Op een wat stormachtige dag bezoekt een ingenieur de bouwlocatie van een wolkenkrabber bij de bouw waarvan hij betrokken is. En zoals dat wel meer gebeurt, door één moment van onoplettendheid verliest hij zijn evenwicht. Hij valt vanaf de 55ste verdieping in de peilloze diepte naar beneden. Aldus begint de novelle Voorval van Harry Mulisch die in 1989 als boekenweekgeschenk verscheen. Deze novelle is in feite de geschiedenis van een val die slechts enkele seconden duurt. Tijdens zijn val bedenkt de ingenieur met de luciditeit van een ter dood veroordeelde dat de natuur de kennis van hem en zijn leven niet zal vernietigen. Er moet iets zijn dat zal blijven bestaan. Alles verandert in de wereld en bij uitstek in de vliegende vaart tijdens een doodsmak.
Zo bedenkt hij in een flits allerlei manieren waardoor hij niet te pletter zal vallen. Hij valt met zijn hoofd naar beneden, maar onderwijl rekent hij uit op bij welke verdieping hij weer rechtop in de lucht zal hangen. En terwijl de gedachten hem zo in razende vaart door het hoofd schieten, krijgt hij versnelde fragmenten te zien van zijn leven. Het is befaamde levensfilm die een mens vlak voor zijn sterven voorgeschoteld krijgt als een laatste mentale bioscoopvoorstelling. Tenminste, als men de verslagen van bijna-dood- ervaringen mag geloven. Uiteindelijk wordt hij plotseling op de 49e verdieping door een harde windvlaag weer naar binnen gesleurd, waar hij op de vloer terechtkomt in een baal dikke glaswoldekens. Niemand wil zijn wonderbaarlijke verhaal geloven. Daarom besluit de ingenieur zijn val als niet gebeurd te beschouwen.
Het is duidelijk dat deze novelle voor 9/11 is geschreven, want daarna is de val uit een wolkenkrabber nooit meer geworden wat hij ooit moet zijn geweest. Een duizelingwekkende ervaring die de verbeelding van schrijvers in beweging brengt. Maar er is nog iets opmerkelijks in het verhaal van Mulisch en dat is de ontkenning achteraf van het gebeuren. Omdat niemand zijn verhaal wil geloven besluit de ingenieur om zijn verhaal als niet gebeuren te beschouwen. Het was een overbodige calamiteit die uit het geheugen wordt geschrapt. Dan bestaat het opeens niet meer. De werkelijkheid is fictie geworden. En het zal niet lang duren of de ingenieur zal er zelf ook aan gaan twijfelen of hij dit wel in het echt heeft meegemaakt. Hij heeft het gedroomd, zo zal hij zeggen. Het was een boze droom die voorbij was toen hij ontwaakte.
Dat was een wijs besluit van de ingenieur. Het doet me denken aan een oude Indische wijsheid die zegt dat als iets ergs je overkomt je er het beste aan doet om net te doen of het niet gebeurd is. Dan zal blijken dat de ramp uiteindelijk een zegen wordt. In onze huidige tijd van traumaverwerking en geestelijke nazorg bij rampen en calamiteiten klinkt dit wat wonderlijk in de oren. We organiseren tegenwoordig al een stille tocht als er een hond is overreden op het zebrapad. Daarnaast is er duidelijke sprake van selectieve rouwverwerking. Toen onlangs in Amstelveen iemand per abuis op straat geliquideerd werd, omdat er sprake was van een persoonsverwisseling, kwam niemand op het idee van een stille tocht. Het drama moet kennelijk aan bepaalde criteria voldoen, wil er sprake zijn van collectieve rouw. De ramp moet mediageniek zijn, tranen trekkend en aanleiding geven tot empathie. Met zijn allen rouwen heeft ook iets moois, maar er mogen geen nare connotaties in het geding zijn.
