1 maart. Hulde, hulde aan 3a, die, met de hulp van enkele 3b-ers, een drukbezochte fancy fair in de fabriek, en een koude (de volgende dag waren er enkele tientallen zieken) fietsenrally door Amsterdam organiseerde. ’s Avonds maakt een dienstdoende agent van politie de welhaast historisch geworden dr. P. F . ( Piet Fontaine h.m) erop attent, dat zijn auto – het klinkt vreemd, maar het is een echte – ietwat slordig geparkeerd staat. Als dank voor deze opmerking ontvangt hij van de onberispelijke historicus op zijn beurt een kleine attentie (een reep chocolade van vijf gulden).
3 maart. Wij keren, vader, tot de vasten in. Maar met de geruststellende gedachte dat het feest van St. Josef op vrijdag valt. Ook de paters aten vlees die dag . Na enkele onenigheden vóór het ontbijt werd de kaas vervangen door ontbijtham en ’s avonds was de hoofdschotel? Vlees! (Dit was ons hoekje: uit de refter geklapt.) “leder zal zijn eigen last dragen, ” zei pater Huijbers gelaten en lei het loodje. Drie mensen vervangen hem voor enkele weken. Virtue is bold and goodness never fearful.
8 maart. “Der Zerbrochene Krug” valt in het water en (Oh. paradox) barst.Je kon de Ignatianen er zo uithalen, reeds aan het begin van de voorstelling, en zij ont moetten elkaar in de vestibule. Commentaar: De Duitsers hebben niet meer dat stemvolume van vóór de oorlog.
9 – 10 maart:’ Mijd in de komende weken de VA’s. Na de vormingsdagen zijn ze een tikkie, misvormd.
15 -20 maart. Enige bevoorrechte vierde – klas- gymmers maken een “studie “-reis naar Parijs o. l. v. de paters Wiewel, Stoffels en De Groote. Te oordelen naar de verslagen van de betrok kenen betrof de studie meer het gl as dan wat anders. Ons “Leent je leerde Lotje lopen, etc.” werd daarbij het Franse: “Que Lily lit sous les Lislas? Luli l’y lit l’lliade. “
16 maart:
12.25 u. De mobiele weduwe Sauer begint te waggelen. P. Merx houdt ambtshalve het hoofd koel: een prozamens.
14.45 u. La donna mobile wordt aangevallen onder toezicht van de heer Bos (boven uit het raam) en de heer Bresser (beneden) en loopt leeg.
19.36 u. La V… mobile wordt geëvacueerd.
20.58 u. De mobiele weduwe zakt door. ‘
20.59 u. Dat was de mobiele weduwe.
Op 22 maart maakt de heer Wijdeveld kennis met de harde wetten van het moderne verkeer. Zijn kadettje komt in aanraking met een ander voertuig! dat (verdorie!) doorrijdt. Alleen de rechter koplamp is wat beschadigd, maar je zit er maar mee, niet?
Aldus de Banstraat-kroniek zoals opgenomen in het schoolblad De Harpoen van het St. Ignatiuscollege van april 1965. Ik ben niet de auteur van deze fraaie opsomming van gebeurtenissen, maar ik tekende wel de cartoon van de verhuiswagen Wed. Sauer (zie ook mijn blog: Terug in de Banstraat). Wat op 0p 8 maart 1965 gebeurde met Der Zerbrochene Krug, slaat op het gelijknamige toneelstuk van Heinrich von Kleist dat op die dag in het Duits werd opgevoerd in het Congrescentrum van de Nieuwe RAI.
De voorstelling werd georganiseerd door het WIKOR dat destijds toneelvoorstellingen van buitenlandse gezelschappen organiseerde, speciaal bestemd voor middelbare scholieren. Dit moet de laatste voorstelling zijn geweest, want hij liep volledig uit de hand. De zaal van opgeschoten jongeren werd baldadig, begon met spullen te gooien en te roepen. De acteurs kwamen er met hun stem niet meer bovenuit en dan klinkt het Duits opeens heel zielig. Uiteindelijk werd het doek voortijdig neergelaten onder donderend applaus van de zaal. De jaren zestig waren voorgoed begonnen.
Klasgenoten van het Ignatiuscollege, toen en nu. V.l.n.r. boven: Hans Kraan, Pieter Haverman, Eugène van der Kamp en Nard Loonen. Midden: Leonard van Oudheusden, Loek Nijman, Jaap de Hoop Scheffer en George Maissand. Onder: Huub Mous, Kees Philips. Arnold Reuser, Michel van Overbeek en Jan Kniesmeijer.
