Paul Panhuysen in Friesland
Bovenstaand raam is vervaardigd door Paul Panhuysen in 1964. Het maakt deel uit van een reeks monumentale kunstwerken die zich bevinden in een kantoorgebouw aan het Zaailand, waarin voorheen de Provinciale Waterleiding gevestigd was. Nu zit daar de Sector Civiel en Belastingrecht. Toen Panhuysen in 2012 bekroond werd met de Gerrit Bennerprijs, had hij dit kunstwerk graag in het Fries Museum laten zien. Het zit bevestigd vóór het raam, dus het kan ook los worden gemaakt. Maar het bleek technisch onmogelijk om dat op korte termijn te realiseren. Ik heb toen contact opgenomen met mijn ex-collega bij Keunstwurk, Ytzen van der Wal, die ook bovenstaande foto heeft gemaakt. Hij meldde mij toen het volgende:
‘Over het wat en hoe van het kunstwerk kan ik alleen vertellen over hoe ik het aantrof: De bovenkant ging schuil achter een (later aangebracht) systeemplafond. Vandaar dat op mijn foto het hele kunstwerk niet zichtbaar is. Volgens de conciërge die me (enigzins illegaal) rondleidde zou op de plek waar nu het glas zit een loopbrug komen naar het daarnaast gelegen gebouw wat ook van justitie is (Tot nu toe heb ik nog geen bouwactiviteiten waargenomen). Wat er dan met het kunstwerk gebeurt weet ik niet maar ik heb de naam en het e-mail adres en telefoonnummer opgezocht van de communicatiemedewerkster van de gerechtsgebouwen in Leeuwarden. Dat is……’
Gisteren werd ik gebeld door Gitte Brugman van de Leeuwarder Courant. Ze was bezig met een artikel over Paul Panhuysen die vorige week donderdag overleed. Ik wees haar nog op dit feit. Verder kwamen in het gesprek bij mij allerlei herinneringen boven aan deze bijzondere kunstenaar. Ik leerde hem persoonlijk kennen in 2007, toen ik hem uitvoerig geïnterviewd heb voor mijn boek De kleur van Friesland, beeldende kunst na 1945. Ik sprak met hem in zijn atelier in het Apollohuis in Eindhoven. Later ben ik daar nog eens een middag geweest, samen met een aantal leden van de Bende van de Blauwe hand. Het was een soort reünie, waarvoor het idee door mijn boek en tentoonstelling was ontstaan. Harmen Abma was daar niet meer bij, want die was in november 2007 overleden. De ‘bendeleden’ wilden nog een actie in Leeuwarden op touw zetten, maar Paul Panhuysen heeft hen dat toen uit het hoofd gepraat. Ze waren teveel uit elkaar gegroeid.
Panhuysen bleef me sindsdien steeds informeren over zijn activiteiten. De laatste mail die ik van hem ontving was in oktober vorig jaar. Het ging om een aankondiging van een beeld en geluidsinstallatie op het stadhuisplein in Eindhoven die tot daar tot juni 2015 plaatsvindt. Dat hij ziek was, wist ik niet. Wel dat hij wat sukkelde met zijn gezondheid. Als ik aan hem denk zie ik de beelden terug van het gesprek dat ik met hem had voor de camera van Omrop Fryslân. Dat gebeurde in het kader van de documentaire die Geart de Vries maakte naar aanleiding van De kleur van Friesland. Wij zijn toen teruggegaan naar de het pand waar in de jaren zestig Galerie De Blauwe Hand van Josum Walstra was gevestigd. Het is nu een restaurant. Daar kwamen de verhalen los over hoe het allemaal was gegaan destijds.
Voor de oorlog al schreef de vader van Paul Panhuysen ‘katholieke probleemromans’. Hij publiceerde onder meer in het Roomse tijdschrift De Gemeenschap. Ik herinnerde na afloop nog even aan. ‘Mijn vader is teveel in dat katholicisme blijven hangen,’ zei Paul. Dat kun je van Paul, als rebel uit the sixties niet zeggen. ‘Ik ben de jaren zestig,’ zei hij vaak. En in zekere zin had hij daar gelijk in, want de rel bij de kunstnijverheidsschool Vredeman de Vries in 1964 ging vooraf aan de grote democratiseringsgolf in het onderwijs, die pas na 1968 Nederland bereikte, met overal oproer en bezettingsacties. De allereerste onderwijsrevolte vond in de jaren zestig overigens niet plaats op een universiteit of een kunstacademie, maar op een seminarie, om precies te zijn: het grootseminarie in Rijsenburg, waar al in 1962 muiterij uitbrak. (zie mijn blog Brave rebellen)
Overigens heeft Paul Panhuysen ook meegedaan aan het Provo-Concilie dat op 11 november 1966 werd gehouden in het kasteel van Borgharen. Panhuysen was nota bene in Borgharen geboren. Hierbij waren ook tal van externe waarnemers uitgenodigd, zoals dat ook bij het Tweede Vaticaanse Concilie (1962-1965) in Rome was gebeurd. Zo gaf bijvoorbeeld Constant Nieuwenhuys acte de présence, met zijn Bende van de Blauwe Hand trok Panhuysen in die tijd het land door met tal van Fluxus-achtige projecten. Ook de redactieleden van alle landelijke Provo-bladen waren in Borgharen present. Bij dit Provo-Concilie werd niet alleen afstand genomen van Revolutionaire Terroristische Raad, die tegelijkertijd in Amsterdam werd opgericht, maar ook een gezamenlijk actieprogramma opgesteld, waarin onder meer Sneek tot Nieuw Magies Sentrum werd uitgeroepen.
