De televisie wordt steeds meer een collectief reservoir van herinneringen. Het nationale geheugen ligt bewaard in televisiebeelden die zorgvuldig worden geconserveerd in het Nederlands Instituut voor beeld en geluid dat zich als taak stelt het beheren en toegankelijk maken van het audiovisueel erfgoed in Nederland. In dat opzicht is de Friese geschiedenis pas twintig jaar oud, want Omrop Fryslân ging in 1994 van start. De tijd vóór de televisie was een soort nieuwe prehistorie. Waar geen bewegende beelden meer van zijn lijkt nooit te hebben bestaan. Het collectieve geheugen is filmisch geworden. ‘Wij zijn in de media, de media zijn in ons,’ beweert de Spaanse socioloog Manuel Castells. Anders gezegd, wij zijn ons weliswaar ons brein, maar ons brein is televisie. Sinds de uitvinding van dit medium zit ons bewustzijn ondergedompeld in zompig moeras van beelden.
De jaren zestig waren het decennium waarin de televisie de wereld in no time ging veranderen, niet alleen de cultuur maar ook de mens zelf. Dat proces voltrok zich wereldwijd, van New York tot Wladiwistok en zelfs in regio. De televisie heeft immers ook Friesland in sociaal en cultureel opzicht volledig getransformeerd in die tijd. Lange tijd heeft het verzuilde Nederland zich tegen de invoering van de televisie verzet. Men zag het als een dreigende modderstroom van platvloers amusement, zedenverwildering en goddeloosheid. Bovendien had men in die tijd van wederopbouw wel iets anders aan het hoofd. Het geld kon aan belangrijker dingen besteed worden. Het was de tijd van de bestedingsbeperking en het kabinet Drees had zelfs een ‘weeldebelasting’ ingevoerd.
Wie de culturele stroomversnelling in de jaren zestig wil begrijpen zal zich dan ook allereerst moeten verdiepen in de televisie. De menigeen lopen over waar, wanneer en door wie dit medium werd uitgevonden, maar het moet ergens in het interbellum zijn geweest dat de beslissende stap werd gezet. Na de oorlog volgde de doorbraak in Amerika en begin jaren vijftig kwam de televisie in Nederland voorzichtig op gang. Ondanks alle bezorgde geluiden van pedagogen, geestelijk leiders en volksopvoeders was de opkomst van de televisie onstuitbaar. De welvaart trok aan en de commerciële belangen van Philips waren te groot. Drees ging overstag en zelfs de omroepen in Hilversum. Toen in 1951 eenmaal het hek van de dam ging, was er geen houden meer aan. In 1954 waren er al 250.000 tv-toestellen in Nederland. Omstreeks 1961 was dat aantal gestegen naar één miljoen en werd er al ruim twintig uur per week uitgezonden. Maar intellectuelen en hoogopgeleiden beschouwden zo’n kijkkast nog altijd als een teken van plat volksvermaak. Voor het bezit van zo’n toestel moest je je schamen.
Pas in het begin van de jaren zestig volgt dan de doorbraak, ook in Friesland, waar de ontvangst mogelijk was geworden door de ingebruikname van de zendmast in Irnsum in 1957. Tien jaar later, in 1967, werd de kleuren-tv in Nederland geïntroduceerd en vond de eerste mondiale live tv-uitzending plaats. In 1964 ging Nederland 2 van start en in 1968 Nederland 3. In 1969 was wereldwijd de live tv-uitzending van de eerste maanlanding te zien. Ziedaar de geschiedenis van de televisie in een notendop, een eenparig versnelde, technische ontwikkeling die zijn apotheose vond in de jaren zestig.
