De leegte na Thom Mercuur
Het was een wonderlijke ervaring gisteren. Veel mensen reageerden op mijn In memoriam van Thom Mercuur in de Leeuwarder Courant. Niet alleen op de sociale media als Facebook en Twitter, maar ik kreeg ook heel wat mails. Zelfs Hans Snijder, hoofdredacteur van de LC, liet zijn waardering blijken per mail. Het gaf een wat raar gevoel. Ik wist ook niet goed hoe ik hierop antwoorden moest. Uiteindelijk ging het om Thom en niet om mij. Ik werd zelfs door mensen gebeld. Zo kwamen er verhalen en anekdotes naar boven, dingen ook die ik niet wist. Veel mensen hadden kennelijk behoefte om over Thom te praten nu hij er niet meer is. Dat zegt wel iets over de leegte die hij heeft achtergelaten.
De verhalen zingen rond en vragen om ooit nog eens vastgelegd te worden. Wie schrijft straks de biografie van Thom Mercuur? Nu zijn die verhalen er nog. Het zou een fascinerend boek kunnen worden. Geen Friese hagiografie. Beslist niet. Zelf had ik ook de grootste moeite om eerlijk te blijven in mijn verhaal over hem, en tegelijk te getuigen van het respect en de bewondering die hij verdient. Van nu af aan gaat Thom Mercuur behoren tot het collectieve geheugen van Friesland. Ik heb zo’n vermoeden dat hij – met de tegenstrijdigheid en de mythevorming die eigen waren aan zijn persoon – perfect in past. Thom Mercuur wás Friesland, tenminste zoals de Friezen dat zelf graag willen zien.
Sommige mensen vroegen zich af waarom juist ik dit In memoriam moest schrijven. Het zou een bewijs zijn van het onvermogen van de LC-redactie. Ik denk dat het tegendeel het geval is. Het getuigde juist van moed om mij daarvoor te vragen. Van Kirsten van Santen begreep ik, dat mijn artikel destijds na het overlijden van Jopie Huisman de doorslag heeft gegeven. Ook toen was de verleiding groot voor een heiligverklaring. Mythe en feit staan vaak op gespannen voet in Friesland. Blijkbaar is een redelijke buitenstaander soms nodig om niet te verdwalen tussen wat de Duitsers noemen: Wahrheit und Dichtung.
Wonderlijk dat ik tot nog toe nergens iets lees over een begrafenis of crematie. Ik hoorde iets over een kleine herdenkingsbijeenkomst volgende week dinsdag in Museum Belvédère. Maar voor de rest is het stil, doodstil. Het is een stilte die de leegte na Mercuur nog eens extra benadrukt. Een Friese staatsbegrafenis is misschien wat teveel van het goede, maar enig gedenken in het openbaar zou toch op zijn plaats zijn, denk ik. Voor wie mijn tekst gisteren in de de LC heeft gemist, publiceer ik hem bij deze alsnog op mijn weblog. Met dank aan ieder die reageerde, en als laatste eerbewijs aan Thom, aan wie ik al die reacties graag nog had doorgegeven.
***
Visionair met een groot hart
De naam Thom Mercuur kende ik al voordat ik iets van Friese kunstenaars wist. Al in het begin van de jaren zeventig, toen ik kunstgeschiedenis studeerde in Amsterdam, was Thom Mercuur landelijk een begrip. In een paar jaar tijd had hij het stoffige Coopmanshûs in Franeker weten om te toveren tot een zoemende bijenkorf van spraakmakende activiteiten. Toen ik woensdag hoorde dat Thom was overleden, was dat geen verrassing voor mij. Ik wist dat hij al tijden ernstig ziek was, maar toch kwam het bericht als een schok. Alsof er een bodem wegviel onder de wereld waarin ik zo’n veertig jaar heb geleefd. Kunst in Friesland, dat was Mercuur.
