LEEUWARDEN – Bewoners aan de Maria Louisastraat in Leeuwarden werden zaterdagochtend opgeschrikt door een slang die door de straat voortbewoog. Volgens de beschrijving van meerdere getuigen betreft het een Taiwanese rattenslang. ,,Deze is niet gevaarlijk”, meldt de politie. De slang is nog ‘voortvluchtig’.
Aldus staat deze week te lezen in de Leeuwarder Huis aan Huis krant. Het was inderdaad een hele consternatie zaterdagochtend bij ons voor de deur. Eerst kwam er een politiewagen met twee agenten en daarna een echte slangenbezweerder. Ze hebben urenlang onder auto’s zitten zoeken want men dacht dat de slang zich verstopt had onder de motorkap boven het wiel van een auto. Nu de slang nog steeds niet gevonden is ga ik elke keer toch een beetje voorzichtig het huis uit. Stel je voor dat hij in mijn voortuin zit en zich opeens vastklampt aan mijn enkel, waar hij zich dan razendsnel omheen slingert om vervolgens in mijn kuit te bijten. Hoe stap je trouwens met zo’n slang om je been op de fiets?
Vannacht droomde ik er zelfs van. De slang zou zich via de een spleet onder de drempel van mijn voordeur toegang verschaft hebben tot de kruipruimte onder mijn huis. Vroeger hadden mensen last van klopgeesten of Poltergeisten. Wij hebben nu een huisslang. Ook een tuinslang, maar daar geven we de planten mee water. Ik moet zeggen, ik heb liever een spook dan een slang, hoewel onze huisslang inmiddels ook aardig het karakter van een spook begint te krijgen. Ook al mag deze Taiwanese rattenslag dan ongevaarlijk zijn, hij nestelt zich wel in je onderbewuste. Hij gaat rondspoken in je dromen waar hij telkens weer terugkeert.
‘Revenant’ is het Franse woord voor ‘spook’ en betekent letterlijk ‘terugkerend’. ‘De geest van de levende keert terug na de dood. Dat geloof is al heel oud. De primitieve mens geloofde dat het zo in elkaar zat. Als ze ’s nachts droomden van een overleden voorouder, dan meenden ze dat ze zijn geest zagen terugkeren op aarde. Eigenlijk is het helemaal niet zo’n rare gewoonte om te denken dat droombeelden van mensen ook werkelijk geesten voorstellen. Lang is gedacht dat het brein van de primitieven totaal anders in elkaar zit dan van moderne mensen. Deze theorie van ‘de primitieve mentaliteit’ werd ontwikkeld door de Franse antropoloog Lévy-Bruhl in zijn boek L’âme primitive (1927). De primitieven zouden een ander logica hebben in hun denken.
Hun redeneringen volgden andere paden, ze dachten langs prelogische, paralogische of heterologische lijnen, of soms zelfs gewoon in cirkels. Syllogismen zo noemen we dat. Alle dingen die na elkaar in de tijd zich aandienen, zagen zij als causaal met elkaar verbonden. Post hoc ergo propter hoc. Op die manier is alles gelijk aan alles zijn. Wij zeggen wel eens ‘Ik voel me als een krant.’ Maar als een primitief dat zegt, dan is hij een krant, maar tegelijk ook niet. Het tertium non datur, de sluitsteen van onze logica, kent de primitieve geest niet. Hij ziet dan ook geen grenzen tussen het natuurlijke en het bovennatuurlijke. Tussen de levenden en de doden. Tussen een concrete gestalte en een geest die rondspookt tussen de levenden.
Lévy-Bruhl heeft op latere leeftijd zijn theorie over de primitieve mentaliteit herroepen, maar de gedachte dat er een strakke scheidslijn tussen het primitieve en het moderne denken bestaat, heeft nog een lang leven gekend, niet alleen in de antropologie, maar ook in de godsdienstwetenschap. Het geloof in geesten zou aan de basis hebben gelegen van het ontstaan van de religie. Goden waren immers ook geesten, alleen veel machtiger dan gewone mensengeesten. En misschien bestond er wel een supergeest, een geest die alles zag. Dat was het grote oog aan de hemel dat herkend werd in de zon. Later is dat alziend oog ook wel ‘God’ genoemd. Indianenstammen, die bedreigd werden door de blanken, kregen vaak last van de collectieve geestverschijningen. Zij zagen dan aan de hemel een slang die uit de zon tevoorschijn kroop, als een gigantische fallus heen en weer zwiepte en zich vervolgens leek te gaan richten op de aarde.
Dan raakte men in trance en danste de slangendans. Dat was een soort collectieve razernij die als een prairiebrand voort ijlt en iedereen leek aan te steken. Op het hoogtepunt van hun extase verkeerden zij in de waan dat al hun gevoelens en gedachten volledig samenvielen met de lichtstralen die vertrokken vanuit de zon. Het binnenste binnen was dan identiek geworden aan het buitenste buiten. Sterker nog, de ruimte van hun bewustzijn raakte uiteindelijk zo ver uitgestrekt als het totale universum groot is. Dat is een vorm van extase die de moderne mens niet meer kent. Het is het meta-bewustzijn van het allesomvattend panopticum, waarin het alziend oog van de zon langs de magistrale stralenkrans van het licht bij de mens naar binnen kruipt en van daaruit de wereld als nieuw gaat zien. De hemel is dan volledig neergedaald in de aarde. De zon ejaculeert zijn levenskracht als de kosmische slang de ziel penetreert. ‘Ik ben de zon! Wie ben ik?’ roept hij in opperste extase.