De impact die de invoering van de televisie op Friesland heeft gehad is lange tijd onderschat. In de Encyclopedie van het hedendaagse Friesland, die in 1975 verscheen, worden in maar liefst 22 inleidingen alle recente veranderingen in de Friese samenleving in beeld gebracht. Slechts één zin daarvan is gewijd aan de invloed van de televisie: ’Met name door de komst van massamedia, in casu de televisie, heeft zich een democratisering en nivellering voorgedaan.‘ Die zin was van Gerben Abma in zijn beschouwing over de Friese Letteren. Wat je noemt een understatement. In de bundel Friesland 1945-1970, die in 1970 verscheen onder redactie van J.J. Spahr van der Hoek en K. de Vries, komt het woord ‘televisie’ zelfs helemaal niet voor. Pas in de Geschiedenis van Friesland 1750-1995 die in 1995 verscheen onder redactie van Johan Frieswijk c.s. worden enkele regels aan de invloed van de televisie gewijd. Bovendien wordt hierin met een tabel aangetoond dat het aantal televisietoestellen in Friesland van 1956 tot 1962 steeg van 42 tot circa 24.000.
Friesland bleef in de jaren vijftig relatief lang in een tv-isolement, omdat de zender van Lopik een cirkel trok langs Zwolle en Lemmer en dus Friesland niet goed bereikte. Philips had al in m aart 1949 haar mobiele tv-zender naar het Noorden gestuurd voor een aantal proefopnames en in 1951 begonnen de eerste uitzendingen vanuit Bussum. Schoorvoetend gingen Friezen over tot de aanschaf van een tv-toestel, maar de beelden waren slecht, vaak met veel ruis en rollende banen over het scherm. In de gebruiksaanwijzing van deze eerste televisietoestellen stond ook een hele reeks plaatjes met allerlei typen storingen. Soms kon je die verhelpen door aan half verscholen knoppen te draaien opzij of achter het toestel nog enigszins verhelpen, maar meestal was er geen houden aan.
In 1956 werd er een Fries comité van (ontevreden) televisiekijkers opgericht door burgemeester J.G. S. Bruinsma van Bolsward. Er bestonden plannen voor een grote zendmast in Appelscha, die driehonderd meter hoog zou worden, maar dat ging niet door. Na de ingebruikname van de hulpzender in Irnsum in mei 1957 kon de opmars van de TV in deze provincie pas goed beginnen. In de Leeuwarder Courant verscheen een euforisch verslag van de eerste proefuitzending via Irnsum van de voetbalwedstrijd Nederland-Duitsland op 3 april 1957. Dat was de doorbraak. Eindelijk geen sneeuw in beeld of rollende strepen over het scherm. In de etalages van de radio- en televisie-zaken verdrongen de mensen elkaar om het wonder van techniek te aanschouwen. Een nieuw toestel was trouwens niet goedkoop. Je betaalde er tussen de 800 en 1200 gulden voor.
Maar ondanks die barrières kwam de televisie langzaamaan letterlijk en figuurlijk binnen ieders bereik. Dit cultuurvijandige medium ging allengs deel uitmaken van de cultuur, de populaire cultuur weliswaar, maar de grenzen tussen hoge en lage cultuur zijn in de jaren zestig – mede door de televisie – gaan vervagen. De godsdienstpsycholoog en essayist Fokke Sierksma verwoordde het als volgt: ‘Wil men aan de vele definities van cultuur er nog één toevoegen, dan zou men kunnen zeggen dat een cultuur het totaal is van aangeleerde gedragsvormen van een menselijke samenleving + de zintuiglijk waarneembare producten en de niet waarneembare voorstellingen die daarvan het resultaat zijn.’
Testbeeld
Sierksma deed deze uitspraak in zijn boek Testbeeld dat in 1963 verscheen, een jaar voordat Marshall MucLuhan wereldwijd furore zou maken met zijn Understanding Media. Zo bezien kon alles tot de cultuur gaan behoren, dingen, gedachten, triviale en hooggestemde zaken. Om die reden voelde Sierksma zich ook niet bezwaard om in een boek over zijn ervaringen als televisiekijker het licht te doen zien. Zoiets was begin jaren zestig ongehoord voor een intellectueel, die toen geacht werd alleen moeilijke boeken te lezen. Sierksma was wat overspannen geraakt, zodat hij als rusttherapie een televisietoestel zijn studeerkamer liet binnenslepen.
