauw op Jung betrokken waren. Onder hen zijn kunstenaars als Gerard Reve, Marten Toonder, Augusta de Wit en Harry Mulisch; grote spirituele vrouwen zoals Etty Hillesum, Maria Moltzer en Olga Fröbe- Kapteyn; belangrijke psychiaters als Jan van der Hoop, Eugène Carp en René Van Helsdingen, en de theoloog Gilles Quispel. Maar Van den Berk staat ook stil bij de oprichters van de eerste Jungvereniging en bij de Bennebroekse bloembollenfamilie Van Waveren, bij wie Jung kind aan huis was. Door alles heen spelen de jungiaanse thema’s: het collectieve onbewuste en zijn archetypen, Jungs typologie, zijn opvattingen over symbolen, complexen en synchroniteit. Dit boek is het eerste in zijn soort. Over Freud en Nederland bestaan reeds verschillende studies. Over Jung en Nederland nog geen.’
Het is altijd leuk om jezelf terug te vinden in een boek dat net verschenen is. Onlangs overkwam het me nog bij het nieuwste boek van Hanco Jürgens, Na de val, Nederland na 1989 (2014). (Zie mijn blog: De opkomst van de droommaatschappij). En eerder al in Wouter Kusters, Filosofie van de waanzin (2014) en het boek van Nout Van Den Neste, Vide Triste, Slauerhoff en de Fado (2014). Mijn naam begint kennelijk door te dringen in de citatie-index en ik ben ijdel genoeg om toe te geven dat dit geen onplezierig gevoel geeft. Integendeel, het is altijd leuk als een ander over je schrijft of naar jouw woorden verwijst. Op 23 oktober 2007 reageerde Tjeu van den Berk op dit weblog met de volgende woorden (hou je vast, want dit wordt bijna gênant):
‘Toevallig ontdekte ik U op Internet en werd aangenaam verrast door Uw wonderlijke veelzijdige diepgang. Veel thema’s die U aanroert zijn terug te vinden in mijn boeken. Juist die veelzijdige samenhang tussen bijvoorbeeld Jung, Reve, Augustinus, Tronende Madonna’s, Otto etc. etc. is mij uit het hart gegrepen. Ik denk dat mijn boeken ‘Het numineuze’ en ‘Mystagogie’, U zeker zullen interesseren. Het laatste echter wat ik hier wil is reclame maken voor mezelf. Ik heb een vraag. Ik ben op dit moment bezig met een monografie over ‘Jung en de kunst’. Jung is voor mij in mijn werk zoiets als een moderne ‘kerkvader’. Nu meen ik hierboven te lezen tot mijn grote verrassing dat Uw kandidaatsscriptie over Jungs opvattingen over kunst ging. Of ging hij alleen maar Jungs ideeën in het algemeen? En nog wel begeleid door Jaffé! Het is een hoogst brutale vraag maar is er een mogelijkheid dat ik die in kan zien, zeker als het over Jungs kunstopvattingen gaat? Nu weet ik hoe het met kandidaatsscripties gaat. Je raakt ze snel kwijt. Ik ben zelfs mijn doctoraalscriptie kwijt. Maar ik vind het gewoon boeiend om Nederlanders in mijn blikveld te krijgen die ook met Jung zijn bezig geweest. Dat zijn er jammer gernoeg nog niet zoveel. Ik zit in het bestuur van de C.G.Jungvereniging Nederland, en schrijf regelmatig colums in ons Bulletin. Uw naam is daar nog niet gevallen voor zover ik weet. Dat zal sowieso veranderen na lezing van bovenstaand stukje. Hebt U verder nog typische Jung-teksten gepubliceerd?
Ik kan me niet herinneren dat mijn de tekst van mijn kandidaatsscriptie over Delvaux destijds aan Tjeu van den Berk heb toegestuurd. Wel schreef ik op dit weblog een tekst waarin zijn boek Eigenzinnig, kunstzinnig. De visie van Carl Gustav Jung op kunst (2009) aan de orde komt. (Zie mijn blog: Leegte en de erfenis van Jung ) Mijn zus Cornelie, die in maart vorig jaar overleed, heb ik kort voor haar dood nog geattendeerd op dit boek over Jung en de kunst, dat ze met belangstelling gelezen heeft. Cornelie was een groot bewonderaar van Jung. Zij volgde ooit een cursus op een Jung-instituut in Zwitserland en ik heb nog onlangs een stel boeken van Jung, die ze ooit in Canada heeft gekocht, uit haar nalatenschap mogen ontvangen.
Zo blijft de figuur van Jung me achtervolgen tot op de dag van vandaag. Dit jaar trekken heel wat babyboomers de stekker eruit. Sommigen gaan nog even door met werken alsof er niets aan de hand is. Maar een hele schare zet de eerste moeizame stappen in het land van de krasse knarren die zichzelf moeten zien te vermaken na sluitingstijd. ‘Na sluitingstijd’ is een mooie metafoor. Ik associeer het met een nachtelijk café waar de bel voor de laatste ronde al lang heeft geklonken en zelfs de eerste stoelen al omgekeerd op de tafels worden geplaatst. Tussen de achterblijvers aan de bar ontstaan dan vaak de mooiste gesprekken. Voor mij is ‘na sluitingstijd’ tot nog toe de mooiste tijd van mijn leven. Het is al weer zeven jaar geleden dat ik ‘voor mezelf begon’. Veel boeiende mensen heb ik pas na mijn zestigste leren kennen. Internet is voor mij een venster op de wereld geworden, waardoor ik met allerlei mensen in contact ben gekomen die vroeger voor mij onbereikbaar waren.
Na sluitingstijd vond ik pas echt de tijd om te schrijven en mijn gedachten te ordenen. Het verleden kon ik pas loslaten nadat ik het stevig had vastgepakt. Ik heb het idee dat ik nu pas – zij het door sommigen – een beetje serieus wordt genomen. Misschien wel omdat ik mezelf anders ben gaan zien. Niet dat ik mezelf nu serieus neem. Integendeel. Maar ik hoef niet meer zo nodig, en juist dat gevoel geeft me de vrijheid om te doen wat ik leuk en belangrijk vind. Ik doe waar ik zin in heb. Soms denk ik wel eens bij mezelf: had ik dat maar eerder gedaan. Mijn moeder zei altijd: ‘Ik ga rechtstreeks naar de hemel.’ Ik geloof ook stellig dat ze daar nu zit, met de krulspelden nog in. Zelf ben ik er niet zo zeker van dat ik daar ooit nog eens terecht zal komen. Mijn moeder had een gouden hart. Dat zou ik niet van mezelf durven zeggen. Mijn hoofd weet niet wat mijn hart verlangt. Mijn linkerhand weet niet wat de rechter doet. Ik rotzooi maar wat aan. God zegen de greep. Alles in mijn leven gaat met de Franse slag. Ik denk niet na, ik doe maar wat.
Als ik zwaar getafeld heb, zeg ik wel eens tegen mezelf: ‘Jongen, waarom ben je ooit uit Mokum weggegaan?’ Hier in Friesland voelde ik mij dertig jaar lang een dwaallicht in de nacht. Ik sneeuwde onder in de provincie. Mijn noodlot werd mijn bestemming. Maar ik heb nergens spijt van. Integendeel. In Friesland kon ik mezelf worden. Na sluitingstijd.