Marijke in 1971 voor een schilderij van mij uit die tijd
Onderstaande brief vond ik gisteren. Hij moet geschreven zijn in oktober 1971. Ik was toen sinds twee maanden verliefd op Marijke. Ik schreef haar over de tijd dat we nog niet met elkaar omgingen, maar ik haar wel kende. Het toneelstuk, waarin Marijke de ballerina speelde, werd in juni 1968 opgevoerd in de kelder van sociëteit Omega op het Linnaeushof in Amsterdam. Het was een initiatief van Hans Kraan en werd geregisseerd door twee acteurs, die destijds bij hem logeerden en verbonden waren aan het toneelgezelschap La MaMa in New York. Ritsaert ten Cate van het Mickery Theater toonde later nog belangstelling om het stuk bij hem op de planken te brengen, maar dat is er nooit van gekomen. Ook schreef ik Marijke over de periode voorafgaande aan mijn opname in Heiloo in 1966. Deze brief heb ik in jaren niet meer gelezen. Ook niet toen ik op basis van mijn herinneringen mijn bijdrage schreef voor het boek Tegen de tijdgeest, terugzien op een psychose. Het verhaal van deze brief sluit hier enigszins op aan.
***
Lieve Marijke,
Omdat ik geen zin heb om een verhaal te schrijven en ook omdat ik geloof dat ik je nog een heleboel te vertellen heb wat ik nooit eerder aan je verteld heb, zal ik vanavond een brief aan je schrijven. Ik zou je graag precies willen vertellen waarom ik van je hou, waarom mijn gedachten altijd weer naar je afdwalen als er een stilte valt. Toen je gisteravond aan me vroeg waarom ik van je hou, wist ik daar zo gauw geen antwoord op en kon ik alleen enkele clichés formuleren. Het is niet alleen omdat je spontaan bent, niet alleen omdat je lief bent, niet alleen omdat je mooi bent. Omdat je een lief gezicht hebt met expressieve ogen, of omdat jij van mij houdt.
Er is iets wat ik moeilijk onder woorden kan brengen, want het is geloof ik niet toevallig dat wij beiden ons er vaak over verbazen dat we elkaar al twee maanden intensief kennen, terwijl we het idee hebben dat dit twee jaren zijn. We zijn uit hetzelfde hout gesneden. Wij zijn voor elkaar bestemd reeds lang voordat we elkaar kenden. Ik geloof dat er van begin af aan geen enkel obstakel is geweest dat ons belemmerde dichter bij elkaar te komen. Net zomin als er ooit een obstakel zal komen dat ons in de weg zal staan. Ik heb het gevoel dat wij beiden als een spin een web aan het weven zijn dat ons steeds hechter met elkaar verbindt. Maar ik zal ophouden met dit gezwam en proberen dingen te vertellen die je mogelijk wilt horen.
Bijvoorbeeld, wat ik van je weet van vroeger. Ik kan me herinneren dat ik je vaak bij Omega heb zien dansen, helemaal alleen in het halfdonker, terwijl ik stil in een hoekje zat. Vraag me niet wat ik toen dacht (ik dacht aan jou). Op een avond heb ik een hele tijd naast je gezeten, terwijl jij de ander kant op keek en ik niet wist wat ik moest zeggen. Op een gegeven moment vroeg ik of Herman Klink al terug was uit Israël. “Ja,” zei jij, “al twee weken.” En toen keek je weer de andere kant uit, nauwelijks beseffend wie die vraag had gesteld.
Ook herinner ik mij dat ik tijdens het toneelstuk, waarin jij de ballerina was, met een stalen blik heb bekeken. Je struikelde bijna over mijn benen toen je door het publiek liep. “Excuse me!” Dat was je enige tekst in dat hele stuk. Ook herinner ik me nog heel duidelijk dat je je masker afdeed en met een bleek gezicht de zaal inkeek. Ook die avond heb ik aan jou gedacht. Een week later ontmoette ik je bij l’Abeille, terwijl je een truitje paste. Ik was daar samen met Jet Tocila die prompt een sneer van jou kreeg. “Zo heb je altijd je boodschappenjongen bij je?” zei je, terwijl je mij nauwelijks een blik waardig achtte. Ik kon je wel schieten, maar ook toen heb ik aan je gedacht.