Precies 25 jaar later, op 19 december 1987 schreef Anne Wadman in het blad Frysk en Fry een artikel waarin hij nog eens terugkeek op het boek Testbeeld van Fokke Sierskma, Het artikel had als titel: T.V. – IN FEARNSIEU NEl FOKKE. Wadman zag een kwart eeuw na dato duidelijk de blinde vlek van Sierksma. Hij had geen oog gehad voor de kwalijke gevolgen van het geweld op tv, en miste ook de opkomst van nieuwe programma-formats als de talkshow en de actualiteitenrubrieken. Het nieuwe medium fascineerde Sierksma als een technisch novum dat het midden hield tussen cultuur en civilisatie.
Het vooroorlogse cultuurpessimisme klonk nog steeds door in deze reeks beschouwingen over het televisieaanbod van het jaar 1962. Sierksma zag dit medium primair als een bedreiging voor de mens, bezien vanuit een humanistische mensvisie, maar wel een ‘humanisme met haar op de tanden’, zoals hij dat zelf noemde De rode draad in het boek Testbeeld was een stelselmatig NEE, waar in de praktijk een paar kleine voordelen tegenover stonden. Dat was het paradoxale in Sierksma’s houding.
Hij kon niet echt kiezen tussen een voor of een tegen. De grote bedreiging kwam van uit het geboorteland van de tv: Amerika. De kwalijke invloed die zich daar lieten gelden betroffen de toenemende commercialisering en het almaar groter wordende winstbejag, de vervlakking van de cultuur, de fysieke achteruitgang van de jeugd… Sierksma hanteerde in zijn beschouwingen niet expliciet de term ‘kapitalisme’, maar zijn kritiek richtte zich daar wel op, zij het soms in wat karikaturale bewoordingen. Terugkijkend neemt Anne Wadman ook zijn eigen recensies van Sierksma’s boek, die hij kort na het verschijnen schreef voor de Leeuwarder Courant, nog eens onder de loep.
Hij merkt dan dat hij zelf ook veranderd is in als die jaren, maar de paradox van Sierksma – die van acceptatie en protest – bleef ook voor hem overeind. Het pleidooi voor humanisering en tegen ontmenselijking bleef voor Wadman in 1987 nog even actueel. In die zin was het boek Testbeeld van Sierksma niet alleen profetisch, maar ook taboedoorbrekend.
Maar hoe werd dit nieuwe medium in de jaren zestig door gewone mensen beleefd? Op die vraag geven twee romans uit het begin van de jaren zestig een antwoord. In De oerwinning fan Bjinse Houtsma (1962) laat Anne Wadman zien, hoe de hoofdpersoon Hindrik Visser met de aanschaf van een televisietoestel zijn slechte huwelijk met Wypkje Hempenius tracht te redden. Je stak er wellicht ook wat van op en met een goed toneelstuk of een aardige film kon je in die eenzame dorpsstreken cultureel bijblijven, zo laat hij Hindrik zeggen. Als deze overspelige huisvader zich schuldig voelt, kijkt hij samen met zijn vrouw Wypkje gezellig naar tv en ziet een blauw schijnsel van door haast verslonden mannen met aktetassen in auto’s, die halsbrekend bochtenwerk verrichten… De televisie hoort in deze roman bij een ingedut huwelijk en een sukkelige vrouw.
Twee jaar later laat Trinus Riemersma de televisie een centrale rol vervullen in zijn roman Fabryk. De medewerkers van de fabriek, kunnen via hun werkgever goedkoop een tv-toestel aanschaffen, maar de ik-figuur van deze roman weigert mee te doen vanwege het dwingende karakter van deze actie. ‘Jim kinne yn’e stront sakje mei jim telefyzje!’ Ook hier is het vaak dat de vrouw van de werknemer voor de verleiding zwicht. ’t Wiif hie der wol sin oan.’ Prachtig zijn de scènes waarin Riemersma het nieuwe televisie-ritueel in de huiskamer van een arbeidersgezin beschrijft.
