‘President Al-Sisi van Egypte wees onlangs de mainstream van de islam aan als voedingsbodem voor een sekte als IS en riep op tot een revolutie binnen de islam. Hij heeft geen goed woord over voor de manier waarop veel moslims hun religie beleven en wijt dat voor een groot deel aan de islamitische geleerden. Hij heeft gelijk. De bron van IS is de islam. Of we dat nu leuk vinden of niet.’
Aldus Adjiedj Bakas gisteren in een artikel op de opiniepagina van de Volkskrant: IS zal niet rusten voor Eindtijd is aangebroken. Na de aanslagen en Parijs en Kopenhagen hoor je dit soort geluiden steeds meer: De bron van de IS is de islam. ‘Wij zijn niet in oorlog met de islam’, zoals Barack Obama ooit zei, maar dat neemt niet weg dat islamitische geleerden er goed aan zouden doen de interpretaties van hun eigen religie eens nader te inspecteren. Er zit iets ingeweven in de islam dat juist in de moderne tijd al gauw een voedingsbodem kan worden voor fundamentalisme terreur. En ook al heeft ook het christendom zijn eigen gewelddadig verleden, het moderne christendom is minder dan de islam vatbaar voor radicalisering en terreur.
In mijn blog van gisteren verwoordde ik het als volgt: ‘Het christendom herkent het beeld van God niet alleen in de Bijbel, maar ook in de mens die eveneens een beeld is van God: de Imago Dei. Maar in het woord van de Koran slaat God neer als in een blikseminslag. Fundamentalistische moslims ervaren de digitale code van God door het lezen van de Koran, en dat lezen moet op rituele wijze telkens weer herhaald worden.’
Nand Braam reageerde hierop als volgt:
‘Jezus als “middelaar” tussen God en mens is een soort “hitteschild” voor de mens. En als Jezus nog als te “heet” wordt ervaren, kan Maria nog ingezet worden (alleen voor katholieken). De islam heeft zulke “hitteschilden” niet met alle “fundamentalistische” gevolgen van dien.’
‘Hitteschild’ is een mooi woord. Volgens mij is de term afkomstig van Jung. Ik kwam het in ieder geval tegen bij Reve die een Jung-kenner was. Ook Fokke Sierskma gebruikte het woord ‘hitteschild’ regelmatig. In zijn boek De mateloosheid van het christendom (1998) benadert de Belgische filosoof Paul Moyaert de mystieke ervaring op een wijze waarin ook het begrip ‘hitteschild’ aan bod komt. Zijn boek gaat in feite over drie wezenlijke aspecten van het christendom: naastenliefde, zin voor symbolen en de mystieke ervaring. Het dogmatisch aspect van de openbaring komt in deze studie niet aan bod.
Moyaert laat zien dat in deze drie wezenlijke aspecten van het christendom telkens een aspect van de religie naar voren komt dat zich nog niet heeft laten temmen door moreel fatsoen, de rationaliteit of een ‘ideaal van psychisch welzijn’ zoals dat tegenwoordig opgeld doet als we spreken over de geest. Het wezenlijke kenmerk van het christendom is volgens Moyaert de mateloosheid. Dat wil zeggen de mateloze liefde en het mateloze verlangen. Je zou het ook de christelijk hang naar het oneindige, het onbegrensde en het irrationele kunnen noemen. Het is een geneigdheid van de geest die zich bij uitstek in de liefde manifesteert. In laatste instantie is het christendom een religie van de mateloze liefde.
Zo houdt het christelijke leer ons voor dat we zelfs onze vijanden moeten beminnen. Dat is niet alleen ongehoord, maar ook mateloos. Anders gezegd: het is gekkenwerk. Het christendom is een scandalon, zoals Paulus zei. Die hang naar het mateloze die zich ook in de christelijke devotie openbaart moet volgens Moyaert tegen zichzelf worden beschermd. De werken van barmhartigheden zijn in feite beschermde geleiders voor de mateloze naastenliefde. En de christelijke symbolen zijn ‘hitteschilden voor de ziel’ als afweer voor het sacrale. ‘De symbolische orde van de religie’ zo stelt Moyaert, ‘komt aan die noodzaak tegemoet door arbitraire ankerpunten van het sacrale vast te leggen, door devotiepraktijken aan bepaalde voorschriften te binden en door kerken te bouwen die het sacrale omheinen. De christelijke religie beschermt ons zo tegen de terreur van het sacrale. ‘
Moslims lezen hun heilige boek strikt letterlijk en in feite dus ultramodern. Zij missen het gevoel voor het symbolische, het allegorische en mystiek-spirituele, dat wonderlijk genoeg in de middeleeuwse islam hier en daar nog wel aanwezig was, maar juist in de moderne tijd binnen de islam verloren is gegaan. De islamitische terreur is niet antimodern maar in feite hypermodern. Hoe kan een premoderne religie – met een rare sprong in het fundamentalisme – nu opeens hypermodern zijn geworden? Ik zou een heel lang verhaal kunnen houden, maar laat ik beginnen met wat Karen Armstrong hierover te melden heeft in haar boeken Een geschiedenis van God (2003) en De strijd om God, een geschiedenis van het fundamentalisme (2005).
