Naar aanleiding van mijn blog van gisteren – De dans van de geesten – ontving ik een reactie van Sierskma-kenner Jan Gulmans uit Enschede. Hij schreef me het volgende:
‘Mooi dat je, tegen de achtergrond van massale migratiestromen over de hele wereld, vandaag (weer eens) aandacht hebt gevraagd voor de acculturatietheorie, zoals de oud-Dokkumer hoogleraar Fokke Sierksma die destijds formuleerde in zijn boek ‘ Een nieuw hemel en een nieuwe aarde’ . Na verschijnen van dat boek hield Sierksma een drietal causerieën over acculturatie op de VPRO-radio, waarvan ik de tekst je bijgaand als attachment toestuur. Mogelijk ken je deze teksten; maar dan zijn de volgers van jouw blog mogelijk geïnteresseerd. Aan het einde van de lezingen wordt de theorie in een aantal stellingen geformuleerd. Die stellingen kwamen niet zozeer van Sierksma zelf als wel van de deelnemers van het onvergetelijke werkcollege, dat Sierksma jarenlang op de vrijdagmiddag jarenlang verzorgde en waarvan ik, zoals je weet, één van de deelnemers was.'(…) ‘De tekst van de korte biografie van Sierksma is van de hand van Konrad Jenner, een van de deelnemers aan het werkcollege van S.’
Ik kende deze tekst niet. Het is een hele lap, maar boeiend genoeg om hem hier integraal te publiceren. Inderdaad geeft het decor van ‘de hedendaagse migratiestromen’ alle aanleiding om de acculturatietheorie van Sierksma opnieuw onder de aandacht te brengen. Hoe zit het eigenlijk met die rare, verwrongen ideeën van ISIS? Het lijkt wel of zij denken dat er een nieuwe hemel en een nieuwe aarde in aantocht zijn, terwijl zij met open ogen hun eigen ondergang tegemoet gaan.
ISIS is de hedendaagse variant van de wegkwijnende indianenstammen in het Amerika van 19de eeuw. Zij maken allen een sprong naar het absolute. Ze worden weggevaagd in acculturatieprocessen en gaan daarom eschatologische verwachtingen koesteren over de naderende komst van een hemel op aarde, anders gezegd: het Rijk Gods of de Islamistische Staat.
Toch was dat voor mij niet de eerste aanleiding om te wijzen op Sierksma’s gedachten over het messianisme bij primitieve volken en het vroege christendom. Het ging mij primair om de overeenkomst tussen messianistische ideologieën en de psychotische waan. Opmerkelijk is dat Sierksma in onderstaande tekst een direct verband legt tussen messianisme en schizofrenie. Zo stelt hij:
‘Bepaalde lijders aan schizofrenie ontwikkelen in een bepaald stadium van hun ziekte een sterke activiteit om een nieuwe wereld te maken of zij worden het slachtoffer van zgn. Weltuntergangs-erlebnisse, ervaringen waarin de wereld vergaat.’
Ik heb inmiddels heel wat boeken over schizofrenie en psychose gelezen, maar daarin nooit tegengekomen dat men een verband legt tussen schizofrenie en het messianisme in acculturatieprocessen. De hedendaagse psychiatrie (c.q hersenwetenschap) is ook ver verwijderd geraakt van de menswetenschap in het algemeen en de godsdienstwetenschap in het bijzonder.
In deze tijd van ‘wij zijn ons brein’ zijn de weidse perspectieven van Sierksma achter de horizon verdwenen. Sierksma was, is en blijft wat betreft een roepende in de woestijn. Letterlijk en figuurlijk was hij een profeet, niet alleen in zijn eigen vakgebied, maar ook ver daarbuiten.
***
Fokke Sierksma, gefotografeerd door Willem Frederik Hermans
Messianisme en Christendom
Fokke Sierksma
Uit: Fokke Sierksma, Een Nieuwe Hemel & een Nieuwe Aarde, messianistische en eschatologische bewegingen en voorstellingen bij primitieve volken. Uitgeverij Konstapel, Groningen 1978, ISBN 90 6293 002 6 Dit is de tekst van drie lezingen voor de V.P.R.O. radio, uitgezonden op 22-08-62, 29-08-62 en 05-08-62. Sierksma beschouwde deze lezingen als naschrift voor een nieuwe druk van dit boek. Zelf heeft hij met rode balpen boven zijn exemplaar van de tekst geschreven: ‘Naschrift bij hfdst. 10 en epiloog van “Een nieuwe hemel en een nieuwe aarde”‘
1
Als ik met de deur in huis mag vallen, luisteraar, dan zou ik graag de vraag willen stellen en beantwoorden: wat is messianisme? Het antwoord hierop is niet de laatste waarheid, maar een afspraak, die ik met u voor deze lezingen wil maken. Uiteindelijk is iedere definitie een afspraak, die ons in staat stelt orde op zaken te stellen. Daarom is messianisme voor de theoloog iets anders dan voor de culturele antropoloog. Voor de laatste, die zich voornamelijk met primitieve volken bezig houdt, is messianisme een complex van verwachtingen, die een groep mensen koestert met betrekking tot een op handen zijnde, diep ingrijpende en bovennatuurlijke omwenteling in het bestaan van wereld en maatschappij, hetzij ten goede of ten kwade, aan welke omwenteling de betrokken groep dikwijls actief meewerkt, om zich aldus te bevrijden van de druk van een tweede groep, die als superieur wordt beschouwd en gevoeld.
Op twee dingen moet de nadruk worden gelegd. In de eerste plaats, dat er twee groepen mensen bij betrokken zijn, blanken en primitieven, Chinezen en Tibetanen, regerende klasse en boeren of arbeiders. De laatste twee voorbeelden liggen op het terrein van de socioloog. In het vervolg zal daarom alleen gesproken worden over de tegenstelling tussen het blanke Westen en de primitieve wereld. Met de twee andere voorbeelden wilde ik er alleen even uw aandacht op vestigen, dat het verschijnsel uiteindelijk in een breder verband kan en moet worden geplaatst. In de tweede plaats moet bij onze definitie worden aangetekend, dat er alleen in een godsdienstige atmosfeer en bij een bovennatuurlijk einddoel gesproken kan worden van messianisme. Zodra mensen een praktische en zakelijke poging doen, om hun wereld grondig te veranderen, hebben we te maken met een revolutie of een andere beweging van sociale onrust en emancipatie.
Wat zijn nu de oorzaken van messianisme? Naar het schijnt, kan een van de belangrijkste oorzaken uit de afgesproken definitie worden afgeleid: het conflict tussen een inferieure en een superieure groep, uit welk conflict de inferieure partij zich door een messianistische uitbarsting tracht te bevrijden. De situatie van de primitieve volken, die in het koloniale tijdperk werden onderdrukt of uitgebuit, schijnt dit volledig te bevestigen. Toch is de uiteindelijke oorzaak van messianisme niet van sociale of economische, maar van psychische aard, zoals kan blijken uit enkele voorbeelden.
Bepaalde lijders aan schizofrenie ontwikkelen in een bepaald stadium van hun ziekte een sterke activiteit om een nieuwe wereld te maken of zij worden het slachtoffer van zgn. Weltuntergangs-erlebnisse, ervaringen waarin de wereld vergaat. Deze duidelijk messianistische voorstellingen zijn reacties op het bewuste of onbewuste gevoel, dat hun ik, de kern en het fundament van hun bestaan, met vernietiging wordt bedreigd. Het tweede voorbeeld, dat ik wil noemen, zijn de Azteken. Dit veroveraarsvolk had verschillende samenlevingen aan zich onderworpen, die het overheerste en uitbuitte. Niettemin leefden zij in angst voor een schrikkelijk, apocalyptisch wereldeinde én vreesden zij de messianistische terugkeer van de god Quetzalcoatl, de god van de door hen onderworpen culturen. Ook een superieure groep kan dus messianistische ideeën hebben, wanneer hij zich innerlijk bedreigd voelt en daarvoor hadden de Azteken alle reden, al kunnen we daar nu niet verder op ingaan. Met het derde voorbeeld keren we tot ons eigenlijke onderwerp terug. Er is een geval bekend van een stam Papoea’s onder wie een messianistische beweging uitbrak, toen ze nog maar nauwelijks blanken hadden gezien, laat staan door blanken waren overheerst.
Dit volk heeft met de schizofrene patiënten en de Azteken gemeen een psychische desintegratie. Uiteindelijk is het deze desintegratie en niet het conflict tussen een inferieure en een superieure groep, die de oorzaak is van messianisme. Maar u zult het met mij eens zijn, dat in de geschiedenis der volken niets zo geschikt is om deze desintegratie tot stand te brengen als dit sociale conflict, dat acculturatie wordt genoemd. Een klein volk verliest zijn onafhankelijkheid en met die onafhankelijkheid verliest het alle instellingen, gebruiken, idealen en waarden, die de blanke man niet kan gebruiken of meent te moeten veroordelen. Het kan niet meer leven en denken zoals het gewend was en het ziet geen kans te leven en te denken zoals de blanken doen. Als het zijn eigen cultuur niet meer tegenover de vreemde beschaving kan stellen en er evenmin iets voor in de plaats kan stellen, verliest zo’n volk zijn zekerheid en zijn gevoel van eigenwaarde. Een psycholoog zou zeggen, dat het zijn gevoel van identiteit verliest en dat is wel een van de ergste dingen, die mensen kan overkomen.