Je kon niet om hem heen, al had dat soms ook zijn schaduwkanten. Zijn mythische beeld van de Friese kunst en de hier altijd weer opduikende autodidacten, heb ik vaak bekritiseerd. Er was zo veel meer, vond ik. Maar zelfs als je dat wilde bewijzen, kwam je altijd weer terecht bij Mercuur. Men zegt wel eens dat het moeilijk is om een mythe van binnenuit af te breken, want elke poging daartoe wordt op zijn beurt een prooi voor die mythe. Met Mercuur ging het niet anders. Elke kritiek op hem bevestigde alleen maar zijn grootheid. Zo ging het tijdens zijn leven en zo zal het ook gaan na zijn dood.
Gouden vondst
In zijn tijd bij ‘t Coopmanshûs kreeg hij vooral bekendheid vanwege zijn ‘ontdekkingen’ van eigenzinnig talent, zoals Jentje van der Sloot, Jopie Huisman en Willem van Althuis. Ook de dadaïst Thijs Rinsema werd door hem opnieuw in de spotlights gezet. Klapstuk in die jaren was de tentoonstelling En dat vind ik nou mooi in 1974, waarvoor hij de inwoners van Franeker had gevraagd om hun mooiste object naar het museum te brengen. Het was een gouden vondst die nadien vele malen is gekopieerd.
Mercuur was inventief en energiek. Hij had wat je noemt charisma. Wat dat betreft was Mercuur een beetje de Willem Sandberg van Franeker, een bevlogen magiër die de mensen uit alle hoeken van de stad naar het museum wist te lokken. ‘De Sandberg van het Noorden’, zo had je hem ook kunnen noemen, maar die eretitel was al eens eerder gegeven aan Jos de Gruyter, die in de jaren zestig het Groninger Museum opstootte in de vaart der volkeren en ook grote betrokkenheid met kunstenaars toonde. Voor dat soort mensen had Mercuur bewondering. Evenals Sandberg had hij een beetje een hekel aan kunsthistorici. Die keken te veel met hun verstand naar kunst.
Huilen
‘Houd jij eigenlijk wel van kunst?’, vroeg hij ooit aan mij. Ik houd van kunst, maar op mijn manier. Mercuur deed het werkelijk met hart en ziel. Altijd als ik hem ontmoette, knetterde er iets tussen ons. Ik herinner mij een keer dat wij stevig in debat raakten. Het was na een boottocht op het Statenjacht, die cultuurgedeputeerde Jannewietske de Vries had georganiseerd om met een paar mensen in het wilde weg wat te brainstormen. Bij het etentje na afloop kwam ik tegenover Thom te zitten, en weer botsten onze meningen. Dit keer ging het om de vraag of je kon huilen om een kunstwerk. Thom vond van wel. Sterker nog, hij had het vaak gedaan. Ik vond het maar onzin. Huilen doe je alleen om een mens, om een geliefde, maar niet om kunst. Maar voor Thom was kunst letterlijk alles. Kunst wás zijn geliefde.
Zijn liefde voor kunst had iets fysieks, zoals hij ook van het Friese landschap hield. Je moet het totaal ervaren met al je zintuigen en al je voelhorens. Je moet het eten desnoods, zoals je de paling eet die jezelf hebt gevangen. Daarnaast was hij een estheet die altijd bleef doorgaan met verzamelen en ordenen van alles wat hij mooi vond. Een paar beeldjes op een plank kon hij eindeloos blijven verzetten. Hij was een doener die handelde op gevoel, maar wel vaak met een geniale intuïtie.
