But let us begin… in De Bres

Slide1

‘Ik zou het leuk vinden als ik iets meer over je kan vertellen. Uit je reactie krijg ik het vermoeden dat je dat niet op prijs stelt of dat je na lang denken over de filosofische implicaties van het begrip identiteit toch uitgekomen bent bij het korte antwoord “Huub Mous”. Via de mail werken onderliggende boodschappen en humor echter niet goed als je elkaar niet of niet goed kent. Ook ik moet in dit geval afwachten of je mijn humor goed inschat. Graag dus iets meer informatie of een klip en klaar “ik stel hier geen prijs op.”’

Deze mail ontving ik in mei 2008 van de organisator van het ‘Monologenfestival’ in De Bres te Leeuwarden. Ik was gevraagd om op het podium van De Bres een monoloog te houden in een programma waar ook andere gelegenheidsacteurs zouden optreden. Het leek mij wel leuk om de inaugurale rede van John F. Kennedy uit te spreken, omdat ik deze monoloog uit retorisch oogpunt nog altijd een briljante tekst vind. Dat had ik ook aan de organisatie laten weten, maar kennelijk vond men dat een wat magere motivatie. Bovendien: wie was Huub Mous eigenlijk? Ik had er niet zo’n zin in om dat allemaal uit te leggen, want ik heb er altijd een hekel aan om te beschrijven wie ik ben. En om nu te zeggen dat ik op al dat gedoe geen prijs stel, klinkt ook meteen weer zo halsstarrig. Dus ik schreef gewoon: ‘Ik ben Huub Mous, punt.’ Maar de organisatie bleef aandringen en ten einde raad heb ik ze toen maar onderstaand tekstje toegestuurd dat gebruikt kon worden in het persbericht.

‘Huub Mous (1947) is lichtelijk paranoïde van aard en heeft last van een manisch depressieve golfslag in zijn gemoedsleven. Veel mensen weten niet wat ze met hem aan moeten. Sommigen vinden hem arrogant, betweterig, narcistisch en ijdel, maar voor wie hem werkelijk kent valt hij best wel mee. Hij is een babyboomer met een Randstedelijke katholieke achtergrond. Hoewel hij al dertig jaar in Friesland woont en een raszuivere Friese verwekker heeft gehad, staat hij zeer ambivalent tegen tegenover de Friese taal en cultuur. Niettemin heeft hij een obsessieve aandacht voor alles wat zich Fries noemt of daar voor door wil gaan. Soms vindt hij zichzelf geniaal, maar vaak ook niet. Hij is redelijk asociaal maar tegelijk ook huiselijk. Hij houdt  van vrouwen, katten en gekke mensen. Lievelingsboek: de Bijbel.

Ik weet niet of ze deze bloemrijke pennenvrucht nog gebruikt hebben bij de promotie van het Monologenfestival. Die naam lijkt trouwens erg veel op ‘Mongolenfestival’. Anyway, die rede van Kennedy heb ik op het podium van De Bres uiteindelijk toch uitgesproken, waarbij ik al mijn bescheiden acteurstalenten heb aangeboord. Er was overigens nog een speciale reden om juist voor deze monoloog te kiezen. Toen ik in januari 1966 zat opgesloten in een isoleercel in het Psychiatrisch Ziekenhuis in Heiloo, kende ik hele passages van deze redevoering letterlijk uit mijn hoofd. Ik heb die woorden toen de hele dag herhaald met steeds luider wordende stem, zodat het verplegend personeel er uiteindelijk zelf ook knettergek van werd. ‘Bet let us begin!‘ riep ik dan. Maar deze monoloog eindigde meestal met een spuit in mijn bil en een strak getrokken spanlaken over mijn lijf. Alleen al om die reden is de inaugurale rede van Kennedy voor mij de monoloog bij uitstek. Het zijn woorden die diep in mijn reptielenbrein verankerd liggen. Maak me midden in de nacht wakker en ik schreeuw het uit: ‘But let us begin !