Het Provo-Concilie in Borgharen was een bijeenkomst vol met religieuze of semi-religieuze rituelen. Zo vonden er zelfs voetwassingen plaats, alsof de Verlosser in hun midden was. Zo gek was die gedachte ook niet. Klaas komt! had Robert Jasper Grootveld al talloze malen beweerd. In zijn artikel Believers in the sixties, de religiositeit van Provo heeft Niek Pas gewezen op het semireligieuze karakter dat veel bewegingen in de tegencultuur van de jaren zestig vertoonden en de Provobeweging in het bijzonder. In het Leeuwarder Provo-blad POR van december 1966. deed Tom Hageman verslag van het internationale Provo-Concilie. Hij schreef daarbij onder meer het volgende:
‘Dit en oneindig veel meer dingen hielden ons bezig in een grandioos kasteel. Wat er behalve vergaderen kan worden gedaan hield ons’ s avonds bezig dankzij het luuks en ludiek laboratorium, met spreek- en speelgelegenheid, één grote happening, een chaoties kommunikatiegedrocht met een aantrekkelijke image. En verder de lezing van Robert Jasper Groot veld over ‘Das Finanzwesen und die Klaasbank’. Het was het naar buiten brengen van konflikten en frustraties, selfkick door kontakt, belachelijk maken van agressiviteit, leven naar een New Babylon op de puinhopen van nu.’
Maar het hoogtepunt in de Friese periode van Paul Panhuysen vond plaats bij de eerste presentatie van de Bende van de Blauwe Hand in Harlingen. In mijn boek schreef ik hierover onder meer het volgende:
We schrijven 1 juli 1965. Aan de Grote Brede Plaats in Harlingen wordt een tentoonstelling geopend van wat een journalist later omschrijft als: plaksels, naaisels, smeersels, steeksels, tekens, Pop Art en jute art. De exposanten noemden zich de ‘Bende van de Blauwe hand’, een geuzennaam voor een groep, waarin een oud-directeur, een leraar en vier leerlingen van de Friese kunstnijverheidsschool, de latere kunstacademie Vredeman de Vries, zich hadden verenigd. Voor het tot dan toe gezapige wereldje van de Friese kunst bracht die expositie een aardschok teweeg. De provo’s schoten opeens uit de grond, zelfs in ’t bêste lân fan d’ierde. “Onverwachte explosie van Friese experimentele kunst”, kopte de Leeuwarder Courant.
Het Algemeen Handelsblad bleef niet achter. In een reportage over vijf kolommen werden de drijfveren van de Bende uitvoerig uit de doeken gedaan. Friesland, zo schreef een verbaasde randstedelijke journalist, was in de greep van ‘een paar malcontenten’. Er is hier geen cultureel niveau, zo luidde de algemene klacht. Men is bang voor kritiek en invloed van buitenaf. De Bende van de Blauwe hand wilde de bakens gaan verzetten. De leden namen zich voor geen genoegen te nemen met een snel verworven regionale bekendheid. Ze zouden zich oriënteren buiten Friesland, op de hoogte blijven van moderne stromingen in beeldende kunst, film en literatuur. Onder de foto in het Handelsblad stonden als namen vermeld: Paul Panhuysen, Meindert de Vries, Josum Walstra, Louise Wilhelmina Rosenstein Radelaar, Jan Stroosma, Jan Lanting en Harmen Abma.
De beroering kwam niet geheel onverwachts. Een slepend conflict bij Vredeman de Vries had ertoe geleid dat Paul Panhuysen, die daar sinds 1962 directeur was, ontslag had genomen met als gevolg dat in korte tijd 50 van de 65 leerlingen waren vertrokken. De bevlogen ideeën van Panhuysen en zijn ongezouten kritiek op een aantal van zijn eigen docenten werden hem niet in dank afgenomen. In het eerste nummer van het tijdschrift ‘Bla Bla’ dat tevens als catalogus diende voor de gedenkwaardige tentoonstelling in Harlingen, haalde Panhuysen zijn gram. Zijn kritiek richtte zich niet in de laatste plaats op het bolwerk van de Fryske Kultuerried, die het volgens hem als haar eerste taak zag kunstenaars en hun werk in de Friese samenleving in te passen. ‘Met bewondering en schrik,’ zo stelde hij, ‘heb ik mij moeten realiseren dat deze opzet volkomen gelukt is.” (..) “Er is in Friesland rust, en ook de kunst brengt niemand in beweging.’
De tentoonstelling in Harlingen trok veel aandacht. Het roerige klimaat van de sixties, waarin alles op de schop moest, had ook Friesland bereikt. Ticket to ride van The Beatles stond toen precies acht weken op nummer één in de Nederlandse hitparade.