It Fryske lân fol eare en rom

312915

(Foto: Beeldbank Rijkswaterstaat)

‘Geen land is zo fris als Friesland. Het ligt er altijd vers en 
vochtig en als zo juist aan de hand van zijn schepper ont
gleden. Een ontzaglijke hemel staat van kim tot kim gestolpt 
over een laagland waarin de huisjes en boerenhoeven niet 
groter schijnen dan molshopen. In het Friese landschap 
blijkt de oneindigheid eindelijk gevangen in het net der begrenzing. Met een fijne listigheid hebben de kleine silhouet
ten der boerderijen, de verweg-wijkende bomenrijen en de 
kruiende wolkenbanken erboven de eindeloosheid gevangen 
als in een fuik. Onmogelijk dat zij nog ontsnapt. Eindeloos
heid en begrenzing hebben zich verzoend tot harmonie. Die 
harmonie heet: Friesland.

Maar Friesland is niet alleen een zee van wisselend groen, 
het bezit ook een vloot daarop van trotse steden. Zij liggen 
kalm voor anker in de Friese oneindigheid en leven elk voor 
zich een eigen, besloten leven, warm als het leven in een 
woonark. Geen dier steden heeft ook maar iets van een 
wereldstad. In de steden van Friesland zult gij tevergeefs 
zoeken naar gedrilde regimenten van drie verdiepingen-
huizen. Naar luidruchtige trams en wereldlawaai. Gij vindt 
er integendeel lage, gegevelde huizen, veel olmen, veel 
linden, ontelbare grachtjes, bloemen en bijen.

Trots en 
plotseling rijzen deze stadjes op uit het biljartlaken der 
velden. De natuur maakt nauwelijks halt voor deze kinder
lijke barricade. Wind en regen die komen aanzwellen over de 
velden, razen en ruizen onverminderd voort over de stadjes 
totdat zij, nauwelijks een stap verder, weer de volle frisse 
oneindigheid voor de boeg hebben. Bijen, vlinders en libellen 
verdwalen in de straatjes en op de markten als in een tuin. De natuur eist de Friese steden voor zich op als een stuk van zichzelf. Zij verzet er geen stap voor om hen te omzeilen.’

Bertus Aafjes in 1950.