Johan Cruijff 1947-2016 ( foto: Wikipedia)
‘Johan Cruijff doet in zoverre aan een engel denken dat ook een engel niet aan de zwaartekracht onderhevig is. Ik heb hem vaak zien spelen en mij dan telkens verwonderd dat hij na afloop gewoon met de anderen mee het veld afliep en niet opsteeg en over de tribunes heen aan de einder verdween. De bekoring van Cruijff zit nu hier in dat men plotseling in een elftal krombenige kluitenjongens een balletdanser ziet verschijnen, die tussen al die hollende en trappende lijven gewichtloos voortzweeft en iets met de bal doet dat niemand meer kan volgen en gewoonlijk in het doel eindigt’
Dat schreef Godfried Bomans over Johan Cruijff in 1970 in de Haagse Post. Als voetballer was Cruijff de laatste engel die op deze aarde heeft rondgefladderd. Zijn geboortehuis in de Akkerstraat in Betondorp (Amsterdam Watergraafsmeer) kwam onlangs leeg te staan. Er zijn plannen in de maak om er een klein museum in te richten. (zie hier) Ik ben even oud als Cruijff. Hij werd geboren 25 april 1947 en ik een paar maanden later, op 1 december van dat jaar. Ook ik groeide op in de Watergraafsmeer, niet ver van Betondorp (zie hier). Ik heb nooit met Cruijff op straat gevoetbald. Ook niet op het veld. Dat laatste had wel gekund, als ik in de Watergraafsmeer bij een club was gegaan. Maar bij ons thuis waren ze katholiek, dus moest je ook op een katholieke voetbalclub. Dat werd dus RKAVIC en die speelden aan de Kalfjeslaan in Amstelveen.
Ik zag Cruijff pas voor het eerst in 1964, toen hij ging voetballen voor het eerste van Ajax. Wel moeten we eind jaren vijftig als kind samen op de tribune in het stadion hebben gezeten. Mijn eerste wedstrijd in het Ajaxstadion zag ik in het seizoen 1957-58: Ajax-Eindhoven: 3-1. Ook herinner ik me een wedstrijd tegen Sportclub Enschede, waar Abe Lenstra nog meedeed. Bij Ajax stond toen Rinus Michels in de spits. Onlangs zag ik de herhaling van de documentaire ‘Cruijff en Beckenbauer’. De broers van beiden vertelden hoe het was om op te groeien als de broer van een voetballegende. Dat leverde prachtige beelden op. Zo zag ik de kleine Cruijff met zijn dunne spillepootjes een gigantisch grote bal omhoog houden in de Akkerstraat in Betondorp (zie hier).
Opeens viel het me op dat hij dezelfde trui droeg, die ik als kind ook heb gedragen. Grijs met een witte baan horizontaal dwars over de borst en doorlopend boven aan de mouwen. Ik weet ook wel hoe dat komt. Ik wilde destijds dolgraag zo’n trui hebben, omdat Eddy Pieters Graafland, de toenmalige keeper van Ajax, ook zo een droeg. Iedere jongen van mijn leeftijd , die op zondag naar Ajax ging, wilde zo’n trui. Bij Pieters Graafland had een grijze met een zwarte streep overdwars, maar die was nergens te krijgen. Daarom was die zo magisch. Het bleef behelpen met een witte streep.
Henny Cruijff vertelde over het overlijden van hun vader, die een hartkwaal had (net als Johan overigens). Dat moet in 1960 zijn geweest, want Cruijff zat toen in de hoogste klas van de lagere school. De beide jongens zaten daarna een tijdje in Enschede, waar ze gingen kijken bij Sportclub Enschede waar Fahdronc trainer was. Cruijff heeft hem nog verdedigd toen hij later als bondscoach in de problemen kwam. Dat zijn mooie dingen om te horen. Je zag ook het graf van zijn vader op de Nieuwe Oosterbegraafplaats, helemaal in de hoek aan de Middenweg, zo dicht mogelijk bij het Ajaxstadion. Zo had zijn vader dat gewild. Mijn eigen vader overleed 6 jaar later, op 8 mei 1966, en werd ook begraven op de Nieuwe Oosterbegraafplaats, maar dan in de ander hoek, dichtbij het witte kerkje aan de Gooise weg. Mijn vader was dan ook niet echt een voetballiefhebber.