Het wil me voorkomen, dat deze angst, dat – huiselijk uitgedrukt dit verlammend minderwaardigheids-complex het essentiële kenmerk is van de desintegratie, die zo even ter sprake kwam, en dat een rnessianistische beweging ontstaat, omdat die angst ondragelijk begint te worden en door een wanhopige hoop op de toekomst overwonnen moet worden. De Duitse socioloog Mühlmann komt in zijn onlangs verschenen werk tot dezelfde conclusie en noemt messianisme een poging tot herstel van het Selbstgefühl. Het kan geen kwaad, dit aspect van de zaak de klemtoon te geven, omdat de messianistische bewegingen van de Papoea’s, de zgn. cargo cults, gemakkelijk de indruk kunnen geven, dat alles eigenlijk om rijkdom begonnen is en dat achter hun messianisme niets dan afgunst tegen de blanke man steekt. Nu is dat stellig ook het geval en het is bovendien zeer menselijk, maar het is niet de hoofdzaak. De bekende schrijver Somerset Maugham, die er zich niet voor schaamt, dat hij zijn financiële schaapjes heel hoog op het droge heeft weten te krijgen, zegt in zijn autobiografie, dat geld hem eigenlijk niet zo veel kan schelen, maar dat geld één onschatbaar voordeel heeft – als men het heeft, kan men tegen iemand zeggen als dat zo uitkomt: go to hell. Dat is het. Geld geeft zelfstandigheid, onafhankelijkheid, autonomie. En deze autonomie hebben de primitieve volken onder koloniaal bewind verloren. Wij kunnen onszelf geen bevelen meer geven, zei een Papoea. Dan hebben de mensen hun houvast in het verleden en het heden verloren en zoeken zij compensatie in de toekomst – een toekomst, waarin zij kunnen zeggen: go to hell.
Hoe verloopt nu een typisch messianistische beweging en welke zijn de kenmerken ervan? In een atmosfeer van onrust en malaise gaat plotseling het gerucht: de laatste dag is op handen, het einde van de ellende is in zicht, in storm en donder zal spoedig deze tijd een einde nemen en een nieuwe tijd aanbreken. De een vertelt de ander, dat hij de profeet, die in hun midden is opgestaan, zelf gezien heeft en zijn boodschap zelf gehoord. En het duurt niet lang, of de hele samenleving of een groot deel ervan leeft in de gespannen verwachting van de grote ommekeer, die zeer binnenkort een feit zal zijn. Dat is wel het essentiële kenmerk van messianisme: een zo volledige en absolute hoop op de toekomst, dat al het overige in het leven daardoor in de schaduw komt, wanneer het niet daarvoor moet wijken. Niet zelden staakt men de gewone levensroutine en het gewone werk, laat de ploegen op de akker staan en slacht het vee, omdat dat alles toch is van deze tijd, die nu al bijna voorbij is.
De nieuwe wereld, die op komende wegen is, wordt soms verwacht als een herstel van de eigen, oude cultuur, soms als de komst van de blanke cultuur met al haar zegeningen. Maar toch kan men ook in het laatste geval zeggen, dat het heil altijd een herstel van het eigen verleden betekent. Er zijn bewegingen geweest onder Papoea’s, die verwachtten, dat een schip zou komen met alle goederen van de blanken en dat op dit schip ook de voorouders zouden zijn, niet meer met een zwarte, maar met een blanke huid. Op het eerste gezicht lijkt het alsof deze Papoea’s niet alleen de eigen cultuur, maar ook zichzelf willen weggooien. Maar die indruk is onjuist, want het zijn de eigen voorouders, die terugkeren, dat wil zeggen het eigen verleden waarin Papoea’s zichzelf weer bevelen kunnen geven. Zo goed als altijd betekent het verwachte heil, dat men innerlijk en uiterlijk weer baas in eigen huis zal zijn. Alleen in een sporadisch geval wacht men op de eigen vernietiging, de regel is een nieuwe hemel en een nieuwe aarde waar men opnieuw zichzelf zal vinden. Bij volken met een grote geschiedenis houdt dit herstel dikwijls in de terugkeer van een grote vorst. Indianen in Zuid-Amerika verwachtten de terugkeer van een Inca vorst, Tibetanen zagen uit naar de komst van de grote koning Gesar en in Duitsland sliep Barbarossa op de Kyffhäuser.
De nieuwe wereld, die komt, is door Mühlmann ‘die verkehrte Welt’ genoemd, de wereld op zijn kop dus. Het lijkt vreemd, dat men zichzelf zou vinden in een wereld, die op de kop gezet is. Toch is dit niet een tegenstrijdigheid, wanneer men bedenkt, dat in de tegenwoordige wereld een primitief volk zichzelf niet kan zijn.
Ook verder zal alles op zijn kop staan: blanken worden zwart, zwarten blank, blanken worden knechten, zwarten meesters, de duivel zal God zijn, landdieren worden zeedieren en omgekeerd en zo voort. Dit thema komt ook buiten messianistisch verband voor, maar Mühlmann, die steeds naar revolutionaire tendenties speurt, wijst er terecht op, dat deze Umwertung aller Werte niet zelden wordt gewenst en toegejuicht als de dictatuur van het primitieve proletariaat. Bij mijn eigen werk vond ik agressiviteit tegen de blanken ook letterlijk overal, zelfs bij de vreedzaamste volkjes. Het is een essentieel kenmerk.
Men verwacht niet alleen die nieuwe wereld, men bereidt er zich ook op voor en tracht de komst van het heilsrijk te verhaasten. Het kwam al ter sprake, dat niet zelden het gewone leven tot stilstand komt. Dit betekent dat men in de praktijk al met het oude leven heeft afgerekend, omdat het zijn tijd heeft gehad. Natuurlijk zijn er altijd wel sceptici en ongelovigen en natuurlijk zullen zij van de zegeningen van het toekomstig heil verstoken blijven. Niet zelden wordt de ongelovigen aangezegd, dat zij met de blanken vreselijk zullen omkomen in de verschrikkingen, die aan de nieuwe tijd voorafgaan. Het is buitengewoon merkwaardig te zien, hoe slecht de gelovigen de ongelovigen kunnen verdragen. Ongelovigen versterken de twijfel in het hart van de gelovigen, die hun wonder niet kunnen missen.
De ambivalentie van twijfel en geloof is maar al te bekend en het zijn juist de echte gelovigen, die dit niet ontkennen. Maar in de primitieve samenlevingen onder koloniaal bewind wordt deze dubbelzinnigheid gevoed door een andere ambivalentie. Het is de gespletenheid van de man met een minderwaardigheidscomplex, die zich diep in zijn hart machteloos en waardeloos voelt en dáárom zich even diep in zijn hart én in zijn dagdromen een alleenheerser en een uitverkorene waant. De blanke man beschouwt de primitieven als wilden of als onverantwoordelijke kinderen. Maar het is niet deze minachting, waardoor de primitieve mens zich minderwaardig voelt. Hij doet dat, omdat de blanke zijn minachting kracht bij zet door zijn superieure techniek en zijn superieure wapenen. Omdat hij daar niet tegen op kan, kan de primitieve mens ook niet tegen de minachting op en gaat hij zichzelf inferieur voelen en zichzelf verachten. En omdat niemand – hij zij geel, blank, zwart, bruin of rood – zelfverachting kan verdragen, wordt zelfverachting gecompenseerd door zelfverheffing.
De verschoppeling denkt, dat hij eigenlijk een uitverkorene is en dat God de schatten van de blanke man eigenlijk voor hem had bedoeld. De man met pijl en boog, die niet tegen geweren en kanonnen op kan, wordt pacifist en kan zich zo aan de blanken superieur voelen. Overal vindt men bij de primitieve volken deze gedwongen neiging, om zich in de geest te verheffen boven de gehate blanken, als de harde feiten uitwijzen, dat die blanken de macht hebben. Het pacifisme van de irenische profeten en messiassen is enerzijds het realisme van hen, die zich bij die harde feiten moeten neerleggen. Anderzijds is het een gedwongen tragisch zelfbedrog van een machteloze agressiviteit. In een enkel geval krijgt men de indruk, dat de profeet een authentieke pacifist is, zoals de stichter van de Indiaanse Ghost Dance Wovoka, maar dan ziet men hoe zijn vredesboodschap tijdens het verloop van deze messianistische beweging in zijn tegendeel omslaat en een oproep tot oorlog wordt. Het een zowel als het ander kan men gemakkelijk begrijpen. Wovoka zelf leefde onder betrekkelijk redelijke omstandigheden en werkte bij een redelijk goede, blanke baas. De Sioux Indianen, die op grond van zijn boodschap de opstand tegen de blanken predikten, waren ten einde raad. Hun was het water tot de lippen gestegen. En vonden ze uiteindelijk toch niet een aanknopingspunt in de boodschap van de profeet? Deze had eens gezegd, dat hij wel de zaken in het Westen van Amerika zou regelen en dat generaal Harrison maar moest zorgen voor die in het Oosten. Wanneer dan de blanken toch weer Indiaans gebied. in bezit namen en Indianen bruskeerden, hadden deze dan niet het recht terug te slaan? Pacifisme en vreedzame coëxistentie zijn moeilijke en labiele zaken, als mensen zich met liquidatie bedreigd zien.