Fundamentalisme, zo stelt Armstrong, is een vaak verkeerd begrepen fenomeen. Het dient zich aan als interne strijd binnen religie. Het komt voort uit angst voor modernisering, angst om weggevaagd te worden door de moderniteit, dat wil zeggen: door fenomenen als wetenschap, secularisering en liberalisering. Extreem conservatisme is in aanleg altijd een kiem voor een radicaal tegenoffensief. Fundamentalisme wordt niet gekenmerkt door irrationaliteit, maar door een surplus aan rationaliteit. Teveel logos is telkens weer de reactie op het verdwijnen van de mythos.
De begrippen mythos en logos ontleent Karen Armstrong aan Karl Jaspers, die een indeling van drie tijdperken opstelde met ieder een eigen verhouding tussen mythos en logos Vanaf circa 1800 met veranderde de mens radicaal. Hij raakte verstrikt in een crisis in het Zijn. Het schema ‘mens-wereld-God, dat in het axiale tijdperk zo helder en duidelijk was, raakte in de war. Of zoals Jaspers het formuleert: ‘De axiale tijd kan (achteraf bezien) onderscheiden worden als een interregnum tussen twee tijdperken, waarin een machtig imperium heerst, een pauze met vrijheid, een diepe ademhaling die het heldere inzicht oplevert.’ Dat vanzelfsprekende inzicht ging verloren in de seculiere, post-axiale tijd. Het werd de tijd van de dood van God, het opslokken van God door de mens, maar ook de geboorte wellicht van een nieuw soort ‘religieus atheïsme’ dat zijn wortels vindt in de kritiek die romantici hadden op het post-axiale wereldbeeld van Verlichting en wetenschap. Juist in de Romantiek keerde ook het heimwee terug naar het pre-axiale tijdperk met al zijn voor ons moeilijk vatbare tegenstrijdigheden,
De huidige symboolblindheid en extreme formalisering van de islam is in wezen, hoe vreemd het ook klinkt, hypermodern, zelfs positivistisch, omdat het zelf ook duidt op een verlies van ontvankelijkheid voor de waarden van symbool en mythe. Letterlijk stelt Karen Armstrong:
‘Desondanks wil een groot aantal mensen nog steeds religieus zijn en heeft geprobeerd nieuwe vormen van geloof tot ontwikkeling te brengen. Fundamentalisme is slechts één van die moderne religieuze experimenten en het heeft, zoals is gebleken, een zekere mate van succes gehad met de definitieve herintroductie van religie op de internationale agenda, maar het heeft vaak enkele van de heiligste waarden van de confessionele geloven uit het oog verloren. Fundamentalisten hebben de mythos van hun religie veranderd in logos, hetzij door met klem te stellen dat hun dogma’s wetenschappelijk aantoonbaar zijn, hetzij door hun complexe mythologie te veranderen in een gestroomlijnde ideologie. Aldus hebben zij twee bronnen en vormen van kennis samengevoegd, waarvan de mensen in de premoderne wereld gewoonlijk hadden geoordeeld dat zij beter gescheiden konden worden gehouden.’
