Wie in Venetië denkt in een rechte lijn te lopen, moet vaak tot zijn schrik ontdekken, dat hij in cirkels verstrikt is geraakt. Ooit heeft het mij dagen gekost om de begrijpen, dat je het Canal Grande twee keer over kunt steken en toch aan de overkant kan zijn beland. De kronkelige stegen, het geluid van water, het licht en de lagunes in de verte, natuur en architectuur lijken hier ooit besloten te hebben om in een traag proces van eeuwen een volmaakte fusie aan te gaan. Het hele verleden is het heden aanwezig. De stenen lijken een poëtisch geheugen te hebben. Casanova liep hier rond. Ruskin schreef er zijn Stones of Venice. Je waant je hier soms in de schoot van de wereld. Schoonheid stemt melancholiek omdat zij ongrijpbaar is in de tijd. De tijd heeft hier alle ruimte gekregen, maar de ruimte ook de tijd. De nostalgie lijkt hier te wonen als een complex gevoel, ontheemd en tegelijk ook eindelijk thuis. Zoiets als Friesland. Romantiek is verdriet dat een plaats heeft gekregen.
Sinds kort heb ik een nieuwe screensaver op mijn computer geïnstalleerd. Het is een foto van het Canal Grande in Venetië, gezien vanaf de Ponte dell’Accademia. Mijn zoon Jurriaan heeft hem vorig jaar gemaakt. Het is al weer tien jaar geleden dat ik voor het laatst in Venetië was. Ik moet er nodig weer eens naar toe, zeker in dit jaar van de Biënnale. In totaal ben ik acht keer in mijn leven in Venetië geweest. Dat lijkt veel, maar het is veel te weinig. Gisteren kwam ik Frans Andringa tegen bij lijstenmaker Koopmans in Leeuwarden. Ik moest daar zijn om een paar bladen grafiek te laten inlijsten. Frans kwam wat afhalen. Het waren een paar ingelijste aquarellen van zijn vader Sjoerd Andringa. Ze waren gemaakt in Venetië in 1973. Toevallig was ik dat jaar daar ook. ‘Misschien loop ik daar wel op de brug,’ zei ik nog. Ik herkende de plek. Het was een brug met op de achtergrond de synagoge in de Gettowijk. Frans vertelde dat zijn vader in totaal 39 keer in Venetië is geweest. Baas boppe baas. Zelf is hij trouwens ook een groot liefhebber van deze stad, zo hoorde ik.
In Tresoar en het Historisch Centrum Leeuwarden zijn momenteel twee tentoonstellingen te zien met de titel ‘Sjoerd Andringa: een poëtisch beeld van Fryslân’. (zie: hier) Tresoar toont zijn schilderijen, aquarellen en tekeningen met het onderwerp Fryslân in de brede zin. Het Historisch Centrum Leeuwarden laat het thema de stad Leeuwarden en de dorpen van de gemeente Leeuwarden zien. Dus niet de aquarellen die Sjoerd Andringa in Venetië heeft gemaakt. Dat is jammer, want ze zijn prachtig, zoals ik gisteren met eigen ogen kon vaststellen. Misschien een idee voor een volgende tentoonstelling: ‘Friesland en Venetië.’ Die twee hebben iets met elkaar. Maar wat?
Wie het leven neemt zoals het komt, komt op plaatsen waar hij nooit eerder is geweest maar altijd weer terug zal keren. In de verbeelding is alles mogelijk. Geluk, schoonheid, eeuwigheid, alles is verbeelding. We hebben de werkelijkheid niet nodig om ons de wereld voor te stellen. Dat was de droom van de Romantiek. Schoonheid manifesteert zich in de verschijning en de kunstenaar is slechts de verloskundige van de schoonheid die al eeuwen op haar verschijning wacht. Neem nou Friedrich Schiller. Hij is nooit in Venetië geweest, maar zijn roman Der Geisterseher speelt zich wel in Venetië af. In dit boek, zo beweert Safranski in zijn Schiller-biografie, begint het romantische motief van de dood in Venetië, dat later door talloze schrijvers is opgepakt. Tot Thomas Mann de esthetische droom van de Romantiek definitief ten onder liet gaan met de cholera die dood en verderf zaaide tussen de gondels.