Het is bijna een sacrale sfeer die dan ontstaat, met iedereen – zelfs het bezoek – om het toestel geschaard: ‘in houten bak mei in mat-griis glêzen each.’ Er werd gekeken naar een dans van twaalf vrouwen, allemaal hetzelfde gekleed met lange blote billen en een diadeem in het haar. Na afloop flikkerde het beeld helder op. In de kamer klonken drie zuchten en drie lichamen hesen zich in de stoel overeind: ‘Doe’t ik dat goed yn my omgean liet, waerd ik wé en lilk: it each fan God ljochtet, en yn tûzenen wenkeamers forskeuke safolle tûzen minsken op de stoel en litte in sucht hearre. Men soe hinnegean en slach dat each fyn en wâdzje dy hiele rotkast yninoar.’
Televisie veranderde de samenleving. Zonder televisie was er geen Provo geweest, zoals ook het huwelijk van Beatrix en Claus voor de provobeweging achteraf kan worden beschouwd een bijna noodzakelijke bestaansvoorwaarde. Maar de ware impact van het medium televisie was voor velen nog een terra incognita in het midden van de jaren zestig. Dit medium creëerde een nieuwe vorm van bewustzijnsmanipulatie die soms religieuze trekken leek te krijgen. ‘Beeldreligie’, zo heette de geruchtmakende satire op de tv-verdwazing in de uitzending van Zo is het…. op 4 januari 1964. ‘Het medium is de boodschap,’ beweerde Marshall McLuhan in datzelfde jaar. Het was een nieuwe vorm van religieuze magie, waarvan de regels nog niet bekend waren en die alleen door charismatische tovenaarsleerlingen bedreven kon worden.
Understanding Media
De televisie heeft de mondigheid mensen veranderd. Wie nu de beelden terugziet van het interview dat Netty Roosevelt in 1964 hield met inwoners van Greonterp, die gevraagd werden wat zij vonden van hun nieuwe dorpsgenoot Gerard Kornelis van het Reve, staat verbaast over het gebrek aan verbaal uitdrukkingsvermogen van deze dorpsbewoners. Tegenwoordig is iedereen in alle uithoek van het land niet alleen uiterst mondig maar uitstekend in staat om zich adequaat uit te drukken als hij of zij op straat voor een camera wordt geplaatst. De televisie heeft niet alleen ‘ de man in de straat’ veranderd, maar vooral ook de mensen in de afgelegen dorpen vlekken en gehuchten.
De televisie bracht ook nog een onvermoede vorm verandering met zich mee, door het overnemen van sommige functies waarin vroeger werd voorzien door het ritueel. De televisie veranderde de dagindeling, de dagsluiting verdrong het avondgebed. Door de werkelijkheid om te zetten in een schouwspel vervulde zij voortaan een rol die traditioneel door mythe en rite werden vervuld. Het dagelijkse nieuws kreeg mythisch-rituele trekken door de gezamenlijke en tegelijkertijd persoonlijke deelname aan de wereldgebeurtenissen via uniforme patronen, tijdstippen en symbolen.
Dat gaf een collectief gevoel van orde, maar ook van betrokkenheid ver buiten de verbintenissen van gezin, dorp, wijk, kerk en regio. Meer dan de radio, die de verzuiling vooral in de hand heeft gewerkt, heeft de televisie bijgedragen aan processen als ontzuiling en secularisering. Die ontworteling door het medium, kwam in de regio dubbel zo hard aan als in de stad en de Randstad. De doorbraak van de televisie in Nederland heeft bijgedragen aan wat men destijds noemde ‘de integratie van de gewesten.’ De televisie creëerde een nieuwe nationale gemeenschap in een tijd dat in Friesland het begrip mienskip onder druk kwam te staan door de toenemende individualisering.
Zelfs familieseries leken een belangrijke, ritueel-mythische functie te vervullen: zij bevestigden en handhaafden culturele handelings- en gedachtepatronen, en gaven een nieuwe richting aan het leven door mensen een spiegel voor te houden. Wat dat betreft zijn in de jaren zestig op de televisie vrijwel alle taboes al doorbroken. Zoals de feuilletonroman in de negentiende eeuw de realistische weergave van het alledaagse leven acceptabel heeft gemaakt door het toepassen van zuiver literaire middelen, zo haalde televisie in de jaren zestig het echte leven de huiskamer binnen volgens de ijzeren wetten van de schok en de sensatie. Het was de televisie die zich keerde tegen een ingeslapen goegemeente die voortaan als ‘klootjesvolk’ werd bestempeld. De sociale werkelijkheid werd ontdaan van zijn gestolde kalklaag. Dat was geen symptoom van verloedering, eerder een laatste schermutseling in al eeuwen durend beschavingsoffensief.