Er is terecht op gewezen, dat er in het principieel ambivalente messianisme een merkwaardige dialektiek bestaat tussen stille verwachting van het heil en de behoefte om de komst daarvan te verhaasten, actief in te grijpen met revolutie en opstand als gevolgen. Maar deze stelling wordt eenzijdig, als men de positieve kant van het messianisme miskent. Niet zelden uit zich namelijk de behoefte aan activiteit in een daadwerkelijk morele hervorming. Als gevolg van acculturatie is het leven van een volk maar al te vaak ontredderd en verwilderd en de alcohol bijvoorbeeld eist hoge tol. Wanneer dan een profeet morele hervorming en een nieuwe moraal predikt, dan is dat een onmiskenbaar positieve daad, die enkeling en gemeenschap van de totale ondergang kan redden. Bij de Indiaanse profeet Handsome Lake was deze morele hervorming zelfs de hoofdzaak en de door hem gestichte kerk bestaat nu nog als een zeer positief element in het Indiaanse leven.
Typerend voor het messianisme is ook zijn zendingskarakter. Dit staat in nauw verband met de eenzijdige gerichtheid op de toekomst, de morele herbewapening en de behoefte om door anderen te overtuigen, ook zichzelf van de werkelijkheid van het komende wonder te overtuigen. In een geïntegreerde, op het verleden mythisch gebaseerde samenleving zal de gedachte aan zending niet opkomen. Dat gebeurt alleen als het evenwicht verbroken is en voor het oude iets nieuws in de plaats moet worden gesteld. Hiermee in nauw verband staat een kenmerk, dat gemakkelijk over het hoofd kan worden gezien. Het is de sociale stemming van wat ik messianistische onrust zou willen noemen. Op de basis van een collectieve labiliteit ontstaat sociale onrust, die door het optreden van een profeet messianistisch wordt. Dit kan tot uitdrukking komen in een messianistische fluistercampagne, die het sociale leven begint om te woelen, of in een volledig e uitbarsting van collectief abnormaal gedrag met trances, visioenen en het spreken van vreemde talen, zodat men moet spreken van een psychische epidemie. En altijd is deze sociale onrust betrokken op een nabije toekomst, waarin álles anders worden zal, waarin een verloren verleden wedergeboren zal worden. Hoofdthema van het messianisme is en blijft een op handen zijnde, collectieve wedergeboorte, waaraan de hele kosmos deel zal hebben, omdat – zoals de Indianen het uitdrukken – mens en wereld oud en moe zijn geworden.
Natuurlijk vindt men messianistische bewegingen die grensgevallen zijn of uitzonderingen op de regel. Zij kunnen echter vanuit die regel worden begrepen en verklaard, maar dat interesseert ons op dit ogenblik niet. Ik heb u iets willen vertellen van de kenmerken van het messianisme in zijn klassieke structuur, als ik het zo mag uitdrukken. Rest ons nog één vraag: hoe eindigt een beweging? Het is veelzeggend, dat zo typisch en gelijkvormig als het begin van deze bewegingen is een profeet met de boodschap van de komende heilstijd – zo atypisch en verschillend hun einde is. Een beweging kan eenvoudig als een nachtkaars uitgaan, men kan de profeet uitlachen, wegjagen of vereren. Soms, als de spanningen in de inferieure groep blijven bestaan, volgt de ene beweging na de andere, soms vergeet men de beweging helemaal en soms denkt men eraan terug als een tijd van heil en wonderen. Soms krijgt in zo’n beweging met uiteraard een maximum aan opwinding en een minimum aan organisatie langzamerhand de organisatie de overhand en wordt de beweging tot instelling, tot kerk. Maar hoe het ook afloopt, één ding staat helaas vast: de nieuwe hemel en de nieuwe aarde komen nooit.
2.
Telkens wanneer ik naar Bach’s Matthäuspassion luister en steeds wanneer dan deze meester van muzikale objectiviteit ons gebracht heeft naar het ogenblik, waarop Jezus voor Pilatus staat en van deze procurator de vraag te horen krijg, of hij de koning der joden is, vergeet ik voor enkele ogenblikken alle muziek, ook Bach. Want steeds gaan mijn gedachten dan naar al die profeten van primitieve, messianistische bewegingen, die in de loop van de tijd ook zijn gearresteerd en ook zijn voorgeleid voor een District Officer of een andere bestuursambtenaar van een bezettende mogendheid. Ook hun messianistische activiteit werd beschouwd als het stoken van politieke onrust, en stellig meestal niet ten onrechte. Ook zij wisten zich voor de rechter soms koninklijk te gedragen. Van een Papoea profeet is bekend, dat, toen hij werd gearresteerd en weggevoerd, zijn laatste woorden tot zijn volgelingen waren: houd moed, de schil verlaat jullie, de vrucht van de boodschap blijft. En ik stel me zo voor, dat de meeste district officers precies hetzelfde mengsel van verbazing en argwaan hebben gevoeld als Pilatus en dat zij en deze procurator bij de borrel tegen hun vrienden hebben gezegd: ik heb die profeet bij me op het matje gehad; wonderlijke snuiters zijn het toch, aan de ene kant halve gare dromers, aan de andere kant gevaarlijke kerels, die de zaak op stelten hebben voor je er erg in hebt.
Is dit een oppervlakkige en subjectieve associatie, luisteraar, of is het een klassiek beeld in de geschiedenis van de mens? Het antwoord hangt af van de vraag, of messianisme bij primitieve volken terecht vergeleken kan worden met messianisme bij volken met een stadscultuur, met schrift en wetenschap. Als dat wetenschappelijk niet verantwoord zou zijn, zou één van de twee verschijnselen een andere naam moeten krijgen, omdat het als niet vergelijkbare grootheid dan ook geen messianisme zou zijn. Maar ik hoop u ervan te overtuigen, dat messianistische bewegingen in primitieve samenlevingen en in de meer gecompliceerde, zgn. hogere maatschappijen zeer beslist wel vergeleken kunnen en moeten worden, omdat messianisme in beide gevallen in de grond van de zaak een en hetzelfde verschijnsel is. Het beantwoordt aan dezelfde definitie, het ontstaat door dezelfde hoofdoorzaken en het vertoont dezelfde kenmerken. Daarom zou ik u slechts willen vragen, om na afloop van deze serie lezingen zelf uw conclusie te trekken.
Het enige, dat ik in deze lezingen met u wil doen, is: nagaan, in hoeverre de kenmerken, die het messianisme bij primitieve volken bleek te hebben, ook van toepassing zijn op de beweging, die is ontstaan in Palestina na de boodschap van Jezus van Nazareth. Als dat het geval is, staat – meen ik – vast, dat verder onderzoek niet alleen mogelijk, maar zelfs noodzakelijk is voor ieder, die het de moeite waard vindt zich rekenschap te geven van onze door het christendom bepaalde cultuur, of hij nu een oude dan wel een nieuwe christen is, in de zin die Menno ter Braak aan deze termen gaf. Bij dat verder onderzoek zullen er ook verschillen aan de dag treden. Iedere primitieve beweging is uniek, a fortiori is ook de beweging rondom de stichter van het christendom uniek. Maar dat in détails na te gaan, dat is het werk van nieuw-testamentici en sociologen. Wij kunnen ons beperken tot de vraag, of en in hoeverre er sprake is van een structurele gelijkheid.
Ik ben me ervan bewust, dat voor velen in ons land het stellen van deze vraag aan het ontoelaatbare grenst, zo zij haar al niet als blasfemie beschouwen. Voor hen is het ondenkbaar, dat Jezus van Nazareth ook maar één ogenblik in één adem genoemd zou kunnen worden met papoea’s, negers en indianen, tenzij dan in het verband van de zending.
Het is echter eenmaal het werk van de vergelijkende godsdienst- en cultuurhistoricus, dat hij dit wel doet. En het enige, dat hij in dit verband kan zeggen, is, dat wie een vergelijking van de stichter van het christendom met primitieve profeten van messianistische bewegingen ontoelaatbaar acht, de hele godsdienstwetenschap noodzakelijkerwijs ontoelaatbaar moet vinden en haar als zodanig veroordelen. Godsdienstwetenschap is een onderdeel van de culturele antropologie en behandelt de overeenkomsten en verschillen en eventuele regelmatigheden in de voorstellingen en het gedrag van de volken der aarde op religieus terrein. Als zij spreekt over het gebed, dan beperkt zij zich niet tot het christendom, want ook vele niet-christenen bidden. Als zij spreekt over openbaring, dan betrekt zij in haar onderzoek ook de niet-christelijke godsdiensten, want ook die kennen openbaring, zoals Van Baaren in zijn dissertatie heeft aangetoond. En als zij messianisme behandelt, kent zij niet één vorm van dit verschijnsel, maar zeer vele. Trouwens, ook de christelijke theologie kent niet één, maar twee vormen van messianisme: het joodse en het christelijke. Ook zij moet vergelijken en zij doet dan ook niet anders. Het lijkt dus alleszins verantwoord, om met begrip en zonder emoties de vergelijking uit te breiden. Het onderwerp is bovendien niet eens academisch in de voor sommigen duffe zin van het woord. In zijn gedicht ‘De Twaalf’ ziet de Russische dichter Alexander Blok vóór een aantal communistische revolutionairen uit een gestalte schrijden. Het is ‘Gods eigen zoon.’ De vraag, of het communisme een messianistische structuur had of heeft en in hoeverre dit het geval is, kan nog steeds worden gesteld. En een auteur als Mühlmann hoopt, dat de politici in hun omgang met de onderontwikkelde gebieden voordeel zullen trekken van de resultaten van de studie van het messianisme. Laten wij met hem optimistisch blijven, al kan men zich voorstellen, dat een cynicus wetenschappelijke resultaten op dit terrein óf als mosterd na de maaltijd óf als boter aan de galg zal beschouwen.