Volgens de romantische dichters zou het leven op zijn best een voortdurend sterven in schoonheid zijn, een aanhoudend verlangen dat zijn bekroning vindt in één adembenemend ogenblik, als de tijd stil lijkt te staan, waardoor de dood heel even overwonnen wordt in een illusie van eeuwigheid. Vanuit die optiek is de hele esthetica in feite een vorm van euthanasie, iets wat de natuur ons schenkt om de gedachte aan de dood te verbloemen, om het leven uiteindelijk draaglijk te maken. We willen immers eerst Napels zien en dan pas sterven, eerst de gestalte van Michelangelo’s David zien vanuit een strandstoel aan het Lido in Venetië en dan pas in een zwarte gondel worden weggevaren naar het kerkhof op het eiland San Michele.
Als schoonheid een belofte bevat van volmaaktheid en geluk, is die belofte vooralsnog ook een voortdurende ervaring van een ‘nog niet’, telkens weer een ‘bijna’, iets op de rand in de eeuwig terugkerende schemering, voordat de zon – elke dag weer en toch ogenschijnlijk iedere keer voor het laatst – ondergaat. Kortom, de Romantiek heeft ons doen geloven dat de ervaring van schoonheid niet alleen een raadselachtige verbintenis legt tussen herinnering en verwachting, maar ook een betoverend uitzicht kan bieden op een esthetische ruimte waar de tijd niet bestaat, een ruimte die zich opeens kan onthullen in een verglijdend moment, een flits van het sublieme, waar zich voor even een extatisch eindpunt vormt dat onherroepelijk ook weer voorbijgaat.
Evenals Friesland, lijkt Venetië niet echt te bestaan. Het is een constructie van de verbeelding. Een luchtzak in de tijd. Een openluchtmuseum van het verleden dat de werkelijkheid tart in het heden. Het verleden van Venetië is opnieuw uitgevonden, toen het op het punt stond te verdwijnen. Het romantisch ideaalbeeld zit de ervaring van de stad nog altijd in de weg. Wie het echte Venetië wil zien, moet er in de winter naar toe gaan of uiterlijk in de maand april, als de lucht er mistig en dampig is, de temperatuur nog kil, het plaveisel nat en de geluiden hol en spookachtig. De stad biedt dan het decor van de naderende dood, terwijl juist het voorjaar in aantocht is. Venetië is de metafoor bij uitstek van een leven dat al gestorven is en eeuwig wacht op een moment van wedergeboorte.
‘Enige decorwisselingen: de kleedhokjes van het Lido zijn ontelbaar geworden, de uitdrukking van een sociaal prestige, vergelijkbaar met de loges van de Scala in de tijd van Stendhal. De ijzeren brug bij de Accademia is bekleed met een houten ombouw, in de stijl van Carpaccio of Bellini; het palazzo Franchetti heeft er een gazon bij gekregen. Van het in mijn afwezigheid zo vaak op hun klok slaan, hebben de automaten van de Mercaria de Mori helemaal stijve armen gekregen.’
Aldus schrijft Paul Morand in zijn boek Venetiës (1976) over zijn bezoek aan de stad in 1929. Morand vertelt in dit boek het verhaal van zijn leven aan de hand van alle bezoeken die hij ooit aan Venetië heeft gebracht. Dat is prachtig om te lezen. De stad wordt een soort plattegrond van de tijd. De tijd staat hier stil of draait in cirkels rond, wie zal het zeggen. Venetië is een labyrint, waarin alles weer terugkeert zoals het altijd geweest is. Deze bijzondere autobiografie schreef Morand enkele jaren voor zijn dood als een soort afscheid van de wereld. Als het dan toch ooit moet, zou ik zo ook wel afscheid willen nemen. Alles verandert in het leven, behalve Venetië. Dat kan geen toeval zijn. Toeval bestaat niet in Venetië.
