The best of both worlds

4 april, 1980(3)0002

Gwan en ik, Amsterdam 1974

‘Dat de keunsthistoricus Huub Mous nocht oan ûnnocht hat, is bekend. Ek dat er him yn dizze provinsje amper thúsfielt. It is suver spitich dat er syn brea hjir fertsjinne moat. Want in man mei de talinten fan Mous fertsjinnet better as Fryslân. ‘

Aldus Bertus Mulder, in zijn hoedanigheid destijds van gedeputeerde van cultuur, in een ingezonden stuk in de Leeuwarder Courant van 27 maart 1998. Heel wat jaren geleden al weer, maar wie schrijft die blijft. Het was een Friese poging tot ironie, waar – als je het na al die jaren los van de context terugleest – toch een kern van waarheid in zat. Ik heb me nooit echt thuis gevoeld in deze provincie, dat is zo. Maar dat ik met mijn talenten iets beter dan Friesland zou verdienen, is natuurlijk klinkklare onzin. Die woorden zeggen achteraf meer over de Friese zelfhaat van Bertus Mulder, dan over een vermeende hoogmoed van mij. Je kunt het ook van twee kanten zien. Eigenlijk heb ik in al die jaren in Friesland niets anders gedaan dan dat: De dingen van twee kanten zien. Ik wilde allebei: The best of both worlds.

Met dat thuisgevoel van mij is het nadien trouwens nog redelijk goed gekomen. Altijd als ik vanuit Amsterdam met de trein terugreis naar Leeuwarden, keert er diep in mijn ziel iets om. Afgelopen zondag heb ik het nog kunnen constateren. Dit gevoel daalt neer even voorbij Meppel. Wat geweest is, is geweest en wat komen zal, zal komen. Liever heimwee dan Amsterdam. Na al die jaren voel ik me eigenlijk nergens meer thuis. Of overal thuis, zo kun je het ook zeggen. Zoals ik mijn leven niet graag nog eens over zou willen doen, zo wil ik ook niet meer terug naar waar ik vandaan kom. Non. je ne regrette rien. Ik heb het wel gehad met de Randstad. Een Fries zal ik nooit worden, maar een Amsterdammer ben ik ook niet meer. Twee keer niks dus. Of omgekeerd: The best of both worlds.

Volgende week zondag, 19 april, is het acht jaar geleden dat ik met pensioen ging. Prepensioen beter gezegd, want ik was nog pas zestig toen ik stopte met werken. De officiële datum dat ik er mee ophield was 1 december daarvoor, maar ik werkte nog een paar maanden door aan de tentoonstelling De Kleur van Friesland, die op 19 april 2008 werd geopend in het Fries Museum. Ik heb die overgang van werken naar ‘niet-werken’ niet als dramatisch ervaren. Integendeel. Toen ik werkte voelde ik me altijd ‘een vrije ondernemer in loondienst’. En nu ik niet meer in loondienst werk ben ik gewoon een vrije ondernemer die voor alles de tijd neemt, vooral tijd voor mezelf. Eigenlijk voel ik me weer terug in mijn studententijd. Dat was een prachtige tijd, waar voor mij maar geen eind aan leek te komen. Ik heb in totaal 10 jaar gestudeerd, van 1967 tot 1977,  en ben daarbij twee keer van studie veranderd. Tot het eind toe behield ik mijn studiebeurs. Dat waren nog eens andere tijden.

Toch is het even wennen dat veel van mijn generatiegenoten nu echt met pensioen zijn gegaan. In de afgelopen jaren trokken veel babyboomers de stekker eruit. Sommigen gingen gewoon door met werken, alsof er niet aan de hand is. Anderen zetten de eerste moeizame stappen in het land van de krasse knarren die zichzelf moeten zien te vermaken. Aanstaande zondag zal ik naar het feestje t.g.v de 67ste verjaardag van mijn vriend Gwan in Groningen. Ik ken hem als sinds de derde klas van de lagere school in Amsterdam. We raakten bevriend en elke dag na school bleef ik bij hem thuis spelen, boven op de derde verdieping in de Frans van Mierisstraat, waar we hele zeeslagen naspeelden met de oorlogschepen die hij had nagebouwd.

