Behalve Domela Nieuwenhuis (ús ferlosser), Dominee Zelle en Dominee Bottenbley heeft Friesland niet zoveel Messiassen of pseudo-Messiassen voortgebracht. Maar eschatologische koortsdromen des temeer. De inspanningen om culturele hoofdstad van Europa te worden kon je met recht zo’n eschatologische koortsdroom noemen, een wanhopige poging om in één keer alle minderwaardigheidsgevoelens af te schudden in een allesomvattende sprong in de toekomst. Iedereen, die door het virus van deze koortsdroom was besmet, kreeg opeens ‘zin in de toekomst.’ In feite is het Friese bidbook voor Brussel een primitieve kopie van de cultuur van de blanke man. Calimero goes Europe! Kortom, Friese cargocult.
Er zijn heel wat Friezen die allerlei angstige vergezichten zien als ze aan de toekomst van deze provincie denken. Geert Mak heeft er een hobby van gemaakt om daar heel sneaky op in te spelen. Als het hier zo gaat als in Brabant, is binnen twintig jaar alles naar de kloten, zo sombert deze onheilsprofeet. Het Friese cultuurlandschap moet tot elke prijs behouden blijven. Dus schetste hij het doembeeld van allerlei technocratische schijnoplossingen, zoals hoge kantoortorens en lawaai-architectuur en het wegtoveren van problemen met megalomane technische projecten, zoals ‘De Centrale As’ bijvoorbeeld. Ook dat zijn volgens Mak Friese cargocults. In zijn optiek zijn de Friezen de Papoea’s van Europa. Geert Mak heeft als blanke man het licht gezien. Maar wat hij niet wil zien, is dat ook de Friese cultuur een religie is, een primitieve religie, hoe je het ook wendt of keert.
Evenals de Papoea’s destijds bevinden de Friezen zich in een overgangscrisis: de transitie van een traditioneel agrarische naar een postindustriële regio in een snel globaliserende wereld. Dat proces voltrekt zich binnen enkele decennia, de tijd dat God verdween uit Jorwerd. Het is het proces van modernisering en secularisering. Daar is geen houden aan, al creëert het voortdurend schijn-dilemma’s voor wankelmoedige bestuurders. Zo lijkt het telkens weer of je moet kiezen tussen vernieuwing en behoud in een aanhoudend nul-somspel. Het één gaat immers altijd ten koste van het ander. Een middenweg is er niet. ‘Veranderen om te behouden’ is onzin. Met dit soort slogans hou je jezelf voor de gek. Het is de dood of de gladiolen. Anders gezegd: radicaal investeren in economie en infrastructuur of wegzakken als een verlaten eldorado voor pensionado’s in een dooie uithoek van Europa.
Maar is dat ook zo?
Er is altijd en overal sprake van een wisselwerking tussen binnen en buiten, tussen behoud en vernieuwing, tussen vertraging en moderniteit. Soms, als de ontwikkelingen te snel gaan, heeft die interactie dramatische gevolgen. Zoiets was het geval in de jaren zestig, toen de behoudende Friese cultuur verzeild raakte in een radicaal proces van modernisering. De tegenstelling stad versus platte land, die voorheen identiek was met de oppositie Fries versus niet-Fries ging opeens vervagen. De Friese cultuur kwam in een stroomversnelling die je nog het best kunt benoemen als een acculturatieproces. Deze term ’acculturatieproces’ werd ooit gebruikt door Fokke Sierksma in zijn boek Een nieuwe hemel en een nieuwe aarde.
Dat boek is een antropologische studie naar messianistische verschijnselen bij primitieve culturen die bedreigd worden met de ondergang door toedoen van een dominante cultuur. De verwachting van het paradijs op aarde, dat is het onderwerp van dit fascinerende betoog dat gaat over heilsverwachtingen en messianistische uitbarstingen in Hawaï, Venezuela, Noord- Amerika, Australië, Nieuw-Guinea en Melanesië. Maar het eigenlijke onderwerp is de vergelijking die Sierksma maakt tussen deze primitieve messianistische bewegingen en het christendom dat in oorsprong ook een messianistische beweging was.