Maar ik dwaal af. Waar hadden het over? Over de weldadige ontkenning van de tragiek. Laatst sprak ik iemand die als kind in de jaren vijftig haar vader had verloren die omkwam bij een auto-ongeluk. Ze groeide op in een steng gereformeerd gezin in Drenthe en daar werd nooit over dat tragisch verlies gesproken. Ze heeft er geen trauma of andere psychische ongemakken aan overgehouden. Ik geloof dan ook stellig dat er een kern van waarheid zit in de oude wijsheid, dat je het leed dat je overkomt zo snel mogelijk moet vergeten. Vaak is het beter de dingen niet te zien zoals ze zijn. Draai het om. Ga op je kop staan. Bezie de wereld ondersteboven en de gebeurtenissen van achteren naar voren. Of beter nog, wis het weg uit je geheugen. Verdring het in de meest duistere spelonken van je onderbewustzijn. Verban het uit de werkelijkheid en je zult herademen en herstellen. Het is maar hoe je het wilt zien. Zien is kénnen en al ziende maak je voortdurend keuzes. Je ziet slechts wat je wilt zien. Hou het daar dan ook bij. Dit tranendal is al treurig genoeg. Iedereen gaat dood. Waarom zullen we dan dan nog eindeloos over de dood blijven spreken? Laten we het over iets anders hebben.
SILVIA STEIGER, DE NOODZAAK VAN EEN HANDSTAND (1991). In 1991 vult zij een glazen vissenkom die een vorige bewoner had achtergelaten in haar atelier in Amsterdam met water. Zij fantaseert dat de kom al haar tranen zou kunnen bevatten, zo verklaart zij later in een toelichting: ‘Ik snak naar een nieuwe visie voor mijn toekomstig leven.‘ In de kom is het uitzicht te zien, maar dan op zijn kop. Vervolgens fotografeert zij ieder uur – een etmaal lang – dit omgekeerde beeld. Ze sluit de reeks af met een geënsceneerde handstand van een acrobaat aan de overkant van de straat. In een toelichting schrijft zij: ‘De noodzaak van een handstand is geboren. Ik herstel.‘
***
‘Stel je voor dat de bewegingen die je om je heen ziet in omgekeerde volgorde plaatsvinden net zoals op een film die teruggedraaid wordt en waarin iemand sierlijk van de plank in het water duikt en dan met evenveel gemak van het water weer naar de duikplank terugvliegt. Keer functies om. Onder welke omstandigheden kun je een stoel gebruiken om van te eten en een tafel als iets waar je op kunt zitten? Kijk niet door een telescoop naar de maan maar laat het mannetje van de maan naar jou kijken. Stel je voor dat het plafond de kleur van de muur heeft en omgekeerd. Hou foto’s ondersteboven. Laat onderzeeboten en vissen door de lucht vliegen. Geef de schizofrene mogelijkheden van uw verbeelding de vrije loop want ze zijn meestal niet vreemder dan de ingebakken overtuiging dat mensen en ook de maatschappij als geheel rationeel te werk gaan.‘
Dat schrijft Fritz Perls in zijn boek Getalttherapie (1951). De uitnodiging om de wereld eens op zijn kop te zetten kan zeer effectief zijn om bestaande waarnemingspatronen te doorbreken. Het kan helpen om een onvoltooide Gestalt in de wijze waarop je jezelf en de wereld waarneemt af te ronden tot een voltooid geheel. De Gestalt-theorie is gebaseerd op ‘het gehele beeld’ dat aan de fragmentatie voorafgaat. Het geheel dat meer is dan de som der delen. Een mens bestaat uit talloze onvoltooide ‘Gestalten’ die hardnekkig in stand worden gehouden door vastgeroeste waarnemingspatronen. Ook wat wij een ‘wereldbeeld’ noemen is in feite een vastgeroest patroon van gestandaardiseerde waarnemingen. Zelfs de wetenschap is een allegaartje van voltooide en onvoltooide Gestalten. Het beroerde alleen is dat we nooit alle onvoltooide Gestalten kunnen afronden. Sommige onvoltooide Gestalten trekken een reeks van voltooide Gestalten omver, zodra we ze afronden tot een geheel. De wereld is nooit tot één geheel te maken. Sterker nog: de wereld is per definitie één grote onvoltooide Gestalt.
Als je de consequentie van deze ontdekking serieus neemt, ga je argwanend worden voor beweringen dat de wereld wel degelijk een afgerond of consistent totaalbeeld heeft. De wereld klopt niet. De wereld klopt nooit. Ook het veronderstelde afgeronde format dat aan de wereld ten grondslag ligt – de ratio, de rede of wat het ook moge zijn – is geen afgerond geheel. Ook de ratio klopt niet. Fritz Perls, die geldt als een van de grondleggers van de Gestalttherapie, ontmoette in de jaren twintig de filosoof van het expressionisme Salomon Friedlander, die hem houvast heeft gegeven in een periode waarin hijzelf in grote verwarring verkeerde. Perls die begon als psychoanalyticus verwierp de libidotheorie van Freud, die de drift en driftverzaking op bijna fundamentalistische wijze centraal had gesteld in het psychisch functioneren van de mens. Perls voelde meer voor Friedländers concept van de ‘creatieve indifferentie’.