Hoe dit zij, de kwestie van het oudste christendom als messianistische beweging is reeds boeiend genoeg voor bewuste leden van de Westerse beschaving. Het christendom is ontstaan in het volk Israël, dat toen reeds een sterk messianistische traditie had. Het verdient vermelding, dat die traditie niet even oud is als het volk zelf. De oudste Israëlieten waren vee-nomaden en bij deze groep volken vindt men messianisme ook pas na acculturatie en ik zou durven zeggen dat het ook dan bij vee-nomaden niet spoedig ontstaat. Maar Israël is een gezeten bestaan gaan leiden, het heeft contacten met vele culturen gehad, het is tenslotte niet alleen een verslagen, maar zelfs een verbannen volk geworden. Het heeft onderdrukking en verzet gekend en één van de vormen van Israëls verzet is messianisme geweest. Het kan zelfs met recht het klassieke volk van het messianisme worden genoemd. Omstreeks het begin van onze jaartelling verkeerde dit volk in een situatie, die iedere etnoloog onmiddellijk herkent als in hoge mate karakteristiek voor acculturatie en messianisme.
Het land was bezet gebied, waar uiteindelijk de Romeinen het voor het zeggen hadden. Galilea werd geregeerd door vorsten, die naar de gunst der Romeinen dongen. In Judea kwamen al spoedig Romeinse procuratoren, die een grote minachting hadden voor de joden. Hoewel Herodes de schijn van een correcte jood ophield, was hij in zijn hart niet alleen de vriend der Romeinen, maar ook een bewonderaar van de Griekse cultuur. Ook in hem zagen de joden een vreemde onderdrukker. Er bestaat een meer dan oppervlakkige overeenkomst met de situatie in Hawaï, waar ook het vorstenhuis en de hogere standen voor de verleidingen van de vreemde cultuur waren bezweken en waar een vrouw uit het volk bij het paleis het messianistisch oordeel kwam aanzeggen. Het was Johannes de Doper, die in Palestina deze rol moest vervullen en die dat met de dood moest betalen. Verdrukt en geminacht was het joodse volk verdeeld, zoals ieder volk onder de druk van bezetting en acculturatie in zichzelf verdeeld wordt. Er waren de Zeloten, die gewapend verzet tegen de Romeinse keizer voorstonden, zoals we dat ook bij Indianen en Papoea’s vinden. Behalve de Zeloten waren er twee partijen, die precies datgene tot uitdrukking brengen wat wij in iedere primitieve samenleving in dezelfde omstandigheden ook vinden: de verdeeldheid van de samenleving in een progressieve, met de vijand, althans met zijn cultuur sympathiserende groep en een conservatieve partij, die niets van vreemde smetten moet hebben en de eigen cultuur tracht te verdedigen door de eigen religie uit te bouwen. Bij de joden heetten deze partijen respectievelijk de Sadduceeën en de Farizeeën. Dat bij de uitbouw van de eigen godsdienst door de laatsten toch vreemde elementen binnenslopen, is iets dat wij ook bij primitieve acculturatie herhaaldelijk vinden, zoals de hele situatie in Palestina punt voor punt overeenkomt met de sociale en culturele structuur van een primitief volk onder koloniaal bestuur. En zoals in Zuid-Amerika, Hawaii en Tibet verwachtten ook hier velen het heil van een herstel van het oude koningschap, van de troon van David.
In deze typisch acculturatieve situatie trad een profeet op, die door de christenen later een messias is genoemd, maar die de joden een profeet zijn blijven noemen: Jezus van Nazareth. Hij kwam uit het achterlijke en boerse Galilea en ook dat verwondert een etnoloog niet. Messianistische profeten komen vaak uit boerse, achterlijke gebieden, waar men nog niet bezweken is voor de verleiding van het vreemde en de struggle for high life, maar waar men daarom juist te sterker de druk en de minachting voelt, waaronder eigen volk en cultuur lijden. De boodschap van Jezus van Nazareth was dezelfde als die van de meeste primitieve profeten. Hij luidt in de formulering van Marcus: de tijd is vervuld en het koninkrijk Gods is nabij, bekeert u en gelooft de blijde boodschap. De tijd is vol geworden; de aarde en de mens zijn oud geworden, zeiden de Indianen. Het koninkrijk Gods is nabij; de voorouders komen en alles zal goddelijk nieuw worden, zeiden de Indianen. Bekeert u en gelooft de blijde boodschap; drink niet meer, steel niet meer, lieg niet meer, vecht niet meer en geloof het blijde bericht van de profeet, zeiden de Indianen, die eerst boodschappers hadden uitgezonden om er zeker van te zijn, dat de profeet geen oplichter was en werkelijk een goddelijke opdracht had.
Eén punt vraagt nadere toelichting. De beroemde theoloog Albert Schweitzer heeft uiteengezet, dat Jezus van Nazareth de komst van het heilsrijk nog tijdens het leven van zijn eigen generatie verwachtte en dat hij zich blijkens de feiten dus heeft vergist. Dit is uiteraard een ietwat simplistische samenvatting van zijn simpel en duidelijk standpunt. Hij beroept zich daarbij op uitspraken van de stichter van het christendom, zoals die zijn opgetekend door de oudste geschiedschrijvers van het christendom, de evangelisten, voor wie hun geschiedschrijving natuurlijk in de eerste plaats prediking was, maar dan toch prediking op grond van wat zij beschouwden als historische feiten. Enkele van deze uitspraken zijn: ‘Van hen, die hier staan, zijn er sommigen, die de dood niet zullen smaken, eer zij het koninkrijk Gods hebben zien komen met kracht’. Het heilsrijk wordt dus beloofd nog voor het einde van de toen levende generatie en het zal komen met kracht, zodat het dus niet onopgemerkt kan blijven. Een andere uitspraak luidt: ‘Waarlijk, ik zeg u, dat dit geslacht stellig niet zal vergaan, voordat dit alles is geschied.’ In deze zin slaat ‘dit alles’ op de komst van de zoon des mensen met macht en heerlijkheid, die de uitverkorenen zal verzamelen in zijn messianistisch heilsrijk.
Een lezer, die Grieks kent en behoorlijk op de hoogte is van de historische context, en die niet gehinderd wordt door die deskundigheid, die door de bomen het bos niet meer ziet, zal dergelijke uitspraken duidelijk genoeg vinden. Jezus verwachtte blijkbaar het heilsrijk op korte termijn, zoals – voeg ik daar nog aan toe – iedere andere messianistische profeet het ook op korte termijn verwacht. Het is het meest essentiële kenmerk van het messianisme overal, dat het in de nood van de ziel het niet meer kan uithouden en in het visioen de wanhopige greep doet naar een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, die nog het heil van de eigen generatie zal zijn. Men kan het nog in de ergste messiaanse weeën uithouden, als men maar de zekerheid heeft, dat daarna de zon der gerechtigheid zal schijnen.
Intussen hebben verschillende theologen gezegd, dat Schweitzer verouderd is. Over het algemeen bedoelen zij daarmee, dat later onderzoek erop gewezen heeft, dat er ook heel andere uitspraken in het Nieuwe Testament over dit onderwerp te vinden zijn en dat deze ons verplichten minder absolutistisch en meer genuanceerd te oordelen dan Schweitzer deed. Men kan het daarmee gemakkelijk eens zijn. Maar wanneer de primitieve volken zelf de geschiedenis van hún messianistische bewegingen geschreven hadden en deze geschriften zouden door hun theologen op dezelfde wijze zijn geanalyseerd als het Nieuwe Testament door de christelijke theologen, dan zouden dezelfde nuances aangebracht worden, waarmee nu het beeld van Jezus van Nazareth zo zeer wordt genuanceerd, dat het onduidelijk begint te worden. Wij blijven namelijk zitten met de geciteerde en andere uitspraken, die aan duidelijkheid niets te wensen overlaten. Of Jezus heeft geloofd, dat het hemelrijk binnen de tijdspanne van één generatie zou komen, of hij heeft het niet geloofd, maar dan heeft een groot, zeer groot gedeelte van zijn aanhangers het geloofd, want die uitspraken zijn te vinden in alle drie de synoptische evangeliën, onze oudste geschiedbronnen. En deze twee mogelijkheden maken voor de historicus weinig verschil, al lijkt het weinig waarschijnlijk, dat Jezus van Nazareth niet zou hebben geloofd, wat alle messianistische profeten hebben geloofd. Hoe het zij, een beweging is belangrijker dan zijn profeet, vooral wanneer men bedenkt, dat deze verwachting op korte termijn in de geschiedenis van Europa steeds weer is opgedoken.
Er is niets tegen, alles voor te zeggen, wanneer men tracht een genuanceerder beeld te krijgen dan dat van Schweitzer, mits men maar niet onze filosofie en theologie binnensmokkelt in het Galilea en Judea van een 1900 jaren geleden. Dan zou men een genuanceerder beeld krijgen dan Jezus van Nazareth zelf had. De calvinistische theoloog Berkouwer heeft in een geleerd en respectabel boek gezegd, dat in de geciteerde uitspraken van Jezus de prediking van het heilsrijk zich uitdrukt in de categorieën van onze tijdelijkheid, maar dat die prediking niet in die categorieën kan worden gevangen, omdat Jezus’ rijk, dat komende is en tegelijkertijd reeds gekomen, een geheim is. In dit geheim worden onze begrippen van tijd gerelativeerd. Praesens en futurum raken aan elkaar en blijven met elkaar verbonden in de figuur van Jezus zelf. Dit is een legitiem religieuze oplossing van het probleem, maar slechts legitiem in de 20ste eeuw voor iemand, die in de geboorte van Christus reeds de eerste doorbraak van het Rijk Gods in de geschiedenis ziet. Twintig eeuwen geleden was dat anders. Voor Jezus van Nazareth was niet een eerste begin in het geding, maar draaide alles om de definitieve vestiging van dat rijk. Daarom werd de gewoon menselijke tijd, die met dagen, weken, jaren en generaties rekent, ook niet gerelativeerd, maar verhevigd. Iedere dag, ieder uur telde. Het rijk komt in deze generatie, maar de dag en het uur weet niemand, zelfs Jezus van Nazareth zelf niet, zoals we kunnen lezen. Voor wie zo brandend wachten, duurt ieder uur een dag en iedere dag een jaar! Een ongelovige broer kon nog worden gered, zelf zou men nog kunnen twijfelen en zondigen en omkomen. Het was een zegen, dat de eeuwigheid van een generatie niet langer dan een generatie duurde en dat men mocht geloven, dat het heilsrijk aan de moordende spanning althans binnen afzienbare tijd een einde zou maken.