Sierksma gaat ook in op de ‘cargocult’ van de Papoea’s, waarvan begin jaren zestig beelden te zien waren in de film Mondo Cane. Daarin zie je Papoea’s die een primitief vliegtuig in elkaar knutselen als een soort magische bezwering van het ‘tover-vliegtuig’ van de blanke man. Dat begrip ‘cargocult is sindsdien een eigen leven gaan leiden. Drie jaar geleden, bij de inspraakronde voorafgaande aan de behandeling van het plannen om in 2018 culturele hoofdstad van Europa te worden, zei burgemeester Ferd Crone, dat hij de volgende dag een afspraak had met Geert Mak. Daarmee suggereerde hij dat Geert Mak wellicht bereid was om ambassadeur of trekker van het plan Culturele Hoofdstad te worden. Niets was minder waar. Geert Mak ontpopte zich weldra als een felle tegenstander van dit plan, waarbij hij zich andermaal beriep op de redenering dat Friesland in de ban is van de cargocult. Lwd 2018 is typisch zo’n voorbeeld van cargocult.
Onlangs heb ik het boek van Joop Boomsma over Fokke Sierksma herlezen. Om fan dit lân te hâlden. Fokke Sierksma oer Fryslân yn brief en petear (2006). In het uitvoerig interview met Sierksma in 1974 komt de acculturatie-theorie ook ter sprake in relatie tot de Friese cultuur. Boomsma vraagt dan letterlijk of je deze theorie ook op de Friese cultuur kunt toepassen, maar hij heeft daarbij alleen de botsing tussen de oorspronkelijk heidense Friese cultuur met het christendom op het oog. De clash van Bonifatius dus. Jammer genoeg wordt de vraag niet doorgetrokken naar de moderne tijd, d.w.z naar het acculturatieproces tussen de agrarische cultuur van voorheen en de stadscultuur van de moderniteit. Die clash voltrok zich in de jaren zestig en de gevolgen daarvan zijn in Friesland nog steeds niet helemaal verwerkt.
Aan het slot van dit interview komt de romanticus Sierksma in beeld, de man die de grote wereld was ingetrokken, de kosmopoliet die een zwak bleef houden voor Friesland. Daarom was het voor Sierksma wellicht ook zo moeilijk om zijn eigen acculturatie-theorie op het moderne Friesland toe te passen. Hoewel hij in de jaren zestig de juiste keuzes maakte – hij steunde Bauke de Jong in zijn kritiek op het antisemitische verleden van E.B. Folkertsma – zag hij niet het grote proces dat feitelijk onder zijn ogen gaande was. De secularisering, de seksuele revolutie, de emancipatie van de vrouw, de vredesbeweging, de democratisering, de gezagscrisis, de studentenbeweging, de jeugdcultuur…. kortom de bevrijding uit de benauwde theemutscultuur van de jaren vijftig. Sierksma zag wat er verdween, maar niet altijd wat er als nieuw voor in de plaats kwam.
‘Land van mest, mist en mythe‘, zo schreef Fokke Sierskma in De Nieuwe Linie. Het was een bewogen tijd, waarin allerlei conflicten in de literaire wereld van Friesland tegelijk de kop op staken en zelfs in de Randstad niet onopgemerkt bleven. Ook de Fries literatuur was in de greep geraakt van de modernisme. ‘Het land van mest, mist en mythe’ dreigde zijn wortels te verliezen. In dit decennium van euforisch messianisme en hedonistisch presentisme leek Gods Koninkrijk heel even in aantocht. Het modernisme raakte oververhit. The sixties waren een koortsdroom. Wereldwijd, zelfs in Friesland.