Wat is creatieve indifferentie? Het punt van balans, van waaruit een splitsing in tegenstellingen wordt gemaakt, wordt van oudsher bepaald wordt door twee polariteiten. Bij creatieve indifferentie staat de gedachte centraal dat de onvermijdelijke splitsing, die de mens in de wereld aanbrengt door zijn eigen bewustzijn, de splitsing dus tussen het ik en de wereld, tussen subject en object, slechts een illusie is. De hardnekkige splitsing kan doorbroken worden door de wereld op te vatten vanuit een nulpunt, het niets, het absolute, de oorsprong. Dit nulpunt is de mogelijkheidsvoorwaarde van de splitsing zelf. Anders gezegd: het bewustzijn zelf ‘maakt het verschil dat het verschil maakt’.
Perls zag in de theorie van de creatieve indifferentie een oerprincipe dat ook terug te vinden in Oosterse filosofieën als zenboeddhisme en taoïsme. Er is altijd sprake van een wisselwerking tussen voor- en achtergrond bij de vorming van een beeld. Er is geen Gestalt zonder achtergrond en omgekeerd. De intentie van het zien creëert de Gestalt, maar de Gestalt zelf heeft geen bestaan uit zichzelf. Dat geldt niet alleen voor de visuele waarneming, maar voor alles waar het bewustzijn aan te pas komt. Gestalt-therapie vertrouwt volledig op de dynamische potenties van het hier en nu. Niets ligt in de diepte. Alles ligt aan het oppervlak. Daar is de redding nabij. Zoek niet naar oorzaken of gevolgen. Het heden is telkens weer een dubbeltje op zijn kant. De dood of de gladiolen. Het is maar hoe je het wilt zien. Zie! En alles wordt anders.
SILVIA STEIGER, THREE OF THEM (2009). Sommige mensen zien drie keer een beest. Anderen zien drie keer het silhouet van de kunstenaar die met haar handen figuren maakt bij haar hoofd. Een typisch voorbeeld van Gestalt in de waarneming. Als je één Gestalt eenmaal hebt gezien, blijf je hem zien. Het is heel moeilijk om beide Gestalten tegelijk te zien. Je kunt ook besluiten om geen van beide te willen zien, maar dat is vrijwel onmogelijk.
De basale ontdekking van de ‘creatieve indifferentie’ was eerder ook opgedoken in het dadaïsme. Richard Huelsenbeck verwijst in zijn geschriften over dada zelfs expliciet naar deze theorie van Friedländer. Dada is het opheffen van alle opposities en de terugkeer naar het absolute nulpunt dat aan alle splitsingen voorafgaat. Dada geeft zich over aan de beweging van het leven, zo schrijft Huelsenbeck. Dada ontstaat uit het niets. Dada was een maagdelijke geboorte, een ‘conceptio immaculata’. Men had het zelf niet door. De ware betekenis werd pas later ingezien. De dadaïstiche ontdekking van de creatieve indifferentie heeft een bijna religieuze dimensie, ondanks het feit dat elke dadaïst atheïst is uit instinct. Voortdurend spreekt Huelsenbeck in dubbelzinnige termen als het gaat om de oerontdekking van dada. Bij het opheffen van de opposities ontstaat de vervoering van het nulpunt, die grenst aan de extase. De eerste dada-seance in Zürich was een soort heksensabbat. Steevast wordt ook over de geboorte van Dada in religieuze termen gesproken. ‘Het is een zeldzaam geschenk uit de hemel wanneer het een mens is gegeven om bij de geboorte van een religie of een idee aanwezig te zijn die vervolgens de aardbol verovert’, zo schrijft Huelsenbeck letterlijk.