Wat overigens niet vermeld wordt in deze kroniek van de Banstraat is dat op 10 maart 1965 het huwelijk bekend werd gemaakt van Prinses Margriet en Pieter van Vollenhove. Pater Lorié S. J. ging de volgende ochtend voor de klas staan en keek ons indringend aan. ’Als jullie die schele nog willen trouwen, dan moet je wel opschieten!’ riep hij luidkeels. Hij had gelijk. Prinses Marijke was de enige die nog over was. Alle andere prinsessen waren inmiddels aan de man. Voor zover ik weet heeft niemand uit onze klas nadien ooit een poging gewaagd om op deze wijze door te dringen tot het Koninklijk Huis. Jaap de Hoop Scheffer had misschien nog een kans kunnen maken. Maar voor ons, gewone stervelingen, was de laatste prinses een brug te ver.
Pater Lorié S.J. in 1966
Waarom keer ik toch steeds weer terug naar die jaren van mijn jeugd, en vooral het afscheid daarvan in de eerste helft van de jaren zestig? Soms heb ik het idee, dat alles in mijn leven al is gebeurd voordat ik de leeftijd van achttien jaar bereikte. Maar hecht daar niet teveel waarde aan. Ikzelf ben het ook niet altijd met deze stelling eens. U zou het zo niet zeggen, maar ik hou werkelijk niet van mensen die zichzelf voortdurend identificeren met de navel van de wereld, en die in hun jeugd altijd een aanleiding zien tot een drama of een voorwendsel voor leegloperij. Dat is nu juist de innerlijke gespletenheid die voortkomt uit mijn zelfkennis. Ja ja, ik weet wie ik ben. Als ik wil roemen, dan zeg ik met Paulus: ik wil roemen op mijn zwakheden.
Eergisteren belde Elise van Joolen nog eens. Zij is – zoals ik al eerder schreef – redacteur van het programma Straten van Amsterdam van AT5, waarvoor ik morgen naar Amsterdam moet voor een programma over de Banstraat. Elise wilde alles nog even doornemen, want ik ben morgen ‘de gids’ die de verschillende items van het programma aan elkaar moet praten met anekdotes uit de tijd dat het Ignatiuscollege in de Banstraat was ondergebracht. Vorige week heb ik nog een verzoek per mail rondgestuurd onder mijn klasgenoten van destijds. Dat leverde niet zo veel op, maar wel een paar anekdotes. Zo liet Kees Philips mij het volgende weten:
‘Uit de jaren dat wij met onze klas naar de Banstraat moesten uitwijken herinner ik me dat er bij ons in de buurt (of misschien wel in hetzelfde gebouw) een kleuterschool zat waar de gehele dag het openingsliedje (tegenwoordig zegt men “de begintune”) uit de televisieserie Ivanhoe werd gedraaid. Alle kinderen en hun juf zongen dat dan luidkeels mee tot wij er horendol van werden. Verder meen ik mij te herinneren dat de familie Baneke in de Banstraat woonde. Hun naam zul jij ook nog wel kennen. ‘
Inderdaad, ik ken Jan Baneke, maar volgens mij woonde die om de hoek in de Van Breestraat, waar ook een snoepwinkeltje was gevestigd, waar wij in de pauze altijd Mars en Coca-Cola kochten. Daar woonde ook Eugène van der Kamp, bij wie thuis een heel fraai kinderportret van hem als kleine jongen aan de muur hing dat geschilderd was door Jan Sluyters. Eugène komt ook voor in de reactie die ik ontving van Nard Loonen:
‘Weinig te melden over deze exilperiode. Alleen dat ik in dat gebouw ook op de kleuterschool zat (Montessori), twee jaar zelfs, en dat ik het toen op een stoute dag heb gewaagd samen met klasgenootje Eugène vd. Kamp niet naar binnen te gaan toen de bel ging, maar te gaan spijbelen (zie ook hier). Het duurde nog geen halve dag, maar het was even spannend als saai.’
