‘Ik skreau in stik dêr’t ik yn útiensette dat de keunstner him yn it foarste plak to bikroadzjen hie om syn keunst, net om it folk. Dat as er it bêste joech hwat er hie, dat fansels mei it folk forboun wêze soe, net mei it folk fan hjoed-de-dei faeks, mar dan mei it folk fan moarn. En ik bisleat mei op to merken, dat kunst neffens it model fan hwat “De Brekker” woe útrinne moast op skriuwerij dy’t der op út wie om to bihaegjen; op huorkjen dus.’
Aldus de ik-figuur uit de novelle Sûnder sûker van Jo Smit. Het boekje van 46 pagina’s verscheen in 1956, maar Jo Smit schreef het al drie jaar eerder. Ik heb het gisteren gelezen en ik verbaasde mij erover hoe actueel dit verhaal nog altijd is. Het gaat over ‘een Beweging’ die begint met een wat wonderlijk samenraapsel van nieuwlichters en idealisten die zich laten meevoeren in een strijd. Je zou er heel makkelijk een allegorie van de Friese Beweging of de Friese taalstrijd in kunnen herkennen. Jo Smit schreef de novelle twee jaar na Kneppelfreed en soms lijken de schermutselingen op het Zaailand vrijwel letterlijk terug te keren in het betoog van de ik-figuur.
Maar was het wel Kneppelfreed? Nergens wordt echt duidelijk gemaakt waar de beweging nu eigenlijk voor staat. Rechtvaardigheid, dat is zowat het enige, en vooral strijd. Het idee dat er felle strijd gestreden moet worden is het ware cement dat ‘de Beweging’ samenbindt. Er is ook een geheimzinnige leider en niemand weet wanneer of vanwaar hij gekomen is. Hij heeft geen naam en is een groot zwijger. Het enige wat hij zegt in vergaderingen en bijeenkomsten is: “Der moat fûlder striden wurde.”
Eigenlijk gaat de novelle over het spanningsgeld tussen geloof en individuele vrijheid. Vrijheid staat haaks op elk geloof of ideologie, dat lijkt de moraal van het verhaal te zijn. De ik-figuur is een dissident van ‘de Beweging’, iemand die kiest voor de individuele vrijheid, niet alleen voor hemzelf, maar ook voor de kunst. Maar is vrijheid mogelijk zonder een nieuw geloof, het geloof in de vrijheid zelf bijvoorbeeld? De burgerlijk-individualistische kunstenaar is tegelijkertijd ook een kosmopoliet. Beiden zijn niet gebonden aan de wetten van ruimte en tijd. Wie vrij is van een gemeenschap, land of natie weet dat de mens niets toebehoort dan de tijd zelf, waarin zelfs hij woont die over geen ruimte beschikt. Ruimte is niet iets statisch. De tijd van de mens tast de ruimte aan. Niets is vergankelijker dan de ruimte.
Mienskip, grond of ruimte horen niet bij de vrijheid. Wie vrij is leeft zonder belasting of bagage, zonder grenzen ook, als een reiziger in de tijd. Zonder herinnering aan een oorsprong of uitzicht op een bestemming. Daartegenover staan de mensen die zich verbonden voelen met een volk, een mienskip. Maar de ik-figuur in Sûnder sûker denkt daar anders over. De verbondenheid met land en volk hoeft zich niet bewust te manifesteren. Een verbondenheid met een mienskip zou nooit mogen betekenen dat dit engagement ten alle tijde met opzet getoond moet worden in elke uiting van kunst of literatuur. Elke schrijver of kunstenaar heeft een eigen verantwoordelijkheid voor zijn werk en zijn roeping.