Dada is het eerste woord dat een baby stamelt, maar dada betekent ook ‘stokpaardje’ in het Frans. Dada is het ene rituele woord dat telkens weer gestameld wordt om de ratio te laten ontsporen. Dada is de radicale ontregelaar van de laatste religie op aarde die ‘ratio’ heet. Intellect is niet bedoeld voor de verbetering van het menselijk bestaan. Dada is principieel tegen verbetering. Dat basale proces van ontregeling van de ‘religieuze ratio’ kan per definitie alleen in religieuze termen worden benoemd. Wanneer iemand met een weids gebaar een woord tussen de mensen gooit maken ze daar een religie van. ‘Credo quia absurdum’, dat is dada. Appolinaire beweerde niet voor niets dat zijn vader portier van het Vaticaan was geweest. Huelsenbeck eist het openstellen van de Kerk voor de opvoering van simultaneïstische en dadaïstische gedichten.
gadji beri bimba glandridi laula lonni cadori gadjama gramma berida bimbala glandri galassassa laulitalomini
gadji beri bin blassa glassala laula lonni cadorsu sassala bim gadjama tuffm i zimzalla binban gligla wowolimai bin beri ban o katalominai rhinozerossola hopsamen laulitalomini hoooo gadjama rhinozerossola hopsamen bluku terullala blaulala loooo
Dada is het maken van oergeluiden en liefst allemaal tegelijk, simultaan zoals dat heet. Simultaneïteit en bruïtisme dat zijn de methoden van dada. De honden moeten blaffen maar wel in de maat als het kan. Het pure geluid dat uit je strottenhoofd komt is een bezwering van de leegte. Dada is als het gillen in een donkere tunnel en het luisteren naar je eigen echo. Of zoals Huelsenbeck het zegt:
‘De introductie van het pure geluid heeft een heel specifieke metafysische waarde. Het is in zekere zin een transcendente opstand tegen de lege ruimte, het resultaat van de angst die mede het psychologisch fundament van alle kunst uitmaakt en in dit speciale geval met een soort horror vacui kan worden gelijkgesteld.’
Het opheffen van de opposities geldt ook voor het onderscheid tussen goed en kwaad. Huelsenbeck plaats de dadaïstische mens tegenover de ethische mens. De dadaïst heeft zijn blik op een transcendent of utopisch verschiet laten varen. Er bestaat ook geen geen platonische ‘achterwereld’, geen ongrijpbaarheid, geen Ding an sich, laat staan een hemels baldakijn of een Laatste Oordeel. ‘Sigarenpijp en paraplu hebben dezelfde tijdloze waarde als het ‘Ding an sich’. Het goed eis bijgevolg niet beter dan het kwade. Er is slechts een voortdurende en alom aanwezige gelijktijdigheid in het hier en nu. ‘Als die fundamentele gelijktijdigheid doortrekt naar de wareneconomie dan heb je communisme’, zo laat Huelsenbeck in al zijn eenvoud weten. Er is geen materie, maar ook geen ziel. Er zijn immers geen tegenstellingen. Kort gezegd:
‘Beweging veroorzaakt ontsteltenis. Het probleem van de ziel is vulkanisch van aard. Bruïtisme is terugkeer naar de natuur, maar het doet zich voor als een hemelse muziek van atomen, zodat de dood niet zozeer een ontsnappen van de ziel uit het aardse jammerdal is, als wel een braken, schreeuwen en stikken.’
Kortom: De dadaïst speelt va banque. Hij maakt anti-kunst met een revolver op zak. Maar een dadaïst houdt als geen ander van het leven, omdat hij het elke dag kan weggooien. Voor hem is de dood een dadaïstische kwestie. De dood is een op en top dadaïstisch gebeuren, omdat de dood niet de minste betekenis heeft. Maar dat wil niet zeggen dat dada zelf ten dode is opgeschreven. Dada – zo stelt Huelsenbeck – zal altijd weer opduiken, waar ook ter wereld. En als dada dood is in deze uithoek van het heelal…’dan zal het er de oude God op een andere planeet met rammelaars en keteltrommels, potdeksels en simultaangedichten, aan herinneren dat er mensen zijn die de stompzinnigheid van de wereld perfect door hebben.’ Alleen de creatieve indifferentie kan deze stompzinnige en versplinterde wereld voor eeuwig tot één geheel maken. Dada vernietigt elke religie, want dada is diep religieus, dieper dan de diepste wijsheid. Dada heeft de ultieme diepte van het oppervlak. Dada woekert en vermenigvuldigt zich als een oliedruppel op de golven van de tijd….
Maar laten we het over iets anders hebben.