Dat bracht bij de volgende herinnering boven. Ook ik heb wek eens gespijbeld in de Banstraat, maar niet bewust. Tijdens een vrij uur was ik naar het Vondelpark gegaan en daar op een bank in slaap gevallen. Pater Merx vond dat maar niks. ‘Een gezonde jongen valt niet in slaap’, zei hij. Of ik zo gezond was in die tijd weet ik niet. Pater Merx had wellicht een vooruitziende blik. Hij heeft het voorval zelfs telefonisch aan mijn moeder gemeld. Maar die kon ik gerust stellen: ik had gewoon slaap omdat ik te laat naar bed was gegaan. Het waren zware tijden met veel huiswerk: Grieks, Latijn, Frans, Duits, Engels, wis- en natuurkunde. Gerard Wijdeveld was onze leraar Latijn. Over hem en vooral over de leraar Frans – Grootes – bericht Paul Welling het volgende :
‘Van Wijdeveld was bekend, dat hij in WO II niet op het juiste pad zat. Maar wat te denken van onze leraar Frans (de?) Groote? Ik herinner me een van hem, toen we in de Banstraat zaten. We kwamen om de een of nadere reden over Hitler te praten. Hij kende een complete redevoering van Hitler uit zijn hoofd en begon daar ook aan. Steeds harder ging hij schreeuwen, nog harder. Vanuit andere klassen kwamen collega’s naar onze klas om te vragen of het rustiger kon. Niets hielp Groote bleef net als Hitler schreeuwen. Iedereen was met stomheid geslagen. Uiteindelijk moest rector Merkx eraan te pas komen om Groote te stoppen. Ik meen dat hij kort daarna ontslagen is.’
J. (Co) de Groote, leraar Frans op het Ignatiuscollege in de jaren zestig
Mijnheer J. (Co) de Groote, die inmiddels is overleden, werd destijds naar aanleiding van dit voorval niet ontslagen. In januari 1966 was hij nog steeds onze leraar Frans. In mijn bijdrage aan het boek Tegen de tijdgeest, terugzien op een psychose (2011) schreef ik over hem het volgende:
‘Op zondagmiddag 9 januari, de dag nadat ik terugkwam uit Doetinchem, ben ik op bezoek gegaan bij mijn leraar Frans, die een kamer had in het patershuis van de jezuïeten. Hij was een nogal excentriek figuur. Labiel is misschien een beter woord, maar zijn gedrag intrigeerde mij. Met zijn gitzwarte haar en zijn zonnebril, die hij altijd op had, was hij ook geen alledaagse verschijning. Eens per maand gaf hij met grammofoonplaten een concert van Franse chansons op een geluidssterkte die een verdieping hoger de leraar Duits tot wanhoop kon drijven. Als hij op school verscheen, was dat niet zelden na een nacht van overmatig alcoholgebruik. Hij beweerde dan bij hoog en bij laag dat hij een buitenechtelijk kind was van Charles de Gaulle, tekende voor aanvang van de les het kruis van Lotharingen op het schoolbord om vervolgens een uur lang uit het hoofd gedichten van Rimbaud en Verlaine te declameren. Het kruis van Lotharingen – met twee horizontale dwarsbalken – was het kruis geweest van Jeanne d’Arc. Het was ook het kruis dat de Gaulle in de oorlog had aangenomen als symbool in de strijd.
Op een dag haalde die Franse leraar, bij het openen van zijn tas, plotseling een pistool te voorschijn, richtte hem op de jongen op de eerste bank en riep: ‘Morgen lezen jullie in de krant dat er op deze school een leerling is vermoord.’ De ijzingwekkende stilte die daarop volgde was de opmaat voor een verhaal, waar de hele klas ademloos naar luisterde. Op die zondagmiddag in januari, toen ik net terug was van de retraite, heb ik met die Franse leraar een middag lang gesproken over de poëzie van Rimbaud en Verlaine. Nee, wij wáren Rimbaud en Verlaine. Ik herinner mij, dat hij ook bij die gelegenheid volkomen onverwacht een pistool op mij heeft gericht, kennelijk om mij te intimideren. Onverstoord bleef ik hem aankijken, zonder met mijn ogen te knipperen. Ik had geen enkele angst getoond, mede omdat hij deze schertsvertoning al eens eerder had opgevoerd.’
Een tijd geleden al mailde Paul Welling mij het volgende:
‘Ja het was een hele wonderlijke tijd daar op het Ig. En dan ga ik nog maar even voorbij aan persoonlijke omstandigheden als de rol van mijn vader in de katholieke pers (De Tijd en later de KI) en het overlijden van mijn moeder in 1964.’
Het handbalteam van klas 1c (1960-1961) met in het midden keeper Paul Welling.