Artistiek testament
Toch had hij ook zijn zwakke kanten. Hij was geen schrijver, geen spreker in het openbaar. Slechts één keer heb ik hem vrij lang bij een opening horen spreken. Dat was op 21 april 2007 in De Lawei in Drachten, waar hij als gastconservator een tentoonstelling had samengesteld. Drie jaar daarvoor was het Museum Belvédère in Oranjewoud geopend door Koningin Beatrix. Hij schetste een beeld van alles wat hij in Friesland had gecreëerd, en dat was veel, heel veel. Die toespraak klonk een beetje als een artistiek testament, maar ook alsof hij zichzelf een plaats gaf in de naoorlogse geschiedenis. Hij sprak over Jos de Gruyter, maar ook over Henk van Os die bezig was met een overzichtstentoonstelling van de naoorlogse kunst in Groningen. Zoiets zou hij ook wel eens in het Fries Museum willen doen. Toen ik kort daarop zelf werd gevraagd om zo’n tentoonstelling samen te stellen, feliciteerde hij mij als eerste. Thom Mercuur gunde de ander het licht in de ogen.
Als geen ander had hij het vermogen om alles wat hij aanraakte in goud te veranderen. Een galerie, een visrestaurant, een gemaal, een museum… en nog een museum…. Hij was iemand die zijn eigen weg ging, vaak onnavolgbaar, vooral op zakelijk en organisatorisch gebied. Soms leek hij een illusionist die de indruk wekte dat zelfs de linkerhand niet wist wat de rechterhand deed. Ordentelijkheid was niet zijn sterkste kant en de chaos sprak hem meer aan dan de geijkte paden.
Ideaal
Zijn grootste talent was het vermogen om mensen te inspireren en wakker te schudden voor een ideaal, ook als dat onhaalbaar leek. Hij had de gave van een gezond Don Quichottisme. Dat soort visionairen zijn er niet of nauwelijks meer in de wereld van de kunst.
Mercuur was al zo in het schimmige begin van de jaren zestig, toen hij aan de rotonde in Heerenveen met een eigen kunst- en antiekhandel begon. Hij inspireerde daar jonge kunstenaars, zoals Sjoerd de Vries die hij aan zijn eerste tentoonstelling hielp bij Van Hulsen. Hij zag het talent van Boele Bregman, Sies Bleeker, Willem van Althuis en al die kunstenaars die iets hadden met het wonderlijke licht in het landschap rond Heerenveen, die hang naar een solitaire eigenzinnigheid die zich juist in deze mistige contreien bij kunstenaars kon aandienen.
Misschien is de grootste verdienste van Mercuur dat hij in 1987 de moed had om met een eigen plan voor een museum voor hedendaagse kunst in Friesland te komen. Hij maakte zich los van een commissie met Wim Beeren als voorzitter. Kort tevoren was hij opgestapt bij het Fries Museum en een visrestaurant in Dronryp begonnen.
Mercuur koos voor een utopisch visioen, een museum aan het Tjeukemeer. Ook toen beleed hij zijn credo: ‘Heel kenmerkend voor Friesland is dat zich onder de kunstenaars altijd zulke zonderlinge, typische individuele figuren bevinden. Dat typische eigenzinnige, wat bijvoorbeeld Tames Oud had.’
Mirakel
Het museum aan het Tjeukemeer is er nooit gekomen, maar het visioen dat hij toen had, heeft hij uiteindelijk wel gerealiseerd: een museum verweven met het landschap. Dat dit hem lukte in Friesland, waar de molens vaak traag en de instanties stroperig zijn, is achteraf een mirakel te noemen.
Mercuur kon niet alleen goochelen, hij kon ook toveren. ,,Je moet tonen wat je zelf in huis hebt, en niet wat anderen ook laten zien”, verklaarde hij bij die gelegenheid. Daarmee raakte hij de kern van wat hij Friesland te zeggen had. Ga uit van je eigen kracht. Wees jezelf. Een provinciaal is hij die altijd maar weer kosmopolitisch wil zijn.
Ook bij die gelegenheid verwees hij naar Sandberg, die ooit over de Nederlandse kunst iets vergelijkbaars had beweerd. Mercuur was niet te groot voor Friesland. Hij maakte er hier wat groots van.