Sinds mijn laatste bezoek ben ik boeken over die stad gaan lezen, één voor één, bladzijde voor bladzijde om die ene passage te vinden waar expliciet of impliciet uit blijkt dat in Venetië de waarheid over de wereld verborgen ligt. Zo ben ik gaan reizen door de tijd, in gedachten dwalend door de bibliotheken van Venetië, en zag in eindeloze rijen met perkamenten banden telkens weer een Latijnse titel opduiken waarin het Latijnse woord veritas voorkwam. Wie de waarheid zoekt zal hem niet vinden, dacht ik. Maar wie de verwoording van de waarheid ziet veranderen in de tijd, zal ontdekken waar het allemaal om draait. De waarheid is, dat er geen waarheid is. Elke waarheid heeft zijn eigen houdbaarheidsdatum en slaat na verloop van tijd om in een leugen. De waarheid is een dochter van de tijd die in cirkels rondloopt. Telkens weer wordt de waarheid gerecycled. Van een origineel weet je ook nooit zeker of het echt een origineel is en niet een kopie. Venetië is echter dan echt, dat wil zeggen een kopie in optima forma.
Wat is echt? Echt bestaat niet. Om een voorbeeld te noemen. In Wijnjewoude werd in 1939 een vuistbijl gevonden die nog stamt uit de laatste ijstijd. In het museum van Gorredijk is hij te zien, tenminste een kopie daarvan, want het origineel ligt in de kluis. Of dit origineel ook inderdaad echt is en niet vals, daar zijn meningen van de experts over verdeeld, zo heb ik inmiddels begrepen. Hoe dan ook, jaren geleden had ik het voorrecht om het origineel te mogen aanschouwen. Ik maakte deel uit van een klein gezelschap dat in het museum werd rondgeleid door de voorzitter van het bestuur. Voor de gelegenheid had hij het origineel uit de kluis gehaald en liet het ons zien. Ook de kopie toonde hij ons. Die twee waren niet van elkaar te onderscheiden. Toen de voorzitter klaar was met zijn verhaal, kon ik het niet laten om een gemene vraag te stellen. ‘Hoe weet u zo zeker dat het de echte vuistbijl is, die u in de kluis gaat terugleggen? Misschien heeft de conservator vanochtend per ongeluk de kopie met het origineel verwisselt’. De voorzitter liet zich niet uit het veld slaan en vertelde prompt het verhaal van de drie ringen, dat voorkomt in het toneelstuk Nathan de wijze van Lessing.
Dat verhaal gaat als volgt. Een kostbare ring was het bezit van een koningshuis in het Verre Oosten. De ring had de eigenschap de bezitter ervan bij goden en mensen geliefd te maken. Hij werd van generatie op generatie overgedragen van koning op koning. Totdat er een koning kwam die drie zonen had. De koning stond voor een probleem. Hij wist niet aan welke zoon hij de ring zou geven. Daarom verzon hij een list. Hij liet bij een edelsmid twee exact dezelfde ringen bijmaken. Na zijn dood kwamen zijn drie zoons erachter dat ze alle drie dezelfde ring hadden gekregen. Het oordeel werd overgelaten aan de rechter die moest bepalen welke ring de enige echte was. De rechter was wijs en oordeelde dat vanzelf zou blijken welke ring dit zou zijn. Het verhaal is een natuurlijk metafoor voor de waarheid. Lessing wilde aantonen dat geen enkele godsdienst de waarheid in pacht heeft. Alleen uit de gedragingen van de gelovigen zou wellicht kunnen blijken welke religie de ware is.