Pauls vader, Albert Welling ,was de laatste hoofdredacteur De Katholieke Illustratie (en de eerste van de Nieuwe Revu). Een andere jaargenoot van Paul en mij was Berend-Jan v. d. Boomen. Berend-Jan was de zoon van Gerard van den Boomen, destijds hoofdredacteur van De Nieuwe Linie, het andere katholieke weekblad dat nog tot in de jaren zeventig als links opinieblad is blijven voortbestaan. Paul en Berend-Jan voerden destijds wel eens een felle discussie over de vraag wiens vader het beste katholieke blad maakte, zo liet Paul mij ooit weten: ‘Beide vaders hebben als journalist veel last gehad van de druk om hun blad economisch rendabel te maken. Ze wilden een goed blad maken, verkoopcijfers interesseerden ze niet te veel.’ Het was vechten tegen de bierkaai. Het Rijke Roomse Leven hield onder onze ogen plotseling op te bestaan.
Redactioneel van ‘het Parijs-nummer’ van De Harpoen ( april 1965), ondertekend door Peter Elverding, Paul A. Welling en Berend Jan v. d. Boomen.
Het zijn wonderlijke verhalen die nodig eens verzameld moeten worden en gebundeld in een boek. Jos Heitmann vroeg mij laatst of ik bij onze klassenreünie van 7 mei a.s. eens vraag wilde opwerpen of er niet een nieuw IG-boek zou moeten komen.Hij stelde Jan Bank voor als auteur, maar dat lijkt me niet zo handig. Jan Bank was immers de eerste auteur van het boek Een eeuw IG. Hij was te laat voor de grote IG-reünie, en toen heeft Paul Verberne het op het laatst overgenomen, vandaar die sporen van haast in dit boek.
Ik denk trouwens dat het een heel ander boek moet worden: meer beleving en minder feiten. Bestaande biografieën en autobiografieën bieden al heel wat stof: Bertus Aafjes, Wim Zaal, Huub Oosterhuis, Kees Fens …Je zou ook mensen kunnen interviewen: Ivo Niehe, Jacques Klöters. Huib Schreurs, Antoine Bodar en Jaap de Hoop Scheffer. En niet te vergeten … ‘de gewone ignatianen’… door de jaren heen zoals wij van de klas 1B. En natuurlijk… het seksueel misbruik… want ook dat was het IG.
Overigens kreeg ik op mijn oproep voor anekdotes over de Banstraat-periode van Paul Welling nog een andere mooie anekdote toegestuurd. Hij schreef het volgende:
‘We hadden op de Banstraat tussen de middag slechts een pauze van een half uur. Als de school dan uitging m 12.30 uur stond mijn vriendinnetje altijd buiten op mij te wachten. Stans van Straaten heette ze. Zij zat zelf op de MMS in de Gerrit van der Veenstraat en had eerder en langer pauze. Wij liepen dan innig gearmd, al zoenend een stuk door het Vondelpark, vrijwel altijd hetzelfde stuk. War we nooit gemerkt hebben is dat we vaak door klasgenoten achtervolgd werden die wilden zien wat wij zoal deden. Op een gegeven moment kreeg ik van Theo Scheepers, een van de jongens, die ons volgden, een papier overhandigd toen de les net weer was begonnen. Het papier had als titel “Carte du tendre”, een verwijzing naar de Franse literatuur. De jongens die ons volgden hadden op die kaart precies de route getekend die wij altijd liepen en daarop aangegeven waar we zoenden, waar we gingen zitten etc.
Helaas heb ik die “Carte du Tendre” niet meer. Stans en ik zijn in 1971 getrouwd en kregen een zoon en een dochter. Veertigers nu. Stans overleed in 1994 aan kanker. In 1999 ben ik hertrouwd.’
Wonderlijk hoe de topografie verbonden kan zijn met de ontluikende liefde. Dat is ook het thema van La Carte du Tendre, een merkwaardige allegorische landkaart uit de zeventiende eeuw, waarop de plaatsnamen bij de architectuur verwijzen naar de ontwikkelingsgang van de liefde volgens de literaire doctrines van die tijd.
Pagina uit De Fries die in de toekomst sprong, met een afbeelding van La Carte du Tendre.
Een merkwaardig toeval. Volgende week donderdag komt mijn nieuwe boek uit, De Fries die in de toekomst sprong. Daarin komt een passage voor over La Carte du Tendre. Hij staat zelfs afgebeeld in mijn boek. Overigens begint de beroemde nouvelle-vague-film Les Amants van Louis Malle uit 1958 ook met een afbeelding van La Carte du Tendre.
Afijn, ook dat was het Ignatiuscollege.