Nogmaals – de tijd was niet gerelativeerd, maar ondraaglijk verhevigd en kon pas in het Godsrijk overwonnen worden. Voor wie Berkouwer’s geloof niet deelt, zijn zijn beschouwingen – met alle respect – rijkelijk ingewikkeld en abstract. De uitspraken van Jezus zijn daarentegen verbluffend simpel, simpel in hun menselijke directheid, simpel in hun aangrijpende tragiek van mensen, die een stormloop doen op het Rijk Gods en zichzelf te pletter lopen. De theoloog redeneert vanuit hetzelfde bovennatuurlijke, goddelijke postulaat, dat ook de eerste christenen niet waar zagen worden en niet waar konden maken. De antropoloog redeneert vanuit hun menselijkheid. Ook hij voelt zich als mens één met hen, maar hij moet tevens denken aan de bioloog, die de mens omschreef als een zoogdier met een te grote hersencapaciteit.
Op grond van de feiten kan een antropoloog er niet aan twijfelen, dat Jezus van Nazareth of het grootste deel van zijn volgelingen zich heel eenvoudig en heel tragisch hebben vergist, zoals iedere andere messianistische beweging. Door het rijke vergelijkingsmateriaal gaat de waarschijnlijkheid grenzen aan de zekerheid. Intussen is de verwachting van een nabij wereideinde niet het enige kenmerk, dat het oudste christendom gemeen heeft met andere messianistische bewegingen. Over andere kenmerken wil ik u graag volgende week iets zeggen.
3
We zagen, luisteraar, dat in de wereld der primitieve volken de messianistische profeten een nieuwe wereldorde aankondigden, die binnen afzienbare tijd werkelijkheid zou worden. We zagen ook, dat de stichter van het christendom blijkens uitspraken, die door zijn volgelingen zijn opgetekend hetzelfde deed. Theologische pogingen, om dit te verzwakken, leken niet goed houdbaar. Wanneer er vandaag een profeet onder ons zijn stem zou verheffen en de komst van het Godsrijk zou aankondigen en dan zou zeggen: er zijn hier mensen onder mijn gehoor, die niet zullen sterven, voordat zij dat Godsrijk hebben gezien, dan zouden wij precies weten wat hij bedoelde. Jezus van Nazareth deed uitspraken van dezelfde strekking en er is geen reden om iets van hun tragische grandeur af te knabbelen.
Na de acculturatieve en koloniale situatie van het joodse volk en Jezus’ verwachting van een op handen zijnde heilstijd zijn er echter meer kenmerken, die het oudste christendom gemeen heeft met de messianistische bewegingen in de primitieve wereld. Het volgende gemeenschappelijke kenmerk, waarop ik uw aandacht vestig, is dat deze bewegingen steeds het herstel van het verleden beogen, ook al wordt daarbij vaak de oude wijn in nieuwe zakken gedaan. De uiterst conservatieve Ghost Dance van de Indianen werd door hen niettemin ook de dans van Jezus genoemd, zodat de blanken in naam van Jezus werden bestreden, wat naar mijn mening niet helemaal onverdiend was. Ook bij de Papoea’s vinden we oude wijn in nieuwe zakken: de voorouders zullen terugkeren met macht en heerlijkheid, de heerlijkheid van een blanke huid. Dit herstel van het verleden betekent namelijk een nieuwe vrijheid voor een onderdrukte gemeenschap, die zich niet in staat weet tot een geweldadige opstand. We zien hetzelfde in het Nieuwe Testament. Zowel het eigen volk als de Romeinse procurator willen in Jezus de koning der joden zien. Jezus ontkent dit niet, zo min als hij ontkent, dat hij in de eerste plaats gekomen is voor de verloren schapen van het huis van Israël. Maar zijn koningschap zal niet een aards politiek régime zijn. Hij zal zijn uitverkorenen verzamelen in het rijk Gods, dat niet een aards rijk is.
Hiermee komen we bij een volgend punt. Zoals voor primitieve profeten is ook voor Jezus van Nazareth het heilsrijk een ‘verkehrte Welt’, de wereld op zijn kop. Onwillekeurig denkt men hier aan de volstrekt onaardse moraal van de bergrede en aan het feit, dat men in het godsrijk niet zal trouwen en dergelijke uitspraken. In overeenstemming met de lange, vergeestelijkte traditie van het joodse volk is de verkehrte Welt van het oudste christendom veel meer vergeestelijkt dan die der primitieve volken, of liever gezegd: meer consequent vergeestelijkt, maar het principe is hetzelfde. In beide gevallen kan men zich toch niet precies voorstellen, hoe het wonder er uit zal zien, wat Paulus tot de gedachte van een onstoffelijk lichaam heeft gebracht. Maar in beide gevallen is één ding zeker: in de nieuwe wereld zullen de gelovigen, die nu onderdrukt en veracht zijn, verlost en verhoogd zijn, zij zullen volkomen vrij zijn. Zalig zijt gij, als men u smaadt en vervolgt en belastert terwille van mij, verblijdt en verheugt u, want uw loon in de hemelen is groot.
Met brandend verlangen wacht men op dat bovenaardse loon. Zo adembenemend is het uitzicht op die bevrijding, dat al het aardse er onbelangrijk door wordt. Wachtend van uur tot uur en van dag tot dag laten de primitieve volken de dagelijkse levensroutine in de steek. Als Jezus van Nazareth voor het eerst in het openbaar optreedt, vraagt hij vissers hem te volgen. Zij verlaten hun netten en schip onmiddellijk en hebben voortaan geen andere bezigheden dan het werk in dienst van het komende rijk. Een rijke jongeman, die alles gedaan heeft, wat onder normale omstandigheden zijn heil op aarde en in de hemel zou verzekeren, moet tot zijn schrik horen, dat zijn vroom en deugdzaam leven ontoereikend is, nu het Godsrijk nadert. Hij moet al zijn bezit aan de armen geven en als bezitloze Jezus volgen. In één van de evangeliën staat, dat zijn gezicht betrok. Men kan zich dat voorstellen. Messianisme kent geen halve maatregelen en is in wezen absolutistisch. We zagen dat reeds naar aanleiding van de verwachting, dat het heilsrijk nog in de tijd van de eigen generatie zal komen. Het is niet overbodig daar in dit verband nog eens met nadruk op te wijzen, omdat steeds weer blijkt, dat een messianistische beweging alles op één kaart zet. Wie met de werkelijkheid van deze aarde heeft afgerekend, kan niet anders dan alles op de ene kaart van een visionair heilsrijk te zetten.
Dit absolutisme blijkt ook uit het lot, dat men de ongelovigen toedenkt. De primitieve messianistische profeten én Jezus van Nazareth zijn het erover eens, dat dit lot verschrikkelijk zal zijn. Zowel op Nieuw-Guinea als bij de Amerikaanse Indianen zullen de ongelovigen branden of op andere wijze worden geliquideerd, voordat de gelovigen het heil beërven. De stichter van het christendom zei, dat het de ongelovigen erger zou vergaan dan de bewoners van Sodom en Gomorrah. Een fel geloof verdraagt twijfel slecht, vooral de twijfel van anderen. De straffen, die in uitzicht worden gesteld, moet men dan ook beschouwen als een wraakneming op de ongelovigen. Men wreekt zich op degenen die niet mee willen doen. In de ondragelijke spanning van het wachten op het apocalyptische wereldeinde, krijgt deze wraak uiteraard een grimmig karakter. Wie denkt in zwart en wit en daarbij alles op één kaart zet, kent alleen medestanders en tegenstanders.