Maar terug naar De Bres. Ik geloof dat er zo’n twintig bezoekers waren toen ik daar mijn verhaal afstak. Dat is nog heel wat. Ooit heb ik eens in het Pier Pander tempeltje in Leeuwarden een rede gehouden voor welgeteld één bezoeker. Ook in zo’n situatie weet ik mij doorgaans best te redden. Wel had ik vooraf aan de organisatie bij De Bres gevraagd of ze een geluidsband met applaus wilden klaar zetten, zodat mijn woorden af en toe onderbroken konden worden door de enthousiaste bijval van het publiek. De momenten van het applaus had ik precies in de tekst aangegeven, afgaande op de beelden van Kennedy ‘s rede die op YouTube zijn terug te vinden. De Nederlandse vertaling had ik gevonden in het het boek Schokkende redevoeringen (1999). Verder had ik me een beetje proberen te verdiepen in de omstandigheden in Washington op 20 januari 1961, toen Kennedy van wal stak.

Slide11

Er lag die een dik pak sneeuw want de dag daarvoor had er een sneeuwstorm gewoed. Maar de lucht was nu wolkeloos en blauw. Het was vier graden onder nul, waardoor de adem witte pluimen naliet in de winterkou. Iedereen was opgewonden op die historische dag dat John F. Kennedy geïnaugureerd zou worden als 35ste president van de Verenigde Staten. In zijn boek The thousand days geeft Arthur M. Schlesinger een nauwkeurig verslag van de gebeurtenissen.

Voordat de plechtigheden van de inauguratie begonnen probeerde de dichter Robert Frost (what’s in a name) een gedicht voor te dragen, maar de laagstaande zon verhinderde hem dat. Hij kon zijn tekst niet lezen en improviseerde vervolgens op zijn eigen dichtregels. Om negen minuten voor één kwam de opperrechter van het Hooggerechtshof naar voren om Kennedy de eed af te nemen. Daarna schudde de nieuwe president de hand van zijn vicepresident Lyndon B. Johnson, van zijn verslagen opponent Richard Nixon en tenslotte van zijn voorganger Dwight Eisenhower en nam plaats achter het spreekgestoelte. Hij begon zijn toespraak, waarbij zijn stem luid klonk door de koude lucht. Het zou een van de beroemdste redes worden uit geschiedenis.

Ik weet nog goed dat ik als kind de televisiebeelden zag van dit gebeuren. Veel later pas las ik wat Kennedy precies allemaal gezegd had. Het is een zorgvuldig opgebouwd betoog, waarin hij begint met zich te profileren als een president van alle Amerikanen. Dit is het begin van de vrijheid, een tijdperk van vernieuwing en verandering. Kennedy ziet zichzelf neer als lid van een generatie die gehard is door de oorlog en gekastijd is door een bittere vrede. Een generatie die de onttakeling van de mensenrechten niet aan kan zien, thuis en over de gehele wereld. Hij zet dan zijn beleid uiteen ten aanzien van Zuid-Amerika, de dekolonisatie die in volle gang is, de ontwapening die nog moet worden opgestart, maar vooral ten aanzien van de Koude Oorlog. Hij voorspelt een lange ‘schemerstijd’ met het Oostblok, waarin de vrijheid uiteindelijk zal zegevieren.

Het zal een strijd worden waaraan iedereen deel zal moeten nemen. Kennedy verwijst naar de graven van jonge Amerikanen die over de hele aardbol verspreid liggen. Hij doet een herhaalde oproep aan Oost en West, die hij telkens begint met de woorden ‘Laat beide zijden…’ Hij doet ook een oproep om te onderhandelen. ‘Laat ons nooit uit angst onderhandelen, maar nooit angst hebben om te onderhandelen.’ De kruislingse omkering in de structuur van deze zin past hij even later rede nogmaals toe.

De rede is beroemd door een aantal klassiek geworden passages, maar vooral door die ene beroemd geworden zin. ‘En dus, mijn mede-Amerikanen: vraagt niet wat uw land voor
 u kan doen – vraagt wat u doen kunt voor uw land.’ Er wordt nog al eens beweerd dat deze zin niet door Kennedy zelf bedacht zou zijn, maar door een van de vele tekstschrijvers die aan de rede hadden gewerkt. Schlesinger ontkent dat. In een zijn  boek stelt hij dat Kennedy een vergelijkbare regel al vele malen eerder had gebruikt, maar pas voor zijn inaugurele rede de definitieve versie bedacht die later beroemd is geworden.

