Prins Bernhard reikt Zilveren Anjer uit aan Louis G. Le Roy in het Paleis op de Dam, 27 juni 1972. (Fotograaf onbekend, Beeldbank Nationaal Archief)
Gisteren om tien uur ‘s ochtends werd ik gebeld Hedy Hempe. Het ging om een telefonisch interview over Louis G. Le Roy, over wie zij een artikel gaat schrijven voor het BBK-magazine. Tevoren had zij mij een zestal vragen toegestuurd zodat ik me wat kon voorbereiden op het gesprek. Zondagavond heb ik nog eens een aantal teksten doorgelezen die ik in het verleden over het werk van Le Roy geschreven heb. Door alle gesprekken, die ik met Le Roy heb mogen hebben, meen ik een aardig beeld te hebben van wat zijn drijfveren en bedoelingen waren. Toch is het niet makkelijk dat allemaal zo maar eventjes op een maandagochtend te verwoorden. Dit vragen van Hedy Hempe luidden als volgt:
- Wat zijn volgens Le Roy de juiste verhoudingen tussen mens en natuur?
- Hoe dienen volgens Le Roy natuur en cultuur op elkaar worden afgestemd?
- Wat hebben de processen van de Ecokathedraal tot nu toe opgeleverd/aangetoond?
- Voor wie en waarom is instandhouding van dit project zo belangrijk?
- Waarom zouden ‘we’ inzicht en bewustwording van de samenwerking tussen natuurlijke en menselijke processen in ruimte en tijd moeten ontwikkelen?
- Is de Ecokathedraal eerder een filosofische of meer een kunstzinnige uiting van Le Roy?
Tja, geef daar maar eens antwoord op. Al met al heeft het gesprek vijf kwartier geduurd en nog had ik na afloop het idee dat lang niet alles gezegd was wat gezegd had moeten worden. De laatste vraag was: wat heeft Louis Le Roy voor jou persoonlijk betekend? Veel, zei ik, al is het moeilijk onder woorden te brengen wat dat nou precies is. Ik denk nog vaak aan hem, aan de gesprekken die ik met hem had. Eens in de vier weken belde hij me op. Dat heeft zo’n vijftien jaar geduurd tot aan zijn overlijden in 2012. Vaak bleef hij dan een half uur praten aan de telefoon en op het eind moest ik mijn agenda pakken voor een afspraak. Dan volgde een ontmoeting in zijn atelier in Oranjewoud.
Le Roy’s vrouw Inge schonk dan thee met rucola en chocola. Le Roy had dan meestal al een stapeltje boeken klaar liggen die ik moest inzien. Vaak ook plakboeken met foto’s of geïllustreerde dagboeken. Op het laatst gaf hij mij ook wel eens boek mee dat ik moest lezen, en achteraf belde hij dan op of ik het ook inderdaad gelezen had. Aanvankelijk werd voor dit soort bezoeken een hele middag uitgetrokken, maar toen de gezondheid van Louis brozer werd, moest ik gaandeweg wat later komen, want anders was het te vermoeiend voor hem.
‘Mijn slijpsteen’, zo noemde hij mij wel eens. Maar ook: ‘de dolende ridder’. Hij vond dat ik mij meer moest focussen op belangrijke onderwerpen. Le Roy leerde me opnieuw te kijken naar kleine dingen. Hoe een vogel komt aanvliegen in de tuin en op een klein takje daar meteen zijn houvast vindt. Hij wist precies hoe dat in zijn werk ging. Hij leerde mij ook hoe je beter kunt omgaan met de tijd. De tijd, dat was zijn centrale thema. Alles draaide bij hem om de tijd…
Wat het betekent om de tijd op oneindig te zitten? Hoe kun je aan iets beginnen zonder meteen te denken aan een direct resultaat? Ik vraag me wel eens af of ik ooit met dit weblog was begonnen als ik Le Roy niet had ontmoet. De blik op oneindig, maar het verstand niet op nul. Integendeel, kritisch en tegen de draad in, tot op de laatste dag. Zo was Le Roy en dat was ook wat ik in hem bewonderde.
Straks in juli is het al weer vier jaar, dat hij er niet meer is. De tijd gaat gewoon verder, maar soms lijkt de tijd heel even stil te staan. De tijd is immers ook een cirkel die altijd weer opnieuw begint. Bij zijn uitvaart op 21 juli 2012 was het chanson La Montagne van Jean Ferrat te horen. Omdat hij die muziek zo mooi vond, zei een van zijn kinderen. Het herinnerde hem aan zijn dwaaltochten door Frankrijk, waar hij de natuur had gezien zoals de natuur hoort te zijn.
Vandaag laat ik dat lied nog maar eens horen, als eerbetoon aan de grote meester, ‘de bouwer in ruimte en tijd’, want zo wilde hij het liefst herinnerd worden. ‘Maestro’, zo noemde ik hem.