Haar boek over het fundamentalisme, voltooide Armstrong kort voor de aanslagen van 9/11. In haar inleiding ging zij daar nog eens expliciet op in, waarbij zij haar betoog als volgt op scherp zette:
‘Misschien hadden de kapers van 11 september een punt bereikt waarop ook zij een vorm van islamitisch antinomisch postfundamentalisme begonnen te ontwikkelen en het gevoel hadden dat niets nog heilig was. Als ja dat punt eenmaal hebt bereikt, kan het wreedste en meest kwaadaardige gedrag worden gezien als een positief goed. In elk geval maakt de afschuwelijke september-aanval duidelijk dat als mensen religie eenmaal beginnen te gebruiken ter rechtvaardiging van haat en het moorden en zo de meedogende ethiek van de belangrijke wereldreligies loslaten, zij een koers zijn ingeslagen die staat voor een nederlaag van het geloof.’
Het huidige moslim-terrorisme is geen product van botsende beschavingen, maar vooral een gevolg van een dreigende ondergang van de religie, een proces dat zich door het razendsnelle proces van de globalisering dreigt te voltrekken. Volgens Jessica Stern, een van ‘s werelds belangrijkste onderzoekers van het fenomeen terrorisme, ligt het in de menselijke natuur besloten om te verlangen naar transcendentie – het soort piekervaring die velen van ons maar zelden meemaken door contemplatie van schoonheid, door liefde of door gebed. Hoe vreemd het ook mag klinken, zo’n gevoel van transcendentie is voor terroristen een van de vele aantrekkelijke kanten van religieus geweld en gaat verder dan de aantrekkingskracht van het bereiken van hun doel. Algemeen gesteld, terroristen streven niet alleen het bereiken van hun doel na; het gaat hun ook om het streven op zich. Dit verlangen is de keerzijde van het dreigend gevoel weggevaagd te worden.
Maar er is nog iets. In 2008 ontstond er in de islamitische wereld enige beroering over een verloren Koran-archief dat een heel ander licht zou werpen op het historisch ontstaansproces van het heilige boek van de moslims. Het hele verhaal doet in de verte wat denken aan de Da Vinci Code. De gedachte dat de christelijke heilsleer misschien wel een historische mystificatie zou zijn gaf aanleiding tot allerlei complottheorieën die aan de basis liggen van het de Da Vinci Code. Die successtory berust ten dele op historische gebeurtenissen die samenhangen met de ontdekkingen van gnostische en koptische teksten die een andere versie laten zien van de verhalen uit het Nieuwe Testament. Het Vaticaan wil daar niets van weten. Ook de Koran – zo blijkt nu – heeft zijn alternatieve verhaal over zijn ontstaansgeschiedenis als heilig boek. Dat is een verhaal waar orthodoxe moslims wereldwijd heel zenuwachtig van worden.
Bayerische Akademie der Wissenschaften, Berlijn, 1944.
In de nacht van 24 april 1944 werd een voormalig Jezuïetencollege in Berlijn gebombardeerd door de British Airforce. In dit gebouw was de Bayerische Akademie der Wissenschaften gevestigd, een instituut waar zich op dat moment een uniek foto-archief bevond van historische manuscripten. Dat waren historische handschriften van de Koran, die een ander licht zouden werpen op het ontstaan van dit heilige boek. Hoe de Koran precies is ontstaan is nog altijd enigszins in nevelen gehuld. Er zijn geleerden die er vanuit gaan dat christelijke hymnen en teksten van kerkvaders als Basilides als prototype voor de moedertekst van de Koran hebben gediend. Voor moslims is dit soort gedachten een gruwel.
De Koran is voor hen immers een directe openbaring van Allah. Er kunnen dus per definitie ook geen meerdere bronnen van de Koran bestaan. De Koran is letterlijk het heiligste der heilige. Wat de figuur van Christus is voor de christenen is het boek ‘de Koran’ voor de moslims. Anders dan de Bijbel is de Koran letterlijk de belichaming van de openbaring. Het woord is vlees geworden in de Koran, zo zou je kunnen zeggen. De Koran is voor de moslims zoiets als een geïncarneerde godheid, waarin Allah onmiddellijk – overal en altijd – spreekt tot de mensheid. Maar Allah spreekt natuurlijk maar met één mond. Het bestaan van een alternatieve historische bron van de Koran moet dan ook uit alle macht ontkend worden. Als er iets is wat dit tegenspreekt, dan houden we dat onder de pet of we vernietigen het, zo luidt het devies van de imams en ayatollahs.