De regel ‘Vraag niet wat u kan doen, etc….’ laat een stijlfiguur zien uit de klassieke retorica; de antimetabool. Het is niet de makkelijkste, maar hij heeft doorgaans wel een enorme uitwerking op het gehoor. Bij deze stijlfiguur worden de overeenkomstige termen van twee formuleringen in omgekeerde volgorde na elkaar geplaatst. Dus: AB / BA. Grote redenaars gebruiken deze klassieke figuur wel vaker, maar wel spaarzaam, meestal aan het eind van hun betoog, om alles nog eens in één pakkende formulering samen te vatten in een zin die iedereen kan onthouden. De lijfspreuk van ‘Pim Fortuyn, die een groot bewonderaar was van Kennedy, had veel weg van een anti-metabool: ‘Ik doe wat ik zeg, en ik zeg wat ik doe’. Maar dit is geen echte, want er is geen sprake van een tegenstelling tussen AB en BA. Er zijn meer passages in de inaugurele rede van Kennedy die tot de verbeelding spreken, omdat ze een klassieke structuur hebben. Deze bijvoorbeeld:

‘Dit alles zal niet gedaan zijn in de eerste honderd dagen. Noch zal het gedaan zijn in de eerste duizend dagen, noch tijdens de duur van deze regering, noch wellicht zelfs gedurende ons leven op deze
 planeet. Maar laten we beginnen.’

De opbouw van deze zin is in retorisch opzicht perfect. De spanning stijgt door de steeds grotere tijdspanne die wordt genoemd, waarna de beroemde oneliner volgt: ‘But let us begin’. Op dat moment volgt een daverend applaus. Kennedy wist niet, dat hij zelf slechts duizend dagen zou regeren. ‘De duizend dagen’ zou ook de titel worden van de Schlesinger biografie uit 1965. Ik heb deze inaugurale rede altijd een indrukwekkende tekst gevonden. In de jaren zestig kende ik sommige passages uit mijn hoofd en citeerde ik die te pas en te onpas. Bij elke nieuw gekozen president van Amerika luister ik sindsdien met gespannen aandacht naar zijn eerste rede als president, maar niemand heeft tot nog toe Kennedy als redenaar kunnen overtreffen. Ook Barack Obama niet.

Nu, 54 laar later, klinken de woorden van Kennedy heel anders in de oren. Het utopisch perspectief van destijds is er niet meer. Het Oostblok is inmiddels al lang verslagen, maar een reeks oorlogen in Vietnam en Irak hebben het heroïsche imago van Amerika geen goed gedaan. De Pax Americana is een beladen begrip geworden. De geschiedenis heeft inmiddels geoordeeld zoals Kennedy voorspelde, maar ‘het reine geweten’ van de mondiale bevrijder van tirannie, dictatuur en terreur heeft plaats gemaakt voor het beeld van een imperialistische wereldmacht.

Er zijn ook heel wat graven bij gekomen van jonge Amerikanen over de hele wereld. Het idealisme van destijds heeft nadien keer op keer zijn donkere keerzijde getoond. Het historisch momentum, dat Kennedy creëerde met zijn ‘but let us begin’ lijkt verder weg dan ooit. En toch, hoe je het ook wendt of keert, de woorden van toen klinken nog altijd inspirerend, niet alleen vanwege hun charismatische bevlogenheid, maar vooral omdat deze rede – puur retorisch gezien – zo’n ijzersterk betoog was.

Politiek is inmiddels het domein geworden voor neoliberale technocraten. Brussel en de bankiers bepalen in Europa het economisch beleid en de populistische retoriek bloeit als nooit te voren. De omvang van de wereld is gereduceerd tot het formaat van een breedbeeld-tv met zestig kanalen. De democratie heeft plaatsgemaakt voor een mediacratie en een dramademocratie. Drama en amusement worden functies van een en dezelfde, even onzichtbare als onbenoembare ‘moloch’. Ook in deze vorm van democratie wordt telkens weer een mythische voorstelling opgevoerd. Het is de mythe van een nieuw begin. Meer dan ooit is er in de politiek behoefte aan een nieuw begin. Vandaar dat we het altijd weer blijven herhalen alsof het nooit eerder gezegd is:

‘But let us begin !