Ik realiseer me steeds meer dat Johan Cruijff langzaam geschiedenis werd. Er waren steeds minder mensen die hem nog in het echt hadden zien spelen. Eigenlijk bestaan er niet eens zoveel opnamen van hem. Een paar mooie doelpunten, de boogbal bijvoorbeeld tegen ADO in het Zuiderpark en natuurlijk het WK van 1974. In 1978 in Argentinië was Cruijff er niet bij. Zijn broer Henny had daar een prachtige anekdote over. Achteraf wilde hij het gemis van Cruijff wat relativeren tegenover een Ajaxspeler die er in de finale wèl bij was geweest (waarschijnlijk Johnny Rep). Dat had hij niet moet zeggen. Hij werd met een indringende blik aangekeken en kreeg meteen de vraag toegeworpen: ‘Weet je wel wie bij ons in de spits speelde? …NANNINGA… (met een heel lang aangehouden dubbele NN het midden). Dat is typisch Amsterdams, een naam een beetje vervormd zodanig uitspreken dat het effect vernietigend is. Cruijff is een nog levende legende. Het was pure magie wat hij soms liet zien.
In 1987 schreef ik onderstaand verhaal dat eerder verscheen in het tijdschrift BOUD, architectuur en vormgeving in Friesland.
*
Pleinen bestaan niet in Friesland. De Campo Santo in Siena is een plein, het Piazza Navona in Rome, het Places des Vosges in Parijs, voor mijn part het Vrijthof in Maastricht, maar dit is alleen maar leegte. Als ik al geen pleinvrees had, dan zou ik het hier krijgen. De stilte bespringt me, de stad is leeg en het voetballen moet nog beginnen. Niet dat ik zondagen haat – Gréco heeft nooit Cruijff gezien – en het is ook geen nostalgie. Denkend aan Amsterdam, heb ik liever heimwee dan Amsterdam, maar als ik me ooit nog eens ga verhangen dan doe ik het op een zondagmiddag op het Zaailand in Leeuwarden. Moet dit een plein verbeelden of een landingsbaan? Het stadion De Lange Leegte in Veendam is een hemel bij deze betonnen tombe voor auto’s. Dit is een mausoleum voor de ziel. Een stad zonder pleinen brengt voetballers voort zonder instinct. Hier worden alleen maar piloten geboren en glazenwassers en met Cambuur wordt het ook nooit wat. Ik schop tegen een steentje. Ik hoor een knal en er valt een gat in de lucht.
De tijd loopt vooruit en ik keer steeds weer terug. De tijd verwijdt zich in cirkels en ik loop steeds weer vooruit. Dit verhaal heeft geen begin en geen eind. Er zit een cirkel in mijn brein, een lus in de hardware. Bewustzijn is voortdurende afwezigheid. De woorden verwijderen zich en ik loop op het dak van de wereld. De lucht zwaait open en in mijn ogen breekt het licht in een heelal van minieme schitteringen. Ik word verblind door het geluk. Alle kleuren trillen in een warm timbre. Onder me hoor ik een auto starten. Ik pak en steentje, gooi het over het Zaailand en zie het drie keer stuiteren voordat het stil blijft liggen. Geen haan die er naar kraait en ik val door een gat in de taal.
De taal valt uit elkaar. Woorden worden platgetreden gemeenplaatsen. Ze betekenen wat ik er van maak. Er zit betonrot in de woorden. Maar de poëzie ligt op straat en kruipt voort waar ze niet gaan kan, onder mijn voetzolen, in de woorden waarop ik loop. Ik loop door en de woorden verwijderen zich. Ik sta stil en de aarde draait. Een herinnering is niet in woorden te vangen en toch word ik telkens weer gevangen door een herinnering. Grijs is de kleur van het plaveisel en ik heb geen kleuren in mijn woordenboek. Ze veranderen voortdurend en ik ken alleen de woorden van de regenboog. Maar de woorden vallen op hun plaats als de kleuren in een doos van Caran d’Ache. Wat ik mis is een pleinafsluitend gevoel, zoiets als een stadion dat volloopt of voetballen in Betondorp. Ik val door een gat in mijn geheugen.
Jaren geleden alweer is Betondorp gerenoveerd. Mijn herinnering aan dat dorp in de Watergraafsmeer heeft weer wat kleur gekregen, minieme nuances in grijs weliswaar maar ze zijn er. Abma is er te zien. In de Schavenstaat heeft hij boven de deuren overal vier panelen gemaakt, waarin telkens weer een gradatie van wit onttrokken is aan een basiskleur grijs. ‘A whiter shade of pale’ van meester Prikkebeen. Een minieme ingreep vol respect voor de omgeving. De kleuren trillen slechts. Ze vlinderen, meer niet. Het wit doet het grijs drie keer stuiteren voordat het wegvalt in het beton. Er valt een gat in de gevel.