De mondiale doorbraak van de televisie in de sixties manipuleerde de contemporaine beleving van tijd, maar ook de herinnering en de geschiedenis. Sterker nog, het beeld van de jaren zestig is voor een goot deel door de media geconstrueerd. In zijn boek De wereldwijde jaren zestig (2004) stelt Hans Rigthart een cruciale vraag over dit roerige decennium dat een groot deel van de wereld in gelijktijdig beroering bracht: ‘Zijn de media misschien de causa causans van het transnationaal karakter van de jaren zestig?’ Dankzij de media voltrokken culturele revoluties zich voortaan wereldwijd. De impact van popmuziek kon dankzij de media een transnationale generatie-samenhang creëren.
De eerste wereldwijde live-uitzending per satelliet op 25 juni 1967 – waarbij de Beatles hun All you need is love lanceerden – staat gegrift het collectieve geheugen van een mondiale generatie van de babyboomers. Deze uitzending werd door 400 miljoen mensen in 26 landen gelijktijdig bekeken. Die ‘wereldwijde jaren zestig’ werden dankzij de tv ook een regionale jaren zestig. Er was geen uithoek meer – ook in Nederland niet – die buiten bereik bleef van de culturele transformatie die door de televisie in de ether te weeg werd gebracht. Kortom, er was geen houden meer aan. Een dag na deze eerste wereldwijde uitzending schreef Nico Scheepmaker in de Leeuwarder Courant het volgende:
‘Slechts 40 pct van de wereldbevolking kan lezen, werd ons vervolgen voorgehouden, waarna we enkele geestelijke prestaties van de mens (altijd maar weer “live” , het was goed dat Koos Postema ons daar steeds weer aan herinnerde} konden meemaken. Een scene uit een Shakespeare-film in Italië, de repetitie voor de Lohengrin in Bayreuth, dans op moderne leest geschoeid van de Maeght-stichting in Frankrijk (Calder en Miro waren daarbij aanwezig) , volksdansen in Mexico City (uitstekende beelden, die veel goeds beloofden voor de Olympische Spelen volgend jaar!) en een repetitie voor en Rachmaninov-concert met Leonard Bernstein en Van Cliburn in New York. Deze serie werd besloten met een opname van een nieuwe song van de Beatles ( “All you need is love”), waarbij ook The Rolling Stones aanwezig waren (ik herkende althans Mick Jagger). Dat was dan in Londen, waar de beelden uit de veertien medewerkende landen in de hoofdcontrolekamer samen kwamen.’
Door dat grillige mozaïek van hoge en lage cultuur, opera en popmuziek, volksdansen en Shakespeare werd opeens duidelijk dat er iets nieuws was onder de zon: de wereldwijde gelijktijdigheid van het ongelijktijdige. Een historische transformatie in de tijd die bijna een Bijbelse dimensie had. Het woord was beeld geworden. Er was een universele taal ontstaan, de taal van het beeld die overal in de wereldruimte gelijktijdig was te zien. Maar was dat niet het hoogste ideaal geweest waar de modernisten al voor de oorlog van hadden gedroomd? Het was of die utopie van het interbellum midden jaren zestig terugkeerde in het collectieve geheugen van de kunst. Expressionistische, primitivistische en realistische stromingen werden opeens als obsoleet ervaren. Wiskunde werd in werking gesteld om de ervaring van tijd en ruimte te verbeelden. De geometrie verbond de ziel met de horizon in het hier en nu.