Een volgend gemeenschappelijk kenmerk staat hiermee in nauw verband. Ik bedoel het verschijnsel, dat in messianistische bewegingen een onderdrukte paria-groep zichzelf als een superieur uitverkoren volk beschouwt. Ik herinner u even aan de man met het minderwaardigheidscomplex, die zich diep in zijn hart ver verheven voelt boven zijn medemensen. Dit verschijnsel vindt men steeds weer in het primitieve messianisme. Zo gelooft men bijvoorbeeld, dat er een stuk in de bijbel staat, dat speciaal voor Papoea’s is geschreven, maar dat er door de blanken is uitgescheurd. Of men gelooft, dat alle schatten, die de blanken nu hebben, bij de schepping door God eigenlijk voor de Indianen waren bestemd. Hetzelfde vindt men in het oudste christendom, dat voor alles een beweging was van armen van geest, van tollenaren en zondaren. Aan hen alleen is de verborgenheid van het koninkrijk Gods gegeven. Zij zijn de uitverkoren élite, moet men zeggen, wanneer men dit verschijnsel cultureel antropologisch wil formuleren. Uiterst merkwaardig is het te zien, hoe een groep verworpenen der aarde, die zich de élite, het zout der aarde, voelen, een theorie ontwikkelen, die men religieus kapitalistisch zou kunnen noemen: ‘wie heeft, hem zal gegeven worden, en wie niet heeft, hem zal ontnomen worden ook wat hij heeft.’ Het zijn de kleinen, die geloven, maar hun leven is zo uitzonderlijk kostbaar, dat ‘wie ook maar één van deze kleinen ten val brengt, het voor hem veel beter zou zijn, als men een grote molensteen om zijn hals hing en hij in zee werd geworpen.’ Ook hier weer hetzelfde absolutisme, dat – dit moet worden gezegd – niet alleen geldt voor tegenstanders, maar ook voor medestanders. Als uw oog u ten val zou brengen, ruk het uit, het is beter met één oog het koninkrijk Gods binnen te gaan dan met twee ogen in de hel geworpen te worden.’ Hier moet men denken aan de Indianen van de Prairie, die met hun hoofden op de harde grond beukten om een visioen te krijgen, waarin ze met eigen ogen het heilsrijk zouden zien. Zij sloegen hun hoofden zo lang en hard tegen de grond, dat zij een visioen kregen of stierven.
Dat de kleinen eigenlijk de groten zijn, is niet in strijd met de uitspraak, dat wie groot wil worden, aller dienaar moet zijn. Het is er veeleer de bevestiging van, wanneer men er even aan denkt, dat de machtelozen en verworpenen van de nood een deugd maken. Dit is – ik zou daar graag de nadruk op leggen – niet minachtend of anderszins negatief bedoeld. Menselijke nood is niet iets dat men kan denigreren. En messianisme is altijd een gevolg van nood, meer nog van innerlijke dan van uiterlijke nood. Wanneer dan ook gezegd wordt, dat van de nood een deugd wordt gemaakt, dan is dat een poging om bepaalde verschijnselen zowel menselijk als wetenschappelijk te begrijpen. Het geldt voor het primitieve messianisme zo goed als voor het christelijke. Van de scheldnaam geuzen wordt een erenaam gemaakt. Dit is het best te begrijpen vanuit de ambivalentie, de dubbelzinnigheid, die aan diepe gevoelens van minderwaardigheid inhaerent is. De grote socioloog Max Weber heeft in deze zin al uitvoerig over de zgn. paria-religies geschreven. De verworpenen der aarde voelen zich het uitverkoren volk, juist omdat zij verworpen zijn. Het is de ambivalentie, de dubbelzinnigheid van het inferioriteitscomplex.
Het is de koloniale situatie, de machteloosheid van een overwonnen volk, waardoor men in deze ambivalentie van minderwaardig en meerderwaardig van de nood een deugd moet maken en de superioriteit in de inferioriteit zoekt. Dit verschijnsel gaat ook niet zelden schuil achter het pacifisme van veel primitieve, messianistische profeten. Ik vertelde u al in mijn eerste lezing, dat het me is opgevallen, hoe zelfs bij de meest vredelievende volken en volkjes bij nadere analyse blijkt, dat men uiteindelijk in het heilsrijk toch de blanken wil elimineren. In de verstilde droom van hun nieuwe hemel en nieuwe aarde zien de Zuid-Amerikaanse Yaruro zichzelf in het bezit van alle schatten van de blanke man, terwijl die blanke man zeer veelzeggend verdwenen is, vanwege alles – zo zeggen zij – dat hij de Yaruro heeft aangedaan. Ook de droom van een vreedzame coëxistentie, die men soms vindt, hoort in dit verband thuis. Men vindt die alleen, wanneer het duidelijk is geworden, dat de blanke man zich toch niet meer laat wegjagen en wanneer de eigen weerstand gebroken is. Ook in dat geval wil men de blanken elimineren, maar nu niet meer uit het hele eigen land, maar uit dat gedeelte van het land, waar men nu nog woont en hoopt te blijven wonen. Ondanks alle messianistisch absolutisme is het verzet zelfs in de eschatologische droom passief geworden, misschien kan men beter zeggen in de meeste gevallen: sluimerend.
Het lijdt geen twijfel, dat ook Jezus van Nazareth behoort tot de vredelievende profeten van het messianisme, niet tot degenen, die een opstand voorbereiden en hun volgelingen militair laten exerceren. Vóór de komst van het Godsrijk wilde hij althans de keizer geven wat des keizers is. Niettemin vertoont ook zijn pacifisme nationalistische trekken, zodat het niet verwondert, dat de vertegenwoordiger van de bezettende macht, de Romeinenvriend Herodes, hem niet vertrouwde.
En de Sadduceeën en Farizeeën zagen in hem ook al een gevaar voor de bestaande orde der dingen. Dit mag op het eerste gezicht verwonderen, omdat men het christelijk evangelie stellig niet een evangelie van de haat kan noemen. Toch waarschuwde hij voor de zuurdesem der Farizeeën én de zuurdesem van Herodes. Het kan wel niet anders, of hij beschouwde deze geestelijke en politieke leiders van het volk als de ongelovigen van dit overspelig en zondig geslacht, dat zijn tijd reeds gehad had en dat onder het komende oordeel zou vallen. Het duidelijkst bewijs, dat hij zich niet volledig distantieerde van politiek en nationalisme en dat dus ook zijn pacifisme nationalistische en volgens Mühlmann zelfs revolutionaire aspecten had, is mijns inziens wel de intocht in Jeruzalem. Zelf nam Jezus daartoe het initiatief, door twee van zijn discipelen een rijdier te laten halen. En toen hij op dat rijdier als vorst binnentrok, werd hij toegejuicht als de vorst ‘in het komende koninkrijk van onze vader David’. Hij heeft deze hulde in ontvangst genomen en er niet tegen geprotesteerd.
Daaruit mag men op zijn minst concluderen, dat hij zich solidair voelde met het joods messianistisch verlangen naar het herstel van Davids koninkrijk, ook al zou hij dit anders en vooral meer pacifistisch hebben geïnterpreteerd dan het volk. Dit neemt niet weg, dat hij bij het volk dit verlangen heeft gevoed, zodat velen zich later in hem teleurgesteld voelden en zich bij de militaristische Zeloten aansloten. Men kan zijn positie het best vergelijken met die van de eerder genoemde, Indiaanse profeet Wovoka, die een vredesboodschap predikte, die aanleiding werd tot een van de verschrikkelijkste slachtingen in de Indiaanse geschiedenis. Juist daarom vrezen bestuursambtenaren messianistische profeten. Wat ook hun eigen gezindheid moge zijn, zij maken nationalistische en revolutionaire krachten los. En zij doen dat wel heel duidelijk, wanneer zich een profeet als een nieuwe koning laat huldigen bij een intocht in de hoofdstad. Dat impliceert in de eerste plaats, dat messianistische profeten meestal geen politiek inzicht hebben. In de tweede plaats betekent het, dat er een ambivalente verhouding bestaat tussen pacifisme en nationalisme en dat nationalisme een boze geest is, die men niet spoedig kwijt raakt als men hem eenmaal heeft opgeroepen.
Merkwaardig zijn in dit verband uitspraken, waarin de profeet zegt, dat hij niet gekomen is, om vrede te brengen, maar het zwaard, dat het Rijk Gods stormenderhand wordt veroverd. Niemand minder dan Rudolf Otto heeft gewezen op wat hij noemt het gewelddadig karakter van deze woorden en in dit verband zou ik u nog eens willen herinneren aan het absolutisme dat het messianisme kenmerkt. Betekent dit, dat Jezus de opstand heeft gepredikt? Mühlmann, wiens conclusies onafhankelijk meestal overeenkomen met de mijne, meent van wel en hij spreekt van een adventisme, dat omslaat in terreur. Dit lijkt me een kwestie, waarin de nieuw-testamentici een woord moeten meespreken. Mühlmann heeft weinig subtiel gevoel voor religie. Hij ziet de mogelijkheid voorbij, dat de mens zuiver godsdienstig het Godsrijk kan bestormen, door bijvoorbeeld het Onze Vader te bidden, dat volgens mijn leermeester Van der Leeuw een stormloop is op het Rijk Gods. Maar ook als men dit aspect volledig in zijn overwegingen heeft verdisconteerd blijft het feit, dat religieuze agressiviteit gemakkelijk omslaat in natuurlijke agressiviteit. Men vindt hetzelfde in de mystiek, die zo hartstochtelijk over goddelijke liefde spreekt, maar waarin niet zelden de normale sexualiteit meer of minder gecamoufleerd tot uitdrukking komt. Ook nationalisme en agressiviteit kunnen slechts met moeite op religieus niveau worden gebracht, de grote massa verhevigt liever nationalisme met religieus fanatisme. Maar alles bijeen-genomen krijgt men de indruk, dat ook de stichter van het christendom zelf niet geheel ontkomen is aan de druk, die natuurlijk nationalisme en agressiviteit uitoefenen op het pacifisme van een geminachte en overwonnen samenleving, met andere woorden, dat in zijn boodschap de ambivalentie van pacifisme en agressiviteit niet volledig is opgeheven.