Cruijff is hier geboren en ik heb al jaren een gedachte in mijn hoofd die er nu maar eens uit moet. Voetbalinstinct en intelligentie hebben twee dingen gemeen. Beide worden bevorderd door complexiteit in de stedenbouwkundige structuur en beide worden gekenmerkt door flitsende wisselingen van mentale plattegronden. Maar er is één verschil: het lezen van een boek. Cruijff beweert bij hoog en bij laag dat hij in heel zijn jeugd slechts één boek gelezen heeft. Lees het boek van Nico Scheepmaker over Cruijff er maar op na. Rara hoe kan dat? Ook Schopenhauer had het niet zo op het lezen van boeken. In zijn boek ‘Over lezen en zelf denken’ schrijft hij: ‘Mensen die hun leven met lezen doorgebracht en hun wijsheid uit boeken geput hebben, gelijken op degenen, die zich uit vele reisbeschrijvingen nauwkeurige kennis omtrent een land hebben eigen gemaakt. Zulke lieden kunnen over velerlei zaken inlichtingen geven, maar in de grond van de zaak bezitten zij toch geen samenhangende, duidelijke, grondig kennis van de gesteldheid van dat land. Zij daarentegen die hun leven met denken hebben doorgebracht, gelijken op degenen, die zelf in het land zijn geweest: zij alleen weten eigenlijk waar het over gaat, kennen de dingen daar te lande in hun onderling verband en zijn in de ware zin van het woord, daar thuis.” Met andere woorden: ‘Wee degene die alleen boeken gelezen heeft!’ Drie keer stuitert een vraag. Hoe zit dat nou met dat lezen van boeken? Word je er dommer of wijzer van? Wat is de missing link tussen intelligentie en instinct? Het antwoord is simpel, maar wel via een hele grote omweg. Er valt een gat in dit verhaal.
Er zijn drie soorten architectuur: architectuur die de wereld bevestigt, architectuur die aan de wereld ontsnapt en architectuur die de wereld verandert. Betondorp is van de laatste soort. Dit dorp is in beton gestorte sociale bewogenheid, de perfecte harmonie tussen vormwil en functie. Elk detail staat in dienst van het geheel, zowel in het stratenplan als in de detaillering van de gevels. De ideologische stellingname is zichtbaar in elke stap van het ontwerpproces. De school waar Gerard Reve voetstappen heeft liggen, van voor de tijd dat hij De avonden schreef, kijkt uit op de Oosterbegraafplaats. ‘Laat alle hoop varen, Gij die hier binnentreedt’ hoor ik hem nog zeggen in de Vondelkerk met de ‘Zangeres zonder naam’ en een goochelaar. De bibliotheek van Onno Greiner op de Brink is door zijn zoon Dick gerestaureerd. De gestolen glas-in-loodramen zijn nagemaakt volgens het oorspronkelijk ontwerp, met die ene zin waar alles in samenvalt: ‘Timeo hominem unius libri’ (Wee de mens die slechts één boek gelezen heeft). Eureka! Ik heb de bal. Waar is de lange dribbel? Kuifje, Bobbie, Zonnebloem! Er wordt niet meer gepingeld tegenwoordig. Ik val door een gat in mijzelf.
De wereld slaapt bij gebrek aan herinneringen. Ik was een verzonken stad en ik kom boven. Vijf poorten bieden toegang tot de wereld. Vijf zintuigen leiden naar het plein. Het is maar een stip in het heelal, een detail en geen dochter van Elysium, maar een detail kan spreken en als ze dat allemaal zouden doen, dan gaat de wereld zingen. Kunst is leuk voor kunsthistorici en voetval voor gesjeesde intellectuelen, maar dit is wat anders. Dit is aandacht, liefde en respect. Dit is meer dan verbeelding. Het is gewapende fantasie. Dingen die niets met elkaar van doen hebben krijgen onvermoede verbanden. De waarheid ligt voor de hand en is dom als een koe. De maat is anders dan het ritme. Het zijn syncopen met een crescendo. Kijk maar naar de poppetjes in mijn ogen. Het is idioot maar het klopt. Het is het spel van de cirkel en de lijn, een elektronische cycloïde tussen I Tjing en de universele veldtheorie, een gordiaanse knoop in de draad van Ariadne en Alexander scheurt de bladzijde doormidden. Het is het nieuwe ritme, de nieuwe dans met woorden, alsof je in een open sportwagen door Bagdad rijdt of op een kruisraket over Afghanistan vliegt. De kroon van Maximiliaan staat op de Westertoren in Amsterdam. Goud smelt, beton gaat rotten, maar dit kan niet kapot. Het is een dribbel in Betondorp. Het geluk kleeft aan architectuur als woorden aan beelden. De taal is niet gebakken uit klei maar gesmeed in elektriciteit. Ik vlieg over een grasmat. De zwaartekracht biedt weerstand tot zolang het duurt. Een stip op de Ringdijk en in het water ligt een steentje. Er valt een gat in het water.