Gwan had iets met schepen. Als klein kind was hij met de De Oranje, ooit het snelste passagiersschip ter wereld, door het Suezkanaal gevaren en zijn fascinatie sloeg over op mij. Nog jaren lang heb ik kartonnen bouwplaten in elkaar geplakt en verzamelde ik alle gegevens van grote schepen uit het verleden. Het was de tijd van ‘de grote jongen,‘ de jaren waarin de grenslijnen tussen fantasie en werkelijkheid nog niet zo scherp werden getrokken als later, toen we ‘volwassen’ werden of hoe dat ook mag heten. De tijd ook waarin alles nog mogelijk was. Milles chemins ouverts, zoals in die prachtige roman van Julien Green, een schrijver die niemand meer leest.

overbeek0002-e1278926080799

Gwan, zijn zus Giem en ik, Leeuwarden 1962

In 1961 verhuisde Gwan naar Leeuwarden, waar ik begin jaren zestig vaak bij hem kwam logeren. We speelden voetbal op de zolderverdieping van Apotheek Tromp Visser aan de Voorstreek. Daar hadden we een doel gemaakt met oude matrassen op de vloer. In dit huis  – zo las ik later – heeft in het begin van de vorige eeuw ook de jonge Slauerhoff gespeeld. Hij was als schooljongen bevriend met Pilo, de zoon van Tromp Visser. Gwan en ik zagen in die tijd erbarmelijk slechte cowboy-films in de Cinema Palace aan de Wirdumerdijk. Gwan hield van jazz. Ik niet. Maar beiden hielden we van voetbal. Samen gingen we naar heel wat wedstrijden van Ajax in de Europacup, waarvoor ik dan de kaartjes moest zien te regelen. Er is iets tussen ons dat spoort. Noem het intuïtie. Gwan is Chinees. Ik Europeaan. Misschien delen we iets wat beiden in zich hebben: The best of both worlds.

In de zomer van 1966 zijn Gwan en ik samen van Amsterdam naar Leeuwarden gelift. Onderweg viel de tas van Gwan, waar een elpee in zat van John Coltrane: A Love Supreme. Daar maakten we nog grapjes over. Aangekomen in Leeuwarden waren we nog net op tijd om de WK-finale op tv te zien tussen Duitsland en Engeland op Wembley. Dat was in de voorkamer van het huis met uitzicht op de Voorstreek. ‘Jongens waren we, maar aardige jongens’. Gwan ging psychologie studeren, maakte carrière als psychotherapeut, en is nog altijd niet van plan daarmee te stoppen. Still going strong. Voor onze generatie lijkt er geen sluitingstijd te bestaan.

nicolaas maes0001

Gwan en ik, Amsterdam 1958

Wonderlijk hoe mensen soms mijn blog kritisch napluizen op onjuistheden. Eergisteren kreeg ik een mailtje van Karel Dibbets. Ik kende hem niet, maar hij had op mijn blog van 5 april j.l. iets gelezen over Karel Schampers. Ik had geschreven dat Karel (Schampers dus) in het begin van de jaren zeventig heel even een relatie heeft gehad met Helen van der Meij, de befaamde galeriehoudster, die destijds Duitse kunstenaars als Sigmar Polke, Markus Lüpertz and Anselm Kiefer in haar stal had. Karel Dibbets vroeg zich af of wat ik schreef over die andere Karel wel juist was. Inderdaad, het is juist. Niet dat het er verder toe doet, maar deze vraag wierp mij wederom terug in het verleden, mijn studententijd in Amsterdam. Ik heb Karel Schampers in jaren niet meer gezien, voor het laatst in 2005 in Maastricht. Toen was hij nog altijd samen met Moon, zijn jeugdvriendin uit Brabant. Tot twee jaar terug was Karel Schampers directeur van het Frans Hals Museum en De Hallen in Haarlem. Karel, die geboren is in 1950, ging dus – net als ik –  vroeg met pensioen, maar misschien ook wel net op tijd. Wie zal het zeggen?