Op de site van de ‘Asia Times’ is een bericht te lezen over het wonderbaarlijke verhaal over het verloren gewaande Koran-archief in een artikel van een zekere Spengler. Dat is een pseudoniemen voor David P. Goldman een auteur die bekend staat als een erudiet islam-watcher. Deze Spengler verwijst daarbij naar een artikel van Andrew Higgins, dat verschenen is in de Wall Street Journal. Het blijkt nu dat het Koran–archief helemaal niet met het bombardement in 1944 verloren is gegaan, maar ruim zestig jaar lang bewaard is gebleven. Er wordt beweerd dat de nazi’s destijds het bestaan van het Koran-archief in Berlijn geheim wilden houden. De nazi’s hadden immers een pact gesloten met de moslims, omdat beiden belang hadden bij de bevordering van het antisemitisme.
Dezelfde Spengler schreef op 24 december 2008 een opmerkelijk artikel op de opiniepagina van de Volkskrant, waarin hij Paus Benedictus XVI tot de enige echte leider van de westerse wereld bestempelde. Deze Paus wees immers keer op keer op het gevaar van de oprukkende islam voor de toekomst van Europa. Als de huidige demografische ontwikkelingen zich voortzetten, dan zijn de moslims over vijftig jaar in Rusland in de meerderheid. Vijftig jaar later zal die omslag in heel Europa zijn bereikt. Paus Benedictus XVI wees op een fundamenteel verschil tussen de islam en het christendom, zoals onder meer bleek uit zijn rede in Regensburg in september 2006.
In de islamitische leer is God (Allah) absoluut transcendent en trekt zich ook niets aan van de natuurwetten. De islam is daarom een fatalistische religie die een irrationele kern bevat. ‘In-sjallah’ (‘Als God het wil’) zeggen de moslims bij elke gelegenheid tegen elkaar. De christelijke God daarentegen is een persoonlijke God. Hij is een ‘wezen’ en een ‘persoonlijkheid’ die zich openbaart in liefde en een wereld heeft geschapen die de mens met zijn verstand kan begrijpen. Augustinus heeft zich niets voor niets afgewend van het obscurantisme van de late oudheid en een God gepredikt die niet strijdig is met de menselijke ratio.
Spengler gaat nog een stap verder en beweert dat de moderne westerse democratie historisch gezien een christelijk verschijnsel is, dat voortgekomen is uit de Nederlandse opstand in de zestiende eeuw en uit de oversteek van de puriteinen naar de Nieuwe Wereld. Onze democratie was dus ‘een recept uit het kookboek van een politicoloog’. De hedendaags pogingen van Washington om een gematigde islam te vinden en de moslimwereld te democratiseren zijn volgens Spengler dan ook bij voorbaat tot mislukken gedoemd. Islam en westerse democratie zijn in wezen onverenigbaar, omdat de God van de moslims niet eens aan zijn eigen woord gebonden is. Allah laat zich nergens door inperken, zelfs niet door de natuurwetten die hij zelf geschapen heeft. Deze irrationele kern van de islam – die weerspiegeld wordt in een despotische vorm van staatsmacht – zou sinds de elfde eeuw in de historische ontwikkeling van de islam de overhand hebben gekregen.
Ik heb helaas geen grondige kennis van de islam. Toch waag ik het te beweren dat deze theorie van Spengler aanvechtbaar is. De islam heeft historisch gezien ook zijn milde varianten gekend en niet alleen tot aan de 11-de eeuw, maar ook ver daarna. Die ‘islam–light’ bestaat nog steeds, hoewel ze het moeilijk heeft tegen het oprukkend fundamentalisme dat zich keert tegen de huidige gevolgen van de globalisering. De islam heeft historisch gezien juist veel bijgedragen aan de ontwikkeling van de westerse wetenschap en het behoud van het cultuurgoed uit de klassieke oudheid. Het lijkt me dan ook niet juist om vanuit de huidige botsing tussen twee beschavingen vergaande conclusies te trekken die een deterministisch karakter hebben als het gaat om de toekomst van Europa.
Wel ben ik het eens met de stelling van President Al-Sisi van Egypte, die – zoals Adjiedj Bakas aanhaalde in zijn Volkskrant artikel van gisteren – de mainstream van de islam heeft aangewezen als voedingsbodem voor een sekte als IS. Hier ligt een taak voor de islamitische geleerden die tot nog toe veel te weinig kritiek hebben uitgeoefend op hun eigen religie. Alleen deze geleerden hebben het vermogen om de islam alsnog van een hitteschild te voorzien.