Het was in 1958. Ik was een jongetje van elf. De wereld, die aan mijn voeten lag, zou teloorgaan in een zonsverduistering. In Stockholm werd de finale gespeeld van het wereldkampioenschap en Ajax speelde thuis tegen GVAV. Op straat hadden we een voetbalclub en ik had maar één schijnbeweging in huis. Ik had hem van Pele. Garincha, Didi en Vava deden voor mij niet mee. En opeens wàs ik Pele op weg naar het Ajaxstadion. N.O.A.D had de mooiste naam: ‘Nooit Ophouden Altijd Doorspelen’ betekenden de letters. Als je maar door blijft lopen kom je altijd weer thuis. De aarde is rond nietwaar. ‘Op de stoep blijven en niet oversteken’, hoorde ik nog zeggen. Ik kende het trottoir als de blauwe plekken op mijn knieën. David deed het met een slinger en Klein Duimpje met steentjes. Gekke Kees was de enige die me bang kon maken. Witte pijlen volgden het spoor terug toen ik over de Kruislaan en de Middenweg naar Betondorp liep. De tijd liep met me mee, de aarde stond stil en de woorden hadden kleuren. In de verte klonk een stem uit de luidspreker: “Goedemiddag dames en heren en welkom in het Ajaxstadion. Hier volgen de opstellingen zoals vermeld staan in het programmablad Rood-Wit Thuis. Bij het eindpunt van lijn negen klom ik de Ringdijk op. Het Ajaxstadion verwijderde zich en voor ik de tunnel onder het spoor inging hoorde ik het eerste gejuich overgaan in gejoel. De bal was naast. Ik gooide een steentje vanaf de Ringdijk. Drie keer ketste het op het water tot ik de rimpels zag verwijdden in cirkels. Thuisgekomen zette ik de laatste pijl op de stoep. De cirkel was gesloten. De tijd liep door. Aankomst en vertrek vielen altijd samen op weg naar Betondorp. Er valt een gat in de dag.
Een ober rekent af op het Campo Santo in Siena. Op het Piazza Navona wordt een foto genomen. Er staat een bankje op het Place des Vosges. Op het Vrijthof klinkt muziek van Tina Turner. Het huis van Josephine Baker, ontworpen door Adolf Loos, is te koop op een bouwplaat. In Venetië valt een toren om op een schilderij. Het gaat regenen boven Anqoulême en er valt een porseleinen stilte. Tussen Gent en Brugge hoor ik de noordenwind in een chanson van Brel. Het is Indian Summer in Manhattan. In de Dokkumer Ee drijft bij wijlen een kurk voorbij. De woorden gaan vanzelf. Er klopt iets niet. Wat betekenen deze zinnen? Ze zijn niet ongrammaticaal en ook niet zinloos. Wat is er toch aan de hand met de klanken van een plaatsnaam? De in het duister hangende betekenis verwijst ergens naar, nergens naar of beide? Is het soms aangeslibd land dat nog niet is ingepolderd? Of zijn het wat schelpen en restanten van een wrak? Telkens weer verschijnen er beelden op het scherm van mijn computer. Droom ik? Ik kijk in de spiegel. Twee starende ogen zie ik. Ik kijk om me heen en sla de handen voor mijn ogen. Overal en nergens ben ik. Ik val in een stroom.
De tijd is vloeibaar en stroomt. Ik ben een lichtkrant in een zwart gat, een laterna magica op een vuurtoren, een glazenwasser in een duistere kamer en hier worden alleen piloten geboren. Ik heb een foto in mijn kop. Een luchtfoto van Betondorp. Waar is mijn parachute? Ik druk op eject, gooi de diskette omhoog als was het een tennisbal, kijk in de linkerbovenhoek, laat hem drie keer stuiteren op mijn rechtervoet en knik met het hoofd (de schijnbeweging van Pele). Cruijff, een sprinkhaan in niemandsland! Een vlinder in Betondorp. Drie keer stuiteren de woorden. Poëzie, die geboren kan worden te midden van goede architectuur, is het doen geboren worden van een stilte. Een stuiterend steentje, de juiste draai aan de woorden, de metamorfose van een vlinder, de missing link tussen intelligentie en instinct. Het is de ironie van de keiharde waarheid, de poëzie van een dribbel, een onmiddellijke gave, een gevoel dat op zijn plaats valt als in een zucht. ‘De minske wolle ornaris wêze hwer’t se net binne’, staat op een tegeltableau in de hal van het station in Leeuwarden (that’s a hard one to remember). Wie op reis gaat met een boek komt heel misschien te weten, hoe de wereld werkelijk in elkaar zit. En tussen haakjes: (Cruijff kon niet koppen).