Primitief messianisme en oudste christendom hebben nog andere kenmerken gemeen zoals de oproep tot morele ommekeer, de missionaire tendentie, genezingen en andere wonderen als garantie van de nabijheid van het heilsrijk. Ieder van ons zal zijn eigen conclusies moeten trekken. Voor mij is dit twaalftal gemeenschappelijke kenmerken een aanwijzing, dat van een gemeenschappelijke messianistische structuur gesproken kan worden in een sociale situatie met eveneens een gemeen-schappelijke structuur. Naar mijn mening is dus het christendom een messianistische beweging, die zich, zoals soortgelijke bewegingen, heeft geïnstitutionaliseerd, d.w.z. van een beweging tot een kerk is geworden. Wanneer u de verdere conclusie zoudt willen trekken, dat messianisme geen oplossing is voor de problemen in kwestie, dan kan ik het met u eens zijn. Maar op een ding zou ik dan tenslotte willen wijzen. Het messianisme moge dan een onjuiste oplossing zijn, het stelt uitermate juist een probleem. De joden waren voor de Romeinen een extern proletariaat, zoals de primitieve volken een extern proletariaat waren voor de Westerse volken, die ook hun intern proletariaat hadden. De nieuwe hemel en de nieuwe aarde van het messianisme zijn uitgebleven, maar wel ziet de 20ste eeuw de bevrijding van het proletariaat. Het interne heeft zich in arbeiderspartijen en vakverenigingen georganiseerd en zich geëmancipeerd. De joden zijn Israëli’s geworden. En het ene na het andere primitieve volk wordt lid van de Verenigde Naties. Dit is gebeurd en het gebeurt, ondanks uw of mijn politieke overtuiging. De vraag is slechts, wat er verder gebeurt. Wij kunnen gemakkelijk zeggen, dat messianisme geen oplossing is, omdat een nieuwe hemel toch niet komt. Maar zijn wij mensen in staat om zonder messianistische koortsdromen tenminste een enigszins nieuwe aarde te maken? Als het antwoord ontkennend moet luiden, is er geen enkele reden om veel nadruk te leggen op het feit, dat messianisme ook geen oplossing is.
Voorlopige conclusies m.b.t. het werkcollege ‘messianisme: niet christelijk en christelijk’.
1.
De hypothese dat messianistische bewegingen ontstaan als gevolg van sociale desintegratie en individuele neurotisering, vond bij alle behandelde bewegingen bevestiging.
2.
Sociale desintegratie en individuele neurotisering zijn vrijwel steeds de belangrijkste gevolgen van acculturatie, al behoeft acculturatie niet deze gevolgen te hebben; vrije keus van vreemde cultuurelementen, de in een bepaalde cultuur dominante persoonlijkheidsstructuur bijv. kunnen ertoe leiden, dat deze gevolgen niet voorkomen, al wijst modern psychiatrisch onderzoek en onderzoek naar bloeddruk er toch op, dat spanningen in de persoonlijkheidsstructuur bij acculturatie onvermijdelijk zijn.
3.
Sociale desintegratie en individuele neurotisering bleken ook het gevolg te zijn van versnelde ‘social change’ in de geschiedenis der westers-christelijke culturen. Er bleek in ieder geval een sterke overeenkomst tussen acculturatie en snelle sociale verandering te bestaan, die een nadere, sociologische analyse verdient. Terwille van het gemak en de eenheid in begripsvorming zou men voorlopig van externe en interne acculturatie kunnen spreken, die beide in een significant aantal gevallen via sociale desintegratie en individuele neurotisering leiden tot messianistische bewegingen.
4.
Het voordeel van deze hypothese is, dat zowel sociaal als individueel gedrag ermee kan worden verklaard.
5.
De bewegingen bleken steeds hun auctor intellectualis te hebben in een profeet die in een aantal gevallen gesecondeerd wordt door één of meer ideologische ‘verkopers’ – de ‘Paul of New Guinea’ bijv.
6.
De profeet ontvangt zijn messianistische boodschap in een toestand van visionaire extase.
7.
De bewegingen als zodanig worden gekenmerkt door extatische verschijnselen, niet zelden het waarnemen van wonderen, het spreken van tongen enz.
8.
De boodschap is vrijwel steeds syncretistisch.
9.
De profeet en zijn volgelingen verwachten een nieuwe wereldorde, die op korte termijn zal worden gerealiseerd; in één woord: er is ‘Naherwartung’.
10.
De nieuwe orde stelt men zich voor als het tegendeel van de bestaande orde: ‘die verkehrte Welt’ (Mühlmann), of de beweging nu regressief dan wel progressief is.
11.
De participanten zetten het dagelijkse leven stop en treffen voorbereidingen in hun omgeving en in hun gedrag voor de komende, nieuwe orde. Men handelt alsof de messiaanse tijd reeds is aangebroken.Deze voorbereidingen zijn grotendeels van symbolische aard, omdat een messiaanse beweging impliceert dat -men de greep op de werkelijkheid geheel of grotendeels heeft verloren.
12.
Wannéér de profeet en zijn volgelingen een mogelijkheid zien om realistisch greep op de werkelijkheid te krijgen, verliest de beweging zijn messianistisch karakter en wordt bijv. een landbouwcoöperatie of een beweging van algehele sociale reorganisatie In deze enkele, maar zeer belangrijke gevallen veranderde men zelf de bestaande, dysfunctionele toestand.
13.
Het vorige is van betekenis, omdat vrijwel alle bewegingen de ambivalentie vertonen van koortsachtige droom en althans een schijn van realistische aanpak.
14.
Omdat de bestaande, verouderde toestand niet in een ommezien weer functioneel kan worden aangepakt, vindt men vrijwel steeds een sequentie van messianistische bewegingen.
15,
Er is in de bewegingen een sterk bewustzijn van het verschil tussen ‘wij’ en ‘de anderen’ als men wil: in-group en out-group.
16.
De bewegingen hebben een missionerend karakter.
17.
Meestal verwacht men het heilsrijk in de tijd, voelt het als op komende wegen, maar het kan ook ruimtelijk worden beleefd, zodat de beweging letterlijk een trek naar het heil is; bijv. bij Tupi Guarani, in Tibet, bij Montanisten.
18.
Omdat acculturatie én snelle sociale verandering zeer vaak samengaan met volledige dan wel sociaal-economische onderdrukking, vindt men dikwijls het thema, dat de onderdrukte partij religieuze kennis onthouden is van voor die partij beslissende en positieve betekenis: een aantal bladzijden uit de bijbel is er met het oog op de onderdrukte partij uitgescheurd bijvoorbeeld.
19.
Het is een vrijwel algemeen thema, dat de nieuwe orde zal komen na de gedeeltelijke of volledige destructie van de oude orde.
20.
Bij deze vernietiging behoort meestal de vernietiging van de anderen, al komen er enkele Gandhi-achtige profeten voor, bijv. de Noord Amerikaanse Indiaan Känäkuk.
21.
In het geval van de door alle theoretici genegeerde beweging van de Unambal keert de agressiviteit zich tegen de eigen samenleving en het eigen ego. Wanneer dit wordt onderkend, onderkent men ook in andere bewegingen elementen van self-agression en zelfdestructie.
22.
Op deze ene uitzondering na zijn messianistische bewegingen pogingen, om langs de weg van het wonder sociale en individuele desintegratie te doen omslaan in sociale en individuele integratie.
23.
Iedere messianistische beweging loopt stuk op de realiteit. De wijze, waarop men op de teleurstelling van het uitgebleven heilsrijk ‘When profecy fails’ – reageert, zijn zeer verschillend. Men kan de zaak eenvoudig vergeten, men kan de profeet als bedrieger wegjagen of doden, men kan zichzelf de schuld geven bijvoorbeeld. Men kan ook de gedroomde toestand in het verleden projecteren, zodat de tijd, waarin men het heil verwachtte, verandert in de heilstijd zelf.
24.
Bij dit laatste punt moet men, evenals bij messianistische bewegingen in het algemeen, uitgaan van het fundamentele gezichtspunt, dat deze bewegingen het gedrag laten zien van mensen, die vrijwel geheel door emoties, door affecten worden beheerst. Op affectief niveau bestaan geen rationele tegenstrijdigheden, maar wordt gerationaliseerd.
25.
Ondanks hun grotendeels affectief en symbolisch karakter komt het voor, dat na een beweging partiële sociale veranderingen blijken plaats te vinden dan wel plaats gevonden te hebben. Zie sub 12 en 13. Zoals zelfs bij een excessieve waan het projectiemechanisme toch een aanknopingspunt kiest in de realiteit, zo knopen ook messianistische bewegingen – de een meer, de ander minder – aan bij de, vooral sociale, werkelijkheid.
26.
Marxisme en leninisme-bolsjewisme bleken vooral in hun beginperiode, maar ook in latere stadia, zoveel concrete kenmerken van een messianistische beweging te hebben, dat in plaats van de vaag romantische beschouwingen van Nigg een nadere, exacte analyse gewenst lijkt.
27.
Het christendom had na de uitgebleven parousie geen waardensysteem, dat in de aardse werkelijkheid gerealiseerd kon worden. Omdat het alleen een waardensysteem voor het koninkrijk der hemelen had – zie sub 1. 1. – moest dit ‘aardse gat’ oftewel aardse vacuüm met meestal wezensvreemde waarden uit de joodse en andere culturen worden gevuld. Nader onderzoek leek hier gewenst.
Biografie
Sierksma, Fokke (pseud. o.a. Frank Wilders), schrijver en godsdienstpsycholoog (Dantumawoude, gem. Dantumadeel 30-5- 1917 – Leiden 22-8- 1977). Zoon van Rijpke Sierksma, autodealer, en Janke Krol. Gehuwd op 28-1-1944 met Sjoukje Geertruida Tjepkema. Uit dit huwelijk werden 2 zoons en 1 dochter geboren.
