‘Over de interpretatie van Goya’s ‘De droom’ kan gemakkelijk misverstand ontstaan, want de tekst is op twee manieren uit te leggen. Tegenstanders van een rationele wereldbeschouwing, die meer waarde toekennen aan gevoel, intuïtie en mystiek, leggen de prent uit als een illustratie van hetgeen gebeurt als men zich slechts door de rede laat meevoeren en denkt of ‘droomt’ daarmee het verst te komen. In die geest moet Andreas Burnier de prent hebben uitgelegd want ze noemde zelfs een van haar boeken De droom der rede (1984) en plaatste Capricho 43 op de kaft. Haar boek bevat pleidooien tegen de verschraling van ons mensbeeld, tegen de Verlichting, tegen enge wetenschapsopvattingen en pleit voor spiritualiteit, oosterse filosofie en karma. Het is een gotspe dat zij zich daarvoor Goya heeft toegeëigend en in het verlengde van dit misbruik later ook de pejoratieve term ‘Kerk der Rede’ introduceerde. Want hoe heeft Goya zelf zijn Capricho 43 eigenlijk bedoeld? Daarover valt in de tekst van de Prado het volgende te lezen: ‘Verbeelding in de steek gelaten door de rede baart onmogelijke monsters: ermee verenigd is zij de moeder der kunsten en de bron van haar wonderen’. De droom der rede is dus de (ongewenste en gevaarlijke) slaap der rede en niets anders.’
Aldus C.N.M. Renckens in zijn artikel De droom der rede baart monsters dat in 20o3 verscheen in het Nederlands tijdschrift tegen kwakzalverij. Het is inderdaad waar – Cees Andriesse wees er gisteren in een reactie op mijn blog ook al op – Dessaur hanteert in haar boek De droom der rede de gelijknamige ets van Goya op een wat wonderlijke manier. Ik heb de passage nog eens opgezocht waar deze prent letterlijk ter sprake komt. Ze heeft het ook niet over een ets, maar een schilderij van Goya. Letterlijk schrijft zij het volgende:
Er bestaat een schilderij van Goya (te zien in het Philadelphia Museum of Art, Philadelphia, USA) waarvan de Engelse titel luidt: The Dream of Reason Produces Monsters. Men ziet daarop een (slapende) geleerde, besprongen en bedreigd door demonische dieren. El sueno de la razon produce monstruos. Als wij ontwaken uit die droom zullen wij weten hoe wij de monsters moeten hanteren en zij zullen dan verdwijnen. Met dat ‘ontwaken’ bedoel ik geenszins dat wij zouden moeten terugkeren naar een naïef, pre-rationeel, relatief onschuldig stadium van ons bewustzijn. In het post-rationele tijdperk zal de mensheid ten aanzien van haar rationaliteit, haar aardse vaardigheden, haar egobewustzijn, een meta-standpunt kunnen innemen. Zij zal dan een rationele rationaliteit kunnen vertonen: op die momenten en voor die gebieden des levens waar aan het egobewustzijn gekoppelde rationaliteit zinvol is, ongeveer op dezelfde wijze als volwassen mensen nu, gedoseerd, naar behoefte, bij wijze van ontspanning, als het nodig of wenselijk is zich aan hun aan het fysieke gekoppelde bewustzijn kunnen overgeven. De huidige rationaliteit is echter nog steeds een onbewuste aandrift van aan het egobewustzijn gekoppelde impulsen. Door haar onbewustheid, gebrek aan zelfreflectie, is de nu gangbare rationaliteit zelf in wezen irrationeel en roept zij zulke intense problemen en vulkanische erupties van kwaad op.’
Dat is een hele mond vol, maar in wezen is de interpretatie van Goya’s ets fout. ‘De droom der rede brengt monsters voort’ is geen pleidooi voor het ontwaken uit de droom der rede, laat staan voor het opstijgen naar een Hoger Bewustzijn, maar een aanklacht tegen de bron van alle dwaasheid, ijdelheid , bijgeloof, zelfbedrog, kortom alle menselijke tekorten en stompzinnigheden die in Goya’s reeks de Caprichos (‘de nukken’) voorbijkomen. De droom der rede was nummer 43 van deze reeks bijtende spotprenten die Goya maakte nadat hij hersteld was van een ernstige ziekte.