Je kunt ook een andere les uit dit verhaal trekken. De waarheid bestaat niet, zoals ook het origineel niet bestaat. Nep is echt. We zijn gedoemd om te leven met een schaduw van de waarheid, dat wil zeggen: een kopie van het origineel. We leven in een wereld van kopieën en maken ons zelf voortdurend wijs dat wij met originelen van doen hebben. Sinds jaar en dag heb ik een kopie van het Oeral Linda Boek in huis. Het origineel van het Oera Linda Boek ligt in de kluis van Tresoar. In februari 1998 heb ik daar een kopie van laten maken. Deze kopie was bedoeld voor een avond die was gewijd aan het Oera Linda Boek. De kopie werd bij die gelegenheid met groot ceremonieel bijgezet in een kluis vak het kunstenaarsarchief Het Depot dat zich destijds in de atoomkelder van het stadhuis in Dalfsen bevindt. Van die kopie van het originele Oera Linda Boek heb ik toen stiekem een tweede kopie gemaakt, gewoon door de kopie door de kopieermachine te laten gaan. Wie zal zeggen welke kopie de echte is? Sterker nog, wie zal zeggen dat het echte Oera Linda Boek het origineel is? Het boek is een schaduw van de waarheid. Het is fictie, zoals de Friese historie grotendeels fictie is, evenals die van Venetië.
Maar dan nog iets, nu we het over de fictie van Friesland en Venetië hebben. In zijn boek De logologische ruimte (1986) wijdde Rudy Kousbroek twee beschouwingen aan het Oera Linda Boek, dat algemeen wordt beschouwd als de belangrijkste bron voor de verzonken oergrond van de Groot-Friezen: Atlantis. Rudy Kousbroek vroeg zich af hoe het mogelijk is dat van dit Friese stamland nooit uit andere historische bron iets vernomen is. Of het zou die ene obscure bron uit de zestiende eeuw moeten zijn, een verhaal van Francesco Marcolini, dat volgens Kousbroek in 1558 in Venetië werd gepubliceerd. In dit boek, dat de lezer meevoert op een zeereis naar het ‘Eiland Frislandia’, worden de Friezen niet alleen beschreven als ‘mensen etende monsters die van vissen afstammen’, maar zou ook voor het eerst gewag zijn gemaakt van het Groot-Friese stamland Atlantis.
In het historisch besef van veel Friezen vloeien feit en fictie moeiteloos in elkaar over. Wie een scherpe grens wil trekken tussen ‘Dichtung und Wahrheit’ komt al gauw in de verleiding ook de eigen verbeelding wat meer ruimte te geven. Voor die verleiding moet zelfs Kousbroek zijn gezwicht, ook al is hij helemaal geen Fries voor zover ik weet. De zestiende-eeuwse bron, waar hij naar verwijst, ‘Dello scropimente dell’Isole Frislandia, Estlanda, Engrovelanda e Icaria, fatto sotto il Polo Artico dei due Fratelli Zeno M. Nicolo e M. Antono’ is nooit als boek verschenen. Het is een ironische mystificatie.
Voor fabulerende Friezen bakte Kousbroek een koekje van eigen deeg. Tot voor kort ging dat ook heel gemakkelijk. Je husselt wat feitjes door elkaar en iedereen tuint er in. Tegenwoordig hoef je maar even te googelen en je weet hoe het zit. Francesco Marcolini was helemaal geen schrijver, maar een verdienstelijk drukker, uitgever en graveur in Venetië, die zich voornamelijk richtte op het uitgeven van werken van Pietro Aretino en andere Italiaanse schrijvers. Op het titelblad van zijn uitgaven prijkt rondom het drukkersmerk de naamspreuk ‘Veritas filia temporis’ (de waarheid is de dochter van de tijd). Met andere woorden: al is de leugen nog zo snel de waarheid achterhaalt haar wel. Je kunt dwalen in alle krochten en stegen van de stad, maar verdwalen zul je nooit, als je maar de tijd neemt om thuis te komen.
Wat hebben al deze verhalen met elkaar te maken? Welnu, dat zal ik u zeggen: helemaal niets. Of het moet het toeval zijn. Het toeval bracht ze bij elkaar. Soms lijkt in het toeval een soort predestinatie schuil te gaan. Neem een boek uit de kast en lees! Je kunt dan de raarste dingen beleven. Ik loop naar mijn boekenkast en zoek naar een boek dat ik nu – op dit moment – wil inzien. Het is een boek van Arthur Koestler, genaamd De wortels van het toeval. Ik sla het open en lees het volgende:
“Eddington heeft dit samengevat in zijn epigram: ‘De stof van de wereld is geestesstof’. De harde tastbare verschijning van de dingen bestaat alleen in onze middelmatige grote wereld, gemeten in ponden en meters, waarop onze zintuigen zijn afgestemd. Zowel op kosmische als op subatomaire schaal blijkt deze intieme, tastbare verhouding een illusie te zijn.”