Ook herinner ik mij een avond twee jaar geleden, de dag na de verjaardag van Colette Girard. Ik zat op de stoel bij het raam en jij tegenover mij. Je vertelde over de avond tevoren, over de platen die gedraaid waren. Vooral Nina Simone vond je erg goed. En ook de witte dubbelelpee van de Beatles. Colette vertelde over de reis naar Griekenland die zij met Viktor ging maken. Jij las De Telegraaf. In Dinant was een autobus in de Maas gereden en Colette was erg bezorgd over haar ouders in Frankrijk. Viktor had een telefoontje uit Frankrijk gekregen en had gedacht dat er iets met Colette haar ouders aan de hand was.
Ook praatte jullie over een vreemde oom van Colette die laat in de nacht was thuisgekomen. Jullie hadden satésaus gemaakt die helemaal mislukt was. De avond tevoren had jij urenlang met Viktor gepraat. Je had een overgooier aan zonder mouwen, waardoor je lange magere armen zichtbaar waren. Je had wijduitstaand lang haar en groene ‘skylines’ boven je ogen.
Gwan had tot diep in de nacht met Colette gepraat en gezegd dat hij vijfdejaars student psychologie was en gespecialiseerd was in drugs. Jij vertelde dat je in een psychiatrische inrichting werkte, in de Ursulakliniek in Wassenaar, waar koningen Juliana ooit opgenomen is geweest. Ook vertelde je het verhaal van een jongen die in een trip was blijven steken. Ik zei dat ik medicijnen gebruikte die een LSD-derivaat bevatte (Trilafon) en vroeg of jij dat medicijn kende. Je hebt me toen verteld hoe je met patiënten omging en dat je steeds maar een paar dagen vrij was. Colette was toen aan het stofzuigen en ik mocht niet meehelpen, want ik zou op haar vogeltjes passen als zij op vakantie in Griekenland was.
Ik vertelde dat ik juist een nieuwe elpee had gekocht van Joni Mitchell, Song to Seagull, en vroeg of jij die kende, waarop jij tot mijn stomme verbazing met ja antwoordde (blufpoker). De dag tevoren was ik met Gwan naar Egmond geweest, naar Johan Huijsser, die ik nog kende uit de psychiatrische inrichting in Heiloo. Ik vertelde dat we met zijn drieën langs het strand hadden gewandeld en dat ik de volgende dag opnieuw naar Egmond zou gaan. Colette zei dat ik knettergek was omdat ik haar twee weken daarvoor op een zaterdagmorgen om half acht had opgebeld en gevraagd had of ze zin had om mee naar Zandvoort te gaan.
Je vraagt je misschien af waarom jouw naam zoveel voor mij betekent. Dat is een lang verhaal. Er is een tijd geweest dat ik het idee had dat ik nog maar een jaar te leven had, net zoals Jeanne d’Arc. Ik hoorde een stem die me vertelde dat ik een opdracht had. Er was geen tijd meer te verliezen. De wereld zou een grote verandering ondergaan. Er zouden drie tijdperken zijn: 4000 jaar voor Christus en 2000 jaar na Christus (samen het magische getal 42), en dan nog 1000 jaar waarin nog slechts twee mensen zouden voortleven. Ik hoorde die stem zeer duidelijk en ik wist dat ik iemand moest zoeken wier naam Mathilde, Martine of Maria zou zijn. In ieder geval moest die naam beginnen met de letters M en A.
Ik heb toen dagenlang door de stad gedwaald. Ik heb gewacht bij de vijver in het Vondelpark in de hoop dat zij die ik zocht van de bodem zou opstaan en ik langzaam haar hand uit het water zag komen. Maar ik zag alleen maar de zon. Het was midden in de winter, januari 1966. Opeens zag ik de zon weerspiegeld in het water. Ik kon niet anders dan in de vijver springen. Ik voelde het ijskoude water en wist dat ik een kind van de zon was. Een kind dat op zoek was naar liefde.
Ik dwaalde verder door de stad, zonder jas, alleen gekleed in een kletsnatte broek met daarboven een wit overhemd. Ik had een schooltas bij me, maar ook een zwaard als een ridder uit de tijd van Jeanne d’Arc. Die week heb ik op school een redevoering gehouden van zeker een half uur. Ik denk niet dat iemand er iets van begrepen heeft. Een week later zat ik in Heiloo. Ook daar hoorde ik nog die stem totdat hij wegstierf in mijn hoofd.