Het is ook een aanklacht ook tegen de corruptie die hoogtij vierde aan het Spaanse Hof. De rede was hier ver te zoeken. Goya laat in deze prent niet de fascinatie zien van de romantici voor de diepste afgrond van de verbeelding, een duisternis waar alleen de bloemen van het kwaad nog kunnen bloeien. Het was ook geen aanklacht tegen de verbeelding als zodanig die alle teugels laat vieren, maar een bijna klassiek pleidooi voor het harmonisch samengaan van rede en verbeelding dat de moeder is van de kunsten.
Goya maakte deze prent in 1799 op het grensvlak van Verlichting en Romantiek. Met die overgang is deze prent dan ook vaak in verband gebracht. De romantische verbeelding nam het over van de ratio, die in de eeuw daarvoor de boventoon voerde. Men had gemeend dat de rede de leidende kracht was in het universum en ook het ethisch gedrag en maatschappelijke orde met de rede was verbonden. In feite heeft die dat idee heel lang stand gehouden, tot diep in de twintigste eeuw, toen het bolwerk van modernisme en vooruitgang opeens betonrot begon te vertonen. Was de rede wel de leidende kracht van het universum? Na de holocaust was die gedachte aan het wankelen gebracht. Het ‘einde van de grote verhalen’ en de val van de Berlijnse muur deden de rest.
Ik kan me nog goed herinneren dat ik in 1984 –het jaar waarin Dessaurs boek De droom der rede verscheen voor het eerst boeken ging lezen over het fenomeen postmodernisme. In Nederland werd daar met een zekere huiver naar gekeken. Betekende het postmodernisme niet dat de rationaliteit van het modernisme failliet werd verklaard? Wij nuchtere en van oudsher vaak calvinistische Nederlanders voelden ons opeens de erfgenamen bij uitstek van het nuchtere en bovenal rationele modernisme.
Wij waren de schatbewaarders van het gedachtegoed van Spinoza en Mondriaan, die nu van hun kroonjuwelen werden beroofd door troebele Franse denkers als Derrida, Lyotard en Baudrillard. De ets van Goya – de droom der rede brengt monsters voort – was dan ook een beeld dat dankbaar werd gebruikt, of beter gezegd misbruikt, in allerlei boeken waarin het postmodernisme aan de goegemeente werd uitgelegd.
Zo herinner ik mij een boek dat ik nog altijd in de mijn kast heb staan: Modernen versus postmodernen. Het verscheen in 1986 en voorop was Goya’s prent te zien. Op de flaptekst werd het naderende onheil aangekondigd in enkele ronkende, retorische vragen:
‘Is het humanisme overbodig geworden? Is het modernisme aan zijn eind gekomen? Verandert de technologie de culturele structuur? Zijn we op weg naar en postmoderne fase, nu de economische politieke en culturele crises zich tegelijk voordoen, en men het niet meer voor mogelijk houdt er iets aan te wijzigen?’
Ook Dessaur moet bij het schrijven van het boek De droom der rede wellicht door dit soort cultuurpessimistische doemdenken bevangen zijn geraakt. De geleerde was in slaap gevallen en de monsters van het kwaad lagen alweer op de loer, als ging het om ‘een bezeten wereld’, zoals ooit vijftig jaar daarvoor Huizinga had beweerd. Dessaur, zo leek het, wilde het doemdeken van Huizinga zelfs nog overtreffen in haar gitzwarte vergezichten. Zo schreef zij:
‘Terwijl wij nu nog de speelbal zijn van onze eigen kwade impulsen (waarvoor wij bovendien meestal blind zijn), en nu haast nog iedereen geneigd is het kwaad naar buiten te projecteren (op de andere seks, op andere rassen, op mensen van andere overtuigingen, op abstracte ‘structuren’), zullen in de toekomst steeds meer mensen in staat zijn hun projecties van het kwaad ’terug te, nemen’, het in zichzelf te onderkennen en het vanuit hun (hogere) Zelf-bewustijn te transformeren. In onze tijd worden enerzijds steeds meer mensen zich ten volle bewust van kwaad dat sinds eeuwen en eeuwen op aarde voorkomt (van uitbuiting en discriminatie, bij voorbeeld), anderzijds worden mensen wakker geschrikt door voor onze tijd specifieke, extreme woekeringen van het kwaad. (De genocide onder nationaal-socialisme en communisme, bij voorbeeld.)’