Opeens snap ik het allemaal. En tegelijk realiseer ik mij dat ik het allang begrepen had. Wat ik zocht, had ik al gevonden voor ik met zoeken begon. Toeval bestaat niet, en zeker niet in Venetië. Of beter gezegd, toeval ontstaat alleen door het leggen van verbanden in de geest. Dit verhaal is ook niet toevallig ontstaan, maar door op goed geluk verbanden te leggen tussen allerlei verslagen van toevallige gebeurtenissen. De geest maakt de wereld en niet andersom. Niet alleen onze zintuigen, maar ook ons verstand is afgestemd op de toevallige schaal van deze tastbare wereld. Welke verklaring we ook voor de wereld bedenken, we doen maar alsof. Elke verklaring is uiteindelijk een fictie. Elk verhaal is een kopie van de waarheid, maar de waarheid zelf kun je niet vinden. Die waarheid bestaat alleen in het ‘alsof’. Dat wil zeggen: als fictie.
Zo heb ik iemand ooit een verhaal horen vertellen dat echt gebeurd is en grenst aan het ongelooflijke. Zoiets kun je waarlijk niet verzinnen. De persoon in kwestie was een fervent liefhebber van het werk van Casanova. Hij had al zijn boeken gelezen en raakte gaandeweg steeds meer geboeid door deze fascinerende persoonlijkheid. Vervolgens bezocht hij alle plaatsen in Europa waar Casanova is geweest. Elk jaar ging hij met vakantie naar Venetië om de sfeer op te proeven van de achttiende eeuw, de eeuw van Casanova. Uiteindelijk besloot hij een boek te gaan schrijven over de ‘onbekende Casanova’. Nu zijn er al zoveel boeken over Casanova geschreven dat dit eigenlijk bij voorbaat een onmogelijke onderneming is. Maar deze Casanova-fanaat liet zich niet ontmoedigen. Hij reisde naar het toenmalige Tsjecho-Slowakije om daar de archieven te doorzoeken in alle plaatsen waar Casanova voetstappen heeft liggen.
Zo kwam hij in een verlaten en verwaarloosd kasteel, waar Casanova enige tijd heeft gewoond. Er was daar een bibliotheek die nog helemaal intact was, zoals je dat ook in het Tsjechië van vandaag nog tegen kunt komen. De Casanova-fanaat liep naar de boekenwand met eindeloze reeksen leren banden. Hij pakte er op goed geluk een boek uit en er viel een brief op de grond. Het bleek een originele, met de hand geschreven brief van Casanova te zijn. Dit verhaal is werkelijk gebeurd, zo waar als ik leef. De Casanova- fanaat heeft er een artikel over geschreven en sindsdien gaat hij onder de Casanova-kenners in de wereld door als een erkend en gewaardeerd Casanova-kenner.
Wat is toeval? ‘Het is een ongelukkig toeval om niet bemind te worden, maar een ramp om niet te beminnen,’ zei Albert Camus. Er zijn geen oorzaken, alleen gebeurtenissen. Toeval is iets wat je overkomt, maar als je het goed beschouwt niet bestaat. Venetië bestaat. Tenminste, in de verbeelding. Venetië bestaat zoals Friesland bestaat: als een romantische fictie, als een gekoesterd verdriet. Ik weet het, ik verval in herhaling. Mijn verhaal vandaag loopt in cirkels rond. Wat wil je ook. Wie in Venetië denkt in een rechte lijn te lopen, moet vaak tot zijn schrik ontdekken, dat hij in cirkels verstrikt is geraakt. Maar was het met Friesland ooit anders? Friesland, Venetië… het is de mythe van de oorsprong. De mythe van Atlantis.