4 april, 1980(3)0001

Karel en ik, Mathildenhöhe Darmstadt, 1975

Slide1

Karel en ik studeerden kunstgeschiedenis in Amsterdam, huurden ieder een tijdje een studentenflat in Diemen, bezochten samen Peggy Guggenheim in Venetië in 1971 (waar hij jaren later de Nederlandse inzending voor de Biënnale mocht verzorgen). En daarna gingen we onze eigen weg. Karel heeft een carrière van dertig jaar in de Nederlandse kunstwereld achter de rug, waarin hij heel wat hoger wist te vliegen dan ik. Zo was hij conservator in het Stedelijk Museum en hoofdconservator moderne kunst in Boymans van Beuningen. ‘Al die jaren gold Schampers als een echte kunstenaarsdirecteur en conservator,’ zo werd hij bij zijn afscheid in de Volkskrant getypeerd. ‘Hij gaf kunstenaars grote vrijheid hun tentoonstellingen zo experimenteel mogelijk in te richten. In zijn laatste jaar in het Frans Hals Museum mocht de Amerikaan John Currin soft-porno schilderijen ophangen tussen de 17de eeuwse meesterwerken. (zie: hier)

Karel belandde in een andere wereld, de internationale kunstwereld, waar hij altijd al van had gedroomd. Toch kruisten onze wegen elkaar soms op de meest curieuze momenten. In 1988 nodigde Karel mij uit om een catalogustekst te schrijven voor de tentoonstelling Het meubel verbeeld in Museum Boymans van Beuningen. Hij vertelde me toen hoe het voelde om met een paar ton op zak in het vliegtuig te zitten op weg naar een galerie in New York om een nieuw werk van een Amerikaanse kunstenaar te kopen. Twee jaar later droeg hij mij voor als directeur van de Jan van Eyck Academie in Maastricht. Karel zat in de sollicitatiecommissie en ik hoefde alleen nog maar even te solliciteren, wat ik ook prompt deed. Het mocht niet baten, zoals al die keren dat ik geprobeerd heb om uit Friesland weg te komen. Ik had in die tijd een groot talent om kansen voor open doel te missen.

Karel miste nooit een kans. Ik kan me nog herinneren dat hij in het laatste jaar van zijn studie een lijst van namen aanlegde van alle belangrijke, in Nederland werkzame kunstenaars. Het moeten er honderden zijn geweest. Hij wilde iedereen kennen met naam en toenaam. Ook las hij stelselmatig alle jaargangen van kunsttijdschriften door, om toch vooral alles te weten van wat er gaande was. Karel bracht als student kunstgeschiedenis het netwerken al in praktijk, toen niemand in de museale wereld nog wist wat dat was. Hij liep alle openingen van belangrijke tentoonstellingen af, van Groningen tot Maastricht, en was altijd op het juiste moment op de juiste plaats.

Die systematische doelgerichtheid heb ik mij nooit eigen kunnen maken. Ik was meer een dwaallicht in de nacht, ‘een verwaaid nest’, zoals mijn moeder vroeger ook wel werd genoemd. Ik had een groot talent om altijd op het verkeerde moment op de verkeerde plaats te zijn. En toch, misschien is dat juist de reden waarom ik me in Friesland uiteindelijk toch een beetje thuis ben gaan voelen. Je probeert van alles om je met je lot verzoenen, al is de gedachtegang die je daartoe moet volgen nog zo grillig en krom. Alles heeft zijn redenen in het leven, al zijn Gods wegen soms duister en ondoorgrondelijk. Ik sneeuwde onder in deze provincie. Mijn noodlot werd mijn bestemming. Maar ik heb nergens spijt van. Integendeel. Na al die jaren voel ik mij juist hier in Friesland soms weer helemaal terug in die eindeloze studententijd in Amsterdam. Ik vraag me af of ik dat – als ik daar gebleven was – nog ooit zo had kunnen ervaren. Ik zie de dingen van twee kanten nu. Wat je zegt: The best of both worlds.