Het toppunt van emancipatie ligt uiteindelijk in het loskomen van je eigen roots. Je moet de benauwenis van het verleden onder ogen kunnen zien, om in het heden vrij te kunnen ademen. De moderniteit is geen zegen geweest, zeker niet in alle opzichten. Maar de radicale verwerping van de moderniteit vindt zijn tegenpool in de hysterische omarming ervan. Dat zijn twee uitersten die elkaar raken. Onze toekomst ligt in het verleden verankerd, maar dat wil niet zeggen dat het heden volledig door het verleden is bepaald. Tussen cargocult van het kritiekloos na-apen van het nieuwe en het angstvallig cultiveren van de eigen identiteit ligt een smalle weg, die echter niet onbegaanbaar is. Friesland zal zijn weg moeten vinden door voortdurend een keuze te maken in het dilemma tussen behoud en vernieuwing. Tussen de benauwenis van mythe en mienskip en de moderne wereld van het geatomiseerde individu.
De jaren zestig liggen inmiddels ver achter ons, maar Leeuwarden is anno 2015 net als destijds in een proces van transitie verwikkeld, zoals dat tegenwoordig zo fraai heet. In feite is het een hernieuwd acculturatieproces. Steeds meer neemt deze stad de trekken aan van een kleine metropool, en wordt steeds minder het grootste dorp van Nederland, dat het lange tijd is geweest. In dat wankel evenwicht tussen het grootste dorp en de kleinste metropool zoekt deze stad naar een nieuw imago en wat is een mooier vehikel om deze ambitie te realiseren dan het streven om Europa te laten zien wat je waard bent. Baat het niet dan schaadt het niet, zo luidt de redenering.
Maar schaadt het werkelijk niet? Over die vraag wordt niet meer nagedacht nu een euforische koortsdroom die deze stad opnieuw in zijn greep heeft gekregen. Wie tegenwoordig nog werkelijk hart heeft voor kunst en cultuur zal zich de vraag moeten stellen of hij zich nog überhaupt op sleeptouw wil laten nemen door het dwingend dictaat van een systeem dat primair gericht is op economische groei, en dat in de afgelopen decennia het cultuurbeleid in al zijn voegen is gaan bepalen. Die vraag dringt zich niet alleen voor kunstenaars, schrijvers, film- en theatermakers, aan, maar vooral ook voor politici bestuurders.
Waar de kunst en cultuur in wezen voor staan heeft niets te maken met het toeristisch-industrieel complex, waaraan zij nu massaal worden uitgeleverd. Dat toeristisch-industrieel complex zit gevangen in zijn mythevormig die maar al te graag de regio promoot met nieuwe attracties en exotische omgevingen om te beleven. Zo dreigt het gevaar van folklorisering, het scenario waarin de regio een door het toerisme gesponsorde enclave op seizoensbasis wordt. Ook Friesland bezwijkt maar al te graag voor de verleiding om zich uit te leveren aan de succesformules van een cultuurindustrie die leunen op iconen en cliché’s. Ondertussen wordt het culturele veld in Friesland bedolven onder een het klamme dekbed van de mienskip. We leven in een vertikkend klimaat waarin de theeemutscultuur van de jaren vijftig terugkeert in een onvermoede gedaante.
De gemeente Leeuwarden moet met de ene hand zwaar bezuinigen op haar eigen culturele infrastructuur – wat hier en daar zelfs tot regelrechte afbraak heeft geleid – en wil met de andere hand die culturele infrastructuur versterken door het organiseren van een eenmalig megaproject, waarbij de opgedane expertise na afloop van het gebeuren weer grotendeels naar de Randstad verdwijnt. Dat is de waan van de cargo-cult in optima forma. Het is scoren op korte termijn door het na-apen van een succesformule uit de grotemensenwereld. In laatste instantie komt deze waan voort uit een diep minderwaardigheidscomplex. Het is het eeuwige Calimero-gevoel. ‘Zij zijn groot en wij zijn klein.’ Mogen wij dan niet één jaartje ons de hoofdstad van Europa voelen? Calimero goes Europe! Daarna waait alles weer over en is het weer same as it ever was: ‘Het is niks en het zal ook nooit wat worden.’
Als de rook van dit luidruchtige spektakel straks weer is opgetrokken, zal het fiasco in zijn ware gedaante zichtbaar worden in de ruïnes die voor de cultuur in Friesland zijn nagelaten.