‘Sa is it oeral, op elts mêd, yn alle oarden fan ‘e wrâld. Dêrom forhâlde leauwe en ûnleauwe har as ûnfrijheit en frijheit. Nou kinne Jo freegje, hoe sit it dan mei lju dy’t leauwe yn ‘e frijheit? Freegje dat net, mar sjoch om Jo hinne yn ‘e wrâld, sjoch tobek yn ‘e skiednis. Hwat is der net bard út namme fan ‘e frijheit. Ek it leauwen yn ‘e frijheit liedt op in stuit ta it omkearde, ta ûnfrijheit. Hwa’t frijheit wol, dy moat der net yn leauwe, mar dy moat de frijheit akseptearje, oannimme.’
Dat is mooi gezegd, maar met die waarheid voor ogen is er geen geloof in welke beweging dan ook mogelijk, en zeker niet in de Friese beweging. Hoe kun je vrijheid nastreven zonder je solidair te verklaren met de gemeenschap waartoe je behoort? Het is het existentialistische dilemma tussen solidair of solitair dat aan de basis ligt van dit probleem. Maar dit existentialistische dilemma heeft ook een diepere laag, als de gemeenschap waartoe je behoort een volk is, een nationaliteit of een ras. Alle drie kunnen geloofsgemeenschappen zijn. Hoe is vrijheid mogelijk binnen welk geloof dan ook, dat qualite qua haaks staat op de essentie van vrijheid? Dat probleem is onoplosbaar. Het is een tragisch probleem. Het besef van de onoplosbaarheid daarvan is de voedingsbodem voor zelfhaat. In die zin lijken Friezen op Joden die ook met dit existentiële probleem te kampen hebben.
Freud heeft zichzelf ooit de vraag gesteld of de grote weerstand die de psychoanalytische theorie opriep misschien te verklaren was door het feit dat hij een Jood was. Van iedereen had men het aangenomen dat het lot van de mens bepaald wordt door het verdrongen en gesublimeerde driftleven, maar niet van een Jood. Toch leek er alles voor te zeggen dat juist een Jood op dit soort ideeën was gekomen. Of zoals Freud het zelf uitdrukte:
‘Um sich zu ihr zu bekennen, brauchte es ein ziemliches Mass von Bereitwillichheit, das Schicksal der Vereinsamung in der Opposition auf sich zu nehmen, ein Schicksal das dem Juden vertrauter ist als einem anderen.’
Alleen ‘De eeuwige Jood’, altijd vervolgd en in de verdomhoek geplaatst kon de mens van zijn laatste voetstuk halen. Het autonome en zelfbeschikkende fenomeen ‘mens’ bestaat sinds Freud niet meer. Toch ontwikkelde Freud allesbehalve een nieuw soort wetenschap. Wat hij creëerde was eerder een speciale vorm van sciencefiction. Zijn ideeën over de psyche zijn niet te bevestigen noch te weerleggen, en om die reden niet wetenschappelijk te noemen. Voor de psychoanalyticus is een levendige fantasie een eerste vereiste om de waarheid van de driften te achterhalen die zich in dromen, wanen, het onbewuste of andere schaduwrijke domeinen van de geest weet schuil te houden.
Een psychoanalyticus is volgens Freud geen ‘zielkundig ingenieur’, maar eerder een rationeel ontcijferaar van geheimen met kennis van kunst en literatuur. Gewone wetenschap moet het bij feiten houden en probeert de fictie doorgaans zo veel mogelijk buiten de deur te houden. De psychoanalyse daarentegen onderzoekt geen feiten maar ficties en probeert de verbeelding daarbij juist zo veel mogelijk vrij spel te geven. De fictie is hier waar het in feite om gaat. Maar even terug naar de Jood Freud. Is het waar dat alleen een Jood zoiets bedenken kon?
In zijn boek Idolen van de psycholoog (1964) wijst J. Linschoten op het dubbelzinnige karakter van deze constatering. Freud vond het onverdraaglijk dat zijn eigen vader ooit zachtmoedig gereageerd had op iemand die hem als Jood had beledigd. Freud spiegelde zich liever aan de vader van Hannibal, die zijn zoon ooit voor zijn eigen huisaltaar had laten zweren dat hij zich op de Romeinen zou werken voor de verwoesting van Carthago. Freuds psychoanalytische theorie zou evengoed als een grootse wraakactie kunnen worden geduid, namelijk als de wraak van een Joods geleerde op de nazaten van het Heilige Roomse Rijk der Duitse Natie.