Ook in Friesland zou die grote verandering zich weldra gaan aandienen. Zes jaar na de eerste wereldwijde live uitzending op tv ging in het Fries Museum in Leeuwarden een tentoonstelling van start genaamd Geometrische abstractie. Er was werk te zien van Harmen Abma, Geert van Fastenhout, Piet Keuning , Cyril Lixenberg, Fred Sötebeer, Jan Stroosma en Ids Willemsma. Het was een pure en universele beeldtaal die hier te zien was, en niet langer een rijk geschakeerde lappendeken van ‘realistische dialecten’. Bovendien had de taal van deze kunstenaars iets ingetogens. In de catalogus van deze tentoonstelling verwoordde Peter Karstkarel het als volgt:
‘Men kan gevaar zien in en bezwaar maken tegen de strengheid van de programmering en reglementering, men kan de veralgemenisering afkeuren, men kan echter niet ontkennen dat de geometrisch werkende kunstenaars een pure vormtaal hebben toegevoegd aan de dialecten van de realistische stijlen. De kunstenaars die voor deze tentoonstelling werk hebben ingeleverd zijn allen voortgekomen uit de generatie die kracht geput heeft uit de opleving van de non-figuratieve kunsten van omstreeks 1965 toen Zéro, computerkunst en optical-art zorgden voor abstracte injecties. De heroïek van de vroegere mathematische kunst is geleidelijk verinnerlijkt. Door bescheidenheid en verstilling zorgen de subtiliteiten van de hedendaagse geometrische abstracties voor een verfijnd genot.’
Als het waar is dat ook moderne kunst een spiegel van zijn tijd kan zijn, dan lijken deze woorden het Friese modernisme aardig weer te geven. Het was een ingetogen abstractie als reactie op een ingrijpende verandering in de ervaring van ruimte en tijd. De gedrukte media zijn ‘hot’, de elektronische media daarentegen ‘cool’, volgens McLuhan, een verschil dat alles met geïnvolveerdheid van doen heeft, niet alleen bij de boodschapper, maar ook bij de ontvanger. Drukwerk doet een beroep op het geïsoleerde gezichtsvermogen waarbij al het ander wordt buitengesloten. Kortom: de linker hersenhelft. De tv daarentegen doet een beroep op de de totale zintuiglijkheid: de rechter hersenhelft. Televisie bracht de ervaring terug in het domein van de totale ruimte. Of zoals McLuhan het formuleert:
‘Het meest vertrouwde en aansprekende gevolg van het televisiebeeld is de houding van de kinderen in de laagste klassen. Sinds de komst van de tv houden kinderen, ongeacht hun gezichtsvermogen, een gedrukte bladzijde gemiddeld op 16 cm afstand van hun ogen. Ze proberen het alle zintuigen involverend beslag van het televisiebeeld over te dragen op de gedrukte pagina. Met een perfecte psychische nabootsing voeren zij de bevelen van het tv-beeld uit. Ze turen, ze staren en ze gaan in een lage versnelling en involveren zichzelf in de diepte. ‘
Kortom, tv doet iets met het bewustzijn van ruimte en tijd. De tv is Einstein in de praktijk. De kijker wordt een nieuwe tijd-ruimte ingetrokken wat een ingrijpende verandering teweeg brengt in het bewustzijn. Het is cool. De kijker raakt geïnvolveerd. Het is zoiets als een icoon, een Gestalt. Iets wat zich onmiddellijk openbaart. ‘Bij een medium van lage intensiteit is de participatie hoog. Misschien fluisteren verliefden daarom.’ zo schrijft McLuhan. Het gaat om een totale transformatie die iets van doen heeft met de kwantumsprong van het modernisme. Er was geen enkele tussenruimte meer in ‘dit wonderlijk gespleten lange heden’, zoals Vasalis het had genoemd. Niet op de Afsluitdijk en zelfs niet in Friesland. Het was de Fries die in de toekomst sprong. Sprekend over de televisie, maakt McLuhan een vergelijking met de revolutie van Einstein in het denken over ruimte en tijd:
‘In The ABC of Relativity begint Bertrand Russell met uit te leggen dat de denkbeelden van Einstein helemaal niet moeilijk te begrijpen zijn: maar wel vragen ze een totale omvorming van ons verbeeldingsleven. En die omvorming is nu werkelijkheid geworden door het tv-beeld.’