Deze razernij van de slang werd ook wel in verband gebracht met een naderend wereldeinde. Vallende sterren en aardbevingen zouden de tekenen zijn van het laatste der dagen. Vaak ook ging het niet zomaar bij iedereen vanzelf, zo’n vlucht in het onbewuste, maar moest er een hypnotiseur aan te pas komen. Het waren de geestverschijningen van een wanhopig volk, dat met de rug tegen de muur geen andere uitvlucht had dan een collectief visioen. Zo’n wonderlijk fenomeen is wellicht de kraamkamer van de religie.
Wat is religie? Dat is een vraag die mij al tijden bezighoudt. Is religie een fenomeen op zichzelf dat niet te herleiden is tot andere verschijnselen? Of is religie een deelaspect van een door mensen gemaakte cultuur, een fenomeen dat in laatste instantie te herleiden is tot een aantal bijzondere gedragingen binnen een cultuurgemeenschap? Als het waar is dat religie in evolutionair opzicht voortkomt uit het primitieve geloof in geesten, dan is het wonderlijk dat dit primitieve geloof in allerlei gedaanten blijft opduiken, ook – en misschien wel bij uitstek – in onze postmoderne mediawereld. Religie zou iets te maken kunnen hebben met een diep verankerde intuïtie van de mens om geen genoegen te nemen met een wereld die louter alleen uit materie bestaat, een wereld die voor het individuele bewustzijn eindigt als het leven uit het organisme geweken is. De geest kan immers niet voortbestaan zonder zijn eigen materiële substraat.
Maar is dat wel zo? Loop je zo niet in een cirkel rond? Of beter gezegd, bijt deze redenering zichzelf niet als een slang in zijn eigen staart? Als het primaat van de materie in relatie tot de geest ons denken beheerst, dan kan het omgekeerde evenzeer het geval zijn. Ook de materie kan iets geestelijks zijn, een illusie die door het denken wordt voorgebracht. Dichters als Shelley en Wordsworth beschreven de menselijke geest als een vuur dat van binnenuit wordt aangewakkerd. Als de geest geïnspireerd raakt, wordt zij als een gloeiende kool die opgloeit in de wind. Religie hangt volgens mij samen met een oerdrang van de mens om zijn eigen materialiteit en sterfelijkheid te overstijgen. In die zin is de moderne techniek een laatste concretisering van dit religieuze verlangen.
In de techniek wordt niet alleen gestreefd naar de gelijktijdigheid van de geografische ruimte, maar ook naar de gelijktijdigheid van een buiten-wereldlijke, virtuele en voorheen geestelijke ruimte. Met het voortschrijden van de techniek verdwijnt de bovennatuur, waar de religie met zijn primitieve geloof in geesten ooit intrinsiek mee verweven was. Maar er verschijnt ook iets nieuws. Met de techniek sterft langzaam een oude hemel, maar we krijgen er een nieuwe hemel voor in de plaats. De techniek is een vlucht vooruit naar een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. De techniek is de slangendans van de moderne beschaving. Een tragische rituele dans van een wanhopig geciviliseerde mensensoort die met de rug tegen de muur geen andere uitvlucht heeft dan een collectief visioen in een nieuw, zelf gecreëerd universum, de hemelpoort van de virtualiteit.
Slangen hebben een merkwaardige eigenschap. Ze houden nooit op met groeien. Tot aan hun dood blijven ze doorgroeien. Daarom werpen ze ook hun huid af, want die is telkens weer te klein geworden. Het is een cyclus van dood en wedergeboorte en het symbool van de eeuwige wederkeer dat je ook terugziet in het beeld van de slang die zijn eigen staart opslokt. Alles komt terug. Telkens weer, want we lopen in cirkels rond. Misschien is het Koninkrijk Gods al aangebroken, maar hebben we het niet gemerkt. We hebben een afslag gemist, maar welke? We zijn geneigd om telkens weer het oude te herkennen in de contouren van het onbekende. Projecteren heet zoiets. We doen het uit zelfbehoud, want zonder projecties kan een mens niet overleven.
De cerebrale symfonie, die in de natuur te herkennen valt, is de echo van ons eigen lied dat we zelf telkens weer zingen. Het is het lied dat zegt dat het leven zich kan vernieuwen en dat de dood een illusie is. Het lied dat we allen samenkomen en alles opnieuw kan beginnen. Het oude lied van een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. Het lied van de slangendans waardoor we telkens weer in trance raken. De wereld draait door maar dit lied blijft zich herhalen in een eeuwige cirkelgang. Alsof de naald van de pick-up is blijven steken in de groef en telkens weer dat ene woord opklinkt:… doorgaan….doorgaan….doorgaan….doorgaan….doorgaan….doorgaan…..