Misschien was de psychoanalytische methode niet alleen het instrument van Freuds eigen wraakzucht, maar tegelijkertijd ook de verontschuldiging daarvoor. Ee theorie als alibi voor een onbewuste drijfveer die het daglicht niet kan velen. Hoe dan ook, het siert Freud dat hij zijn eigen psychoanalytische methode ook toepaste op een vraag naar zijn eigen diepste motieven als onderzoeker. Niet dat die vraag ergens toe heeft geleid, maar heel wat onderzoekers en kunstenaars – Joods of niet – zouden er goed aan doen die vraag aan zichzelf te stellen.
Telkens weer valt het me op dat Friese dichters of schrijvers niet bereid zijn om zich de vraag te stellen wat het ‘Fries zijn’ nu eigenlijk betekent voor hun schrijverschap. Is het waar dat alleen een Fries kan schrijven wat een Fries schrijver schrijft? En zo ja, waarom is dat dan zo? Friezen zijn in veel opzichten vergelijkbaar met Joden. Ze hebben geen eigen land, zoals Joden dat ook lang niet hebben gehad. Hun natievorming is op een historische mislukking uitgelopen. Niettemin koesteren ze de gedachte dat ze het beste land van de aarde bewonen. Eigenlijk zijn de Friezen een soort uitverkoren volk.
Elke mythologische gedachte over hun eigen oorsprong of bestemming komt in feite daarop neer. Er gaat niets boven de Friezen. Een Fries zal ooit wraak nemen op het historisch onrecht dat hem en zijn volk is aangedaan. Een Fries identificeert zich dan ook liever met de vader van Hannibal, die zijn zoon wraak laat zweren bij het eigen huisaltaar, dan met de vader van Freud die minzaam reageerde op een belediging van zijn Joodse aard. Grutte Pier is de Friese kruising tussen Hannibal en Mozes. Een Fries is overgevoelig op dit punt, maar wil dat beslist niet weten. In die zin zou een Fries dichter zich aan Freud kunnen spiegelen door zichzelf de vraag te stellen, wat hem in diepste wezen drijft.
Opvallend is ook dat Friezen zelf in dit soort zaken gehinderd worden door een blinde vlek. Telkens weer wordt door Friezen zelf niet waargenomen, wat voor een relatief buitenstaander als eerste in het oog springt. Friezen beroepen zich doorgaans op hun sensus communis. Dat is iets geheimzinnigs wat ze met elkaar delen, zonder dat ze zich daar bewust van zijn. Met een variant op een definitie van Linschoten, zou men deze sensus communis van de Friezen met betrekking tot hun eigen ideologische fixaties kunnen typeren als een algemeen referentienetwerk van (onuitgesproken) waarderingen die binnen de Friese samenleving impliciet axiomatisch gelden, voor vanzelfsprekend worden gehouden, het gewone definiëren, etnische zekerheidsbelevingen funderen, en het inzicht in hoe de dingen zijn en behoren te zijn leiden.
Friezen voelen dat met elkaar intuïtief aan, al was het maar omdat ze menen dat hun taal op intuïtieve wijze bewustzijnsinhouden kan overdragen die voor iemand die niet Fries spreekt niet te vatten zijn. Op basis van dit soort impliciete ideeën over taal worden niet-Friestaligen voortdurend buitengesloten, zonder dat men zich ooit van de eigen verscholen intenties bewust wordt. Men negeert kritische vragen van buiten en maakt elke kritiek uit die richting liefst bij voorbaat onbespreekbaar. Dat dit soort dingen bespreekbaar zouden kunnen zijn, valt niet zozeer buiten hun blikveld, het behoort zelfs niet eens tot hun realiteit. Zo zitten de Friezen opgesloten in hun eigen subtropisch spiegelpaleis, van waaruit geen ontsnapping mogelijk is.