Mei 2007. Marijke op het strand van de Atlantische Oceaan, dicht bij Cape Finisterre. Ze is gelukkig. Ze houdt een schelp tussen duim en vinger en zegt mij dat het een Sint-Jacobsschelp is. In de Romeinse tijd werd Cape Finisterre gezien als het einde van de wereld. Het is ook de ultieme bestemming van de pelgrimstocht naar Santiago de Compostella. Veel pelgrims verbranden hier uiteindelijk hun schoenen en kleren. Het is volbracht.
Toen we in 2007 samen op weg gingen naar Santiago was dat nog lang niet het geval. We hadden een zware tijd achter de rug. Marijke had mij er doorheen gesleept, zoals zo vaak in mijn leven. Op 1 december van dat jaar zou ik met vervroegd pensioen gaan. Mijn positie op mijn werk was onhoudbaar geworden door aanhoudende conflicten met de directeur en het bestuur.
In arren moede had men mij het laatste jaar vrijaf gegeven. Ik zou thuis een boek gaan schrijven over de naoorlogse beeldende kunst in Friesland. Dat project wilde maar niet vlotten. Toen we begin mei onze koffers pakten, had ik nog pas één hoofdstuk op papier.
De dag voordat we weggingen werd ik gebeld door Abe de Vries, destijds uitgever bij de Friese Pers Boekerij. Of ik Cees van ’t Veen even wilde bellen. Die vroeg mij of ik een grote tentoonstelling in het Fries Museum wilde samenstellen op basis van mijn boek. Daarmee vielen opeens al mijn remmingen weg. Ik voelde me eindelijk bevrijd.
Marijke ervoer dit als een triomf. Het was háár triomf. En terecht. Ik zou heelhuids mijn pensioen halen en met opgeheven hoofd het strijdperk verlaten. Pas in Burgos beseften wij wat er precies was gebeurd. Daarna spraken we nog vaak over het ‘Burgos-gevoel’. Alles kwam weer goed.