Cultuur en de dood van God
‘Another recurrent feature of my argument is the capacity of religion to unite theory and practice, elite and populace, spirit and senses, a capacity which culture was never quite able to emulate. This is one of several reasons why religion has proved easily the most tenacious and universal form of popular culture, though you would not suspect so by leafing through a few university cultural studies prospectuses. The word ‘reIigion’ crops up in such literature about as often as the sentence ‘We must protect the values of a civi lised elite from the grubby paws of the populace: Almost every cultural theorist today passes over in silence some of the most vital beliefs and activities of billions of ordinary men and women, simply because they happen not to be to their personal taste. Most of them are also ardent opponents of prejudice.‘
Terry Eagleton, Culture and the Death of God (2014)
***
‘Religie heeft de grote kracht om uitersten bij elkaar te houden. De doodzonde verenigt boer en theoloog, ook al begrijpen ze haar totaal anders, aldus Eagleton Het negentiende-eeuwse idealisme en het romanticisme zijn echter te intellectueel voor zo’n huzarenstukje. Hoewel het nationalisme en het marxisme lange tijd de massa’s leken te inspireren, kon den ze het niet winnen van de populaire cultuur die religie heet. Lukt het dan wel met de twintigste-eeuwse cultuur industrie? In tegenstelling tot de verlichtingsidealen appelleert deze wel aan gewoontes, lichamelijkheid en emoties, en het seculiere experiment geeft haar alle ruimte. Toch biedt ook de hedendaagse cultuur volgens Eagleton geen fundament om een gemeenschap op te bouwen. Zij leidt eerder tot een culturele tweedeling dan dat zij verenigt. Voor zover cultuur de massa bereikt, is ze te ordinair om een gemeenschap op te bouwen.’
Hans Boutellier, Het seculiere experiment. Hoe we van God los gingen samenleven (2015)
Door het boek Het seculiere experiment van Hans Boutellier werd ik geattendeerd op Culture and the Death of God van Terry Eagleton. Boutellier noemt Eagleton een ‘would-be-believer’. Dat wil zeggen: iemand die graag nog in God zou geloven maar dat in feite niet meer doet. Hoewel Boutellier respect heeft voor deze ‘provocatieve intellectueel’ is zijn oordeel over zijn ideeën minder positief. Zo stelt hij: ‘Zijn analyse is vooral hard voor de auteurs die de vraag naar de levensvatbaarheid van de cultuur zonder God aan de orde stellen. Terwijl zijn beoordeling van die cultuur gitzwart is, wil hij tegelijkertijd waken voor een instrumentele inzet van de religie. Zijn laatste zinnen zijn echter wel erg vrijblijvend, hoewel er iets in doorklinkt van de filosofie van paus Franciscus. Zij boek geeft hoe dan ook ene haarscherp beeld van de condities van het geloof in de huidige samenleving. Het tekent de radeloosheid die soms in het publieke gekwetster doorklinkt.’
Ik weet niet of deze laatste conclusie terecht is. Gisteren ben ik begonnen om Culture and the Death of God zelf te lezen. Ik kan er dus nog niet over oordelen. De ideeën van Eagleton kwamen al eerder op mijn pad. Het thema van zijn nieuwste boek houdt mij al tijden bezig. Zo’n tien jaar geleden heb ik een reeks gastcolleges gegeven op Academie Minerva in Groningen over het thema Kunst na de dood van God. Ik organiseerde discussieavonden over dit thema, waarbij ik filosofen uitnodigde om een inleiding te houden, onder wie Frank vande Veire en Jos de Mul. Ik vind Terry Eagleton nog steeds een van interessantste denkers van deze tijd.
Eagleton houdt zich als sinds in de jaren zestig bezig met de functie van de religie in relatie tot kunst en literatuur. Eagleton geldt momenteel ook als een van de belangrijkste literatuurtheoretici in Engeland. Hij schreef een standaardwerk over literatuurtheorie en verdiepte zich vooral in de relatie tussen literatuur en ideologie. In de jaren zestig keerde hij zich tegen de formele literatuurkritiek van de new criticism. In zijn boek The New Left Church (1966) combineerde hij literaire kritiek, marxistische analyses en katholieke theologie in een poging het rooms-katholicisme te verzoenen met het socialistisch humanisme. Dat is een wijze van benaderen die mij bijzonder interesseert. Je zou het ‘de onvoltooide revolutie van de jaren zestig’ kunnen noemen.
De Ier Terry Eagleton was rooms-katholiek van huis uit. Hij raakte enthousiast door de liberale hervormingsgedachten van paus Johannes XXIII en het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965). In die tijd was hij medeoprichter van een links georiënteerd, katholiek opinieblad. Rond 1970 kreeg Eagleton in de gaten dat de machtsstructuren van het Vaticaan onwrikbaar vast lagen en verliet hij de kerk. Maar de belangstelling voor religie, als een maatschappijkritische factor, heeft hij altijd behouden.
De gedachte dat de cultuur de rol van de religie in veel opzichten heeft overgenomen wordt door Eegleton overtuigend uitgewerkt. Er is ook veel voor te zeggen, denk maar aan de hedendaagse discussie over cultuur ter bevordering van de sociale cohesie, ter versterking van de mienskip. Volgens Eagleton is cultuur juist in dat opzicht de mindere van de religie. Bovendien kun je je afvragen of de cultuur als opvolger van de religie die rol wel belangeloos overneemt. Wie heeft er belang bij die sociale cohesie, bij een versterking van de mienskip? En waarom? Maar dat zei Marx – mutatis mutandis – ook al. Religie was opium voor het volk. Cultuur nu is opium voor de elite, zonder het volk ooit echt te bereiken, want daar is cultuur te ingewikkeld voor.
So what, zou je denken. Waarom mag de elite niet zijn eigen opium snuiven? Het volk heeft zijn voetbal en andere vormen van sportverdwazing. Cultuur is ook een vorm van verdwazing, zeker als je ziet hoe cultuur gepromoot wordt in de media. We moeten alle blockbusters zien. Een tentoonstelling is tegenwoordig ‘niet te missen’, dus staan we er uren voor in de rij. We houden van kunst omdat het moet. Maar niemand vraagt waarom dat zo nodig moet. Je wordt er er beter mens van, zo wordt wel beweerd. Maar dat werd van de religie vroeger ook beweerd. En religie was een illusie.
Ooit nam Eagleton.de handschoen op in een fel debat met Richard Dawkins over diens boek The God Delusion. Geloof is volgens Eagleton wezenlijk iets anders dan wetenschap. Geloof is niet zoiets als ‘blind geloof’ en geloof is zeker niet een zwakke vorm van wetenschap. Geloof en wetenschap behoren tot verschillende categorieën, die ook wel magisteria worden genoemd. Het ene is het magisterium van de wetenschap, het andere dat van de religie en de moraal. Veel hedendaagse wetenschappers gaan klakkeloos uit van het reductionistische paradigma als fundament van ons wereldbeeld. Maar de wetenschap heeft een eigen en beperkt magisterium, d.w.z.: een eigen terrein, waar een eigen leergezag geldt.
Het idee dat er bij religie en wetenschap sprake zou zijn van twee elkaar niet-overlappende magisteria wordt door veel wetenschappers niet in acht genomen of bij voorbaat als onwetenschappelijk terzijde geschoven. Religie is voor dummy’s, denken ze, niet beseffend dat religie van oudsher de universele populaire cultuur is geweest. Dat wil zeggen, cultuur voor iedereen, hoog en laag. Daar kan onze hoge cultuur niet aan tippen.