Op de foto: Marijke en mijn moeder in de jaren zeventig. Ze staan voor mijn ouderlijk huis in de Johannes van der Waalsstraat. Marijke kon goed met mijn moeder opschieten. Ze leken op elkaar. Spontaan, extravert, twee gevoelsmensen, maar ook twee sterke karakters. Toen ik Marijke leerde kennen was mijn vader al vijf jaar dood. Ze vond het altijd jammer dat ze hem nooit gekend heeft.
In het begin was Marijke bij ons thuis een beetje een vreemde eend in de bijt. Ze was gevat en zei alles wat ze dacht. Ook wat haar niet zinde. En toch, de eerste keer dat ze bij mijn moeder op bezoek kwam, was het ijs al gauw gebroken. ‘Wat wil je drinken?’, vroeg mijn moeder. ‘Een glaasje sherry?’
‘Nee,’ antwoordde Marijke. ‘Geef mij maar zoiets wat daar achter die geranium staat.’ Mijn moeder had haar glaasje bessenjenever achter een plant in de vensterbank verstopt en voelde zich betrapt. In die erker voor het raam hebben ze nog vaak met elkaar gepraat, vooral ook in de weken dat ik voor mijn studie op excursie was in Italië. Dat waren voor ons lange weken zonder elkaar.
In april 1972 verbleef ik drie weken in Venetië. Ook toen schreven we elkaar lange brieven vol verlangen. Uit een van die brieven van Marijke uit die tijd blijkt dat mijn moeder en haar vader zich destijds zorgen hebben gemaakt over onze relatie, vooral ook met het oog op mijn geestelijke gezondheid.
Ik las die brief terug van de week. Het was een schok voor mij om daar nu weer aan herinnerd te worden. Nooit heb ik me echt gerealiseerd dat in het begin – wat onze ouders betreft – de kaarten zo lagen. Marijke zou moeten veranderen als ze serieus met mij verder zou willen. Ze heeft dat alles door haar heen laten gaan. Ze was gewaarschuwd, maar ze koos voor mij. Op zaterdag 15 april 1972 schreef ze:
‘Deze week heb ik veel nagedacht over ons tweeën, naar aanleiding van gesprekken met je moeder en mijn vader. Ik heb eruit begrepen dat ik moet veranderen, wat voor mij moeilijk is. Maar ik wil het wel erg graag omdat ik je wil helpen en veel van je houd. Met ‘moeilijk’ wil ik zeggen dat ik mij moet aanpassen – en dat wil ik – en ook harder moet zijn, dan begrijp je het wel. (Ik hou van je)’
Ik reageerde daar destijds nogal laconiek op. ‘Blijf vooral de Marijke die je bent,’ zo raadde ik haar aan. Dat heeft ze gelukkig ook altijd gedaan. De liefde was haar grootste talent. Altijd zorgend voor een ander, weinig denkend aan haar zelf. Mijn moeder zal in die tijd wellicht heel wat gebeden hebben dat het allemaal goed zou komen. Het kwam ook goed, al ging dat niet vanzelf. Destijds dacht ik daar weinig over na. Toen ik terugkwam uit Venetië, tilde ik Marijke op en dansten we samen door de kamer.
Ze was er weer, mijn Marijke..!