Sierksma groeide op in een kerkelijk strijdbaar en orthodox gelovig milieu. Het geestelijk leven van dit gezin was georiënteerd op het evangeliesatiecentrum ‘Rehoboth’ te Aalsum en niet op de vrijzinnig gerichte Hervormde Gemeente van Dantumawoude. Geheel daarmee in overeenstemming genoot Fokke christelijk onderwijs: lagere school te Dokkum en 2 jaar mulo, vervolgens Gereformeerd Gymnasium te Leeuwarden. Hij was een scherpzinnige leerling, die toen reeds zijn twijfel aan de van zelfsprekendheid van het geloof zo scherp onder woorden kon brengen dat zijn leraar Nederlands over een opstel verontwaardigd van ‘heidens’ sprak. In 1936 ging Sierksma theologie in Groningen studeren. Later zou hij wel eens beweren door zijn ouders tot die studie te zijn gedreven, maar het moet in ieder geval worden betwijfeld of de studie echt met tegenzin werd beoefend. Nog tot zijn kandidaatsexamen, eind 1939, lijkt hij een loopbaan als hervormd predikant overwogen te hebben, terwijl hij nog op 2 april 1939 in de Herv. Gem. te Aalsum openbare belijdenis des geloofs aflegde. Van een echte geloofscrisis schijnt pas sprake te zijn geweest in de loop van de bezettingstijd. De Duitse overval, kort na zijn kandidaatsexamen, betekende voor Sierksma een schok met ook voor hem diepgaande gevolgen. De studieplannen konden slechts in vertraagd tempo worden uitgevoerd en afgerond; het hoofdvaktentamen voor het doctoraal werd bij de door hem bewonderde hoogleraar G. van der Leeuw clandestien in het begin van 1944 behaald. Het examen werd pas eind 1945 afgelegd, maar toen was er reeds veel in zijn leven veranderd. Op 22 september 1941 ambtenaar aan de Buma-biliotheek te Leeuwarden geworden, kon hij in eigen onderhoud voorzien en dank zij de ‘grüne Karte’ van het werken in Duitsland vrijgesteld worden. Kort na zijn huwelijk werd Sierksma bovendien bij illegaal werk betrokken, aanvankelijk nog bij zg. duikwerk en het bezorgen van distributiekaarten en valse persoonsbewijzen. Maar nadat een van zijn vrienden, J.J. Erich, in het verzet neergeschoten was, nam Sierksma actief deel aan het gewapend verzet, waarbij de Buma-bibliotheek als bergplaats voor wapenen en ander verzetsmateriaal kon dienen. Sierksma ging behoren tot een zes personen tellende verzetsgroep (onder wie een vrouw) onder leiding van E. Koopmans (‘Kopie’), die er o.a. in slaagde vanuit een nabij gelegen pakhuis gesprekken en verhoren van het hoofdkwartier van de SD in het Burmaniahuis af te luisteren. Bij de overval op de Leeuwarder strafgevangenis nam Sierksma vanuit een huis boven de garage Wijma de dekking van de toegang tot het gebouw voor zijn rekening.
Veel van Sierksma’s emoties en spanningen in die bezettingstijd vonden een uitweg in literair scheppend werk, vooral essays en gedichten. Met H. Hijmans en P. Verhoef richtte hij in 1944 het illegale tijdschrift Podium op, teneinde uit de opbrengst een hulpfonds voor ondergedoken verzetsstrijders te vormen. Ook na de bevrijding bleef Sierksma in de redactie van het nu legale Podium. In december 1945 schreef hij het scenario voor een film waarin het thema van de bittere emoties en geweldige psychische spanningen die het afluisteren van de SD-folteringen op gevangengenomen verzetsstrijders bij hem hadden losgemaakt, centraal stond. Daar de film nooit is opgenomen, werd het script onder het pseudoniem Frank Wilders onder de titel Grensconflict (1948) gepubliceerd. Meer bekendheid verwierf Sierksma zich nu als waardig essayist. Het essay Poëzie en ernst werd door de stad Amsterdam bekroond met een literaire prijs (1947), en veel naam maakte Sierksma met zijn essay Tussen twee vuren (1952), waarin hij zich mengde in de discussie over Vestdijks De toekomst der religie (1947) en, behalve zijn leermeester Van der Leeuw, ook de bekende theologen H. de Vos en K.A.H. Miskotte op de korrel nam. Van belang ook waren zijn publikaties over Achterbergs dichtwerk, een studie over de dichter O. Postma en zijn bundel Schoonheid als eigenbelang (1948). Als medewerker van de Regionale Omroep Noord en Oost (RONO) verzorgde hij van 1950 tot 1955 een literaire rubriek, waarin hij enerzijds de Friese literatuur besprak en uit een provinciaal isolement trachtte te halen (o.a. door hekeling van de christelijke volksroman), anderzijds aandacht vestigde op de Nederlandse literatuur. Ondertussen zette hij zich, met instemmende waardering voor schrijvers als Ter Braak, Der Mouw, A. Roland Holst en Du Perron, af tegen een opkomend ‘intellectualistisch, vermagerd en ontworteld’ modernisme, waarbij een harmonisch evenwicht tussen cultuur en natuur in gevaar zou komen. Heel deze literair gerichte scheppingsdrift hield aan tot 1955. Zijn uit essayistisch werk blijkende afwijzing van het christelijk geloof en zijn verkeer in de kringen der kunstenaars had hem inmiddels in conflict met zijn vader gebracht.
Sierksma bleef intussen als ambtenaar van de Universiteitsbibliotheek Groningen ook wetenschappelijk werkzaam. Hij werd op 1 november 1953 wetenschappelijk hoofdmedewerker in de faculteit der godgeleerdheid van de Rijksuniversiteit te Leiden voor de geschiedenis van de godsdiensten in het algemeen en de fenomenologie van de godsdienst. Zijn belangstelling gold toen vooral het beschrijven en verklaren van rituele gedragspatronen en godsdienstige voorstellingen (in de vorm van mythologeem en afbeelding). Al spoedig ging de ‘religieuze projectie’ een dominerende rol voor hem spelen, en met dit begrip nam hij afscheid van de Jungiaanse school om dichter bij de Freudiaanse te komen, daarbij steeds meer oog hebbend voor de overeenkomsten en verschillen tussen menselijk en dierlijk gedrag. Meer in Jungiaanse geest nog was zijn proefschrift Phaenomenologie der religie en complexe psychologie (handelseditie Freud, Jung en de religie), waarop hij op 12 december 1950 bij J. Lindeboom te Groningen cum laude promoveerde. Het wetenschappelijk werk te Leiden ging overigens met vele moeilijkheden gepaard. Zijn originele wijze van benadering, naast de cultuurpsychologie van o.a. M. Mead, geïnspireerd door de wijsgerige antropologie van H. Plessner, de culturele antropologie van P. Prins en J.P.B. de Josselin de Jong sr. en de ethologie van N. Tinbergen, was binnen theologische kring ongewoon en uitdagend. De wijze waarop hij cultuur en godsdienst van Tibet psychoanalytisch benaderde, wekte weerstanden en zijn biologisch-experimenteel gericht onderzoek plaatste hem wel zeer apart. Conflicten met collega’s en weigeringen van subsidie voor te publiceren werk werden bronnen van ergernis en leidden tot wijzigingen in leeropdracht en taken binnen de faculteit. Wellicht spoorde dit alles hem ertoe aan zich ook weer meer naar buiten toe, maatschappelijk, te richten. Tijdens een rustkuur hield hij een dagboek van tv-programma’s bij, dat later tot een publikatie onder de titel Testbeeld (1963) omgewerkt werd. Dit werk verwierf in 1963 de Henriette Roland Holst-prijs. Hij werd tussen 1965 en 1967 ook medewerker van De Nieuwe Linie, waarvoor hij over allerlei actuele onderwerpen van controversiële aard schreef. Gesteund door de Leidse hoogleraren K.A.H. Hidding en B. Hartmann werd Sierksma in het cursusjaar 1966/1967 zeer nauw betrokken bij de begeleiding van het werkgezelschap voor de godsdienstgeschiedenis en godsdienstfenomenologie. Van die tijd af begon hij bij de studenten veel weerklank te vinden. Laat volgde de volledige erkenning: gewoon lector in 1972, gewoon hoogleraar in 1973. In de laatste jaren van zijn leven schonk Sierksma bijzondere aandacht aan de invloed die er van de islam op het christendom was uitgeoefend. Ook op het einde van zijn hoogleraarschap bleven conflicten niet achterwege, toen hij ging pleiten voor de wetenschappelijke beoefening van de theologie en de scheiding van Kerk en Staat ook daarin consequent wilde doorzetten.
Sierksma was een gecompliceerd mens: kunstenaar en wetenschapsbeoefenaar, moralist en vrijbuiter, zelfbewust (op het ijdele en irritante af) en wars van iedere vorm van uiterlijk vertoon. Verslaving aan alcohol had een verwoestende uitwerking op zijn gezondheid. Met talloze mensen in onmin levend, ging hij voor zijn idealen door het vuur. Hij bleef een romanticus die terug verlangde naar het verloren paradijs (het harmonische evenwicht tussen cultuur en natuur) en naar het vorstelijk stamland (het ongerepte Friese platteland), toch steeds pogend nuchter en redelijk te zijn. Het is boeiend te zien hoe deze mens, die met zoveel hartstocht progressief wilde zijn, op beslissende momenten het verleden niet kon loslaten, zó krampachtig volwassenheid nastreefde, maar nooit van zijn jeugd kon loskomen, geloofsvoorstellingen als intrapsychische werkelijkheid wenste te erkennen, maar niet durfde bekennen zelf gelovig te zijn geweest.