Zo werd alles op één hoop gegooid, waarbij als slotsom het beeld van Goya als een pakkende samenvatting kon dienen voor alle rampspoed die de doorgeschoten rationaliteit in het Westen teweeg had gebracht. Maar er lag ook nog hoop op de diepste bodem van deze doos van Pandora. De mensheid als geheel stond op het punt een nieuw bewustzijnsstadium in te gaan. Dat zou niet zomaar vanzelf gaan, want de grens, die de mensheid moest overschrijden, was ‘alleszins schrikbarend’, zo stelde Dessaur:
‘Aan de oude zekerheden van het egobewustzijn heeft men weinig of niets. Integendeel: het traditionele denken kan van al datgene waar wij tegen het einde van de twintigste eeuw mee worden geconfronteerd alleen maar radeloos worden. Waar hebben meer dan twintig eeuwen ‘beschaving’ ons toe gebracht? Het kwaad van de onbeschaafde mens is letterlijk kinderspel vergeleken bij dat van ons.’
Tja, ga d’r maar aanstaan. ‘Komt het dan ooit nog goed met de mensheid?’ zo vraag je je dan af. En erger nog, wordt hier de kar niet achter de wagen gespannen met een pleidooi voor een Hoger Bewustzijn waarin de rede andermaal – en nu voorgoed – het nakijken heeft? Iets van het irrationele kan ook schuil gaan in wat iedereen vanzelfsprekend vindt. Sterker nog, het kan zelfs schuil gaan in de ratio waarop ons democratisch staatsbestel is gebaseerd, omdat de sensus communio van de meerderheid per definitie geen waarheid, laat staan een morele waarde vertegenwoordigt.
Eerlijk gezegd ben ik de ets van Goya de laatste tijd ook anders gaan zien, en heb ik toch ook een beetje begrip gekregen voor het overspannen doemdenken van Dessaur. Het gaat in Goya’s prent niet alleen om de rede die in slaap valt, waardoor de demonen vrij spel krijgen. Ook de rede zelf kan demonisch worden, wanneer zij niet meer wordt gecorrigeerd door de zachte, holistische en spirituele kant van de individuele mens. En vooral ook de esthetische kant, want dat is de erfenis van de Romantiek: het idee dat in schoonheid waarheid verborgen ligt. En tegelijkertijd denk ik: is dat ook zo?
Dat idee van ‘schoonheid is waarheid’ is evenzeer van de pot gerukt als de gedachte dat de mens door de rede zou worden bestuurd. Er bestaat zoiets als een balans tussen het hoofd en het hart, waar we ons aan zullen moeten houden. Het gevoel kruipt waar het verstand niet gaan kan, maar het verstand versplintert het geheel, dat het gevoel voor de waarheid houdt. Als de ratio de overhand neemt is de waanzin nabij. De linker hersenhelft wordt dan niet meer door de rechter hersenhelft gecorrigeerd, met als gevolg dat het brein op hol slaat. ‘Waanzinnig worden,’ zo heeft G.K. Chesterton ooit beweerd, ‘betekent niet dat een mens zijn verstand verliest. Integendeel, wie waanzinnig wordt verliest alles behalve zijn verstand.
The age of extremes, zoals de historicus Hobsbawm de twintigste eeuw heeft genoemd, was ook letterlijk ‘een waanzinnige eeuw’, waarin de rede opeens op hol sloeg in het nazisme van Hitler. Deze uiterst rationele nazaat van Markies de Sade had de prent van Goya wellicht beter begrepen dan wie dan ook. Het is niet alleen de ontketende verbeelding van de Romantiek die uiteindelijk het summum van het kwaad voortbrengt, maar vooral ook de op hol geslagen rede zelf die er met de erfenis van de Romantiek vandoor gaat en de deur van de hel kan openzetten.