Goutum, vrijdag 7 oktober j.l.
Gisteren was het dan eindelijk zo ver. Ik heb Marijke opgehaald uit het crematorium in Goutum. Althans de as die van haar over is. Ik ben er met de fiets naartoe gereden en werd ontvangen door een aardige mevrouw. Ze schonk koffie met een chocolaatje en begon te vertellen. Bij alle handelingen die er zijn verricht werd steeds een steentje met een nummer bij de as gevoegd. Dit om verwisseling te voorkomen. Dat steentje kreeg ik ook mee. Een soort grote damschijf met daarin het nummer 69732. Achterop staat: ’Crematorium Goutum. Yarden.’
Het was een heel protocol met papieren wat ik te zien kreeg. Ook hoorde ik de regels die aan de verstrooiing van as verbonden zijn. Je mag de as niet zomaar uitstrooien. Eerst is in principe toestemming vereist van de eigenaar van de grond. Dat ‘in principe’ is natuurlijk een rekbaar begrip, want wie controleert of ergens as is uitgestrooid? Als je in een bos wilt uitstrooien dan is het niet zo handig om het vlak langs een bospad te doen. Ook het steentje met het nummer moet je niet achterlaten natuurlijk. Toen alle plichtplegingen gedaan waren en ik mijn handtekening had gezet, kreeg is de koker overhandigd.
Ik schrok van het formaat. Wat een kolossaal ding! Er zat een mooie grijspapieren tas omheen. Ik nam afscheid en vergat prompt de tas die ik zelf voor dit doel had meegenomen. De aardige mevrouw rende me achterna. De papieren tas met de koker deed ik nu in mijn eigen boodschappentas. Die hing ik aan het stuur en zo ben ik weggereden.
Dat gaf me een heel raar gevoel. Jelle Brandt Corstius schreef er een boek over: As in tas (2016). Maar zoiets moet je zelf ervaren. Ik reed langs plekken waar ik van de zomer met Marijke langs gekomen ben. Even heb ik nog geaarzeld om bij McDonald’s van Goutum een kopje koffie te gaan drinken. Dat deden Marijke en ik vaak als we terug naar huis reden. Zij met de scootmobiel en ik met de fiets.
Toch heb ik het maar niet gedaan, want ik was als de dood dat ik dan de koker met as in McDonald’s zou laten staan. Een beetje verstrooid ben ik altijd geweest. Maar zo verstrooid met haar as? Ik moet er niet aan denken. .
Dus reed ik de brug over het Van Harinxmakanaal over en dook daarna de fietstunnel in, op weg naar de Schrans. Weer vlogen allemaal herinneringen voorbij. Hier kwamen we altijd de stad weer in. Nu moet ik geen bekende tegenkomen, dacht ik nog. Stel je voor dat hij of zij me aan zou houden en dan zeggen: ‘Wat heb jij nou aan je fiets hangen?’
Marijke dus. Ze hing aan mijn fiets en we gingen nog één keertje samen uit rijden. Thuisgekomen heb ik een plaatsje voor de askoker gezocht. Ik dacht eerst nog dat hij in een van onze keramieken vazen zou passen, maar hij is inderdaad veel te groot: 38 x 13 centimeter!
Uiteindelijk heb ik hem op de ijzeren ladekast geplaatst, want dat was toch al een beetje een herinneringsplaats geworden. Er staan allerlei doosjes met brieven en foto’s. Alleen nu met die koker erbij is het geen gezicht. Dat ding lijkt wel een projectiel uit de Tweede Wereldoorlog dat in mijn tuin is opgegraven. Ik weet ook niet goed hoe het nu verder moet. Ik ben niet zo goed in dit soort dingen. Dat zit bij mij in de familie.
In de stofzuigerkast bij mijn moeder thuis heeft nog jaren een soort blikken trechter met gaten gestaan. Zo’n ding dat je in een graf kunt steken om er bloemen in te doen. Het was altijd een wat macaber gezicht naast die stofzuiger. Op een dag heb ik mijn moeder gevraagd, waarom ze dat ding eigenlijk nooit naar het graf van mijn vader had gebracht. ‘Ach’, zei ze, ‘wij zijn niet zulke gravenbezoekers’.
Inderdaad, de cultus van de begraafplaats werd bij ons thuis als een soort heidens ritueel beschouwd. Wie dood ging vertrok naar elders. De vogel was voor eeuwig gevlogen. Het lichaam, zo werd mij geleerd, is een schamele behuizing die slechts tijdelijk onderdak biedt aan de ziel. Het leven is niet meer dan een overnachting in een slechte herberg, zoals Teresa van Avila ooit heeft beweerd. Wat moet je dan nog met zo’n koker met as?
Hopelijk houdt Marijke zich een beetje rustig in huis. De eerste dagen na de uitvaart kon het hier nog wel eens spoken, vooral ’s nachts. Ik wil geen gedonder en al helemaal geen geklop.
Ach waarom ook niet. Ze doet maar. Ze is weer thuis.