De verdubbeling van de tijd
Marijke, Kroatië, mei 2010
(Dit blog verscheen eerder op 11 december 2010)
‘God is erg eenzaam, bedenk ik bijna in tranen. Maar zulke dingen kun je beter voor je houden. (Zoals mensen met schrik hun stoelen achteruit schoven, toen ik eens, meer als een opmerking, mededeelde dat ik naar de Nachtmis en de Paasvigilie ga, omdat God anders misschien niet geboren wordt, respectievelijk niet verrijst, en ik dat niet op mijn geweten wil hebben. Men houdt zoiets voor hoogmoed.)’
Aldus Gerard Reve in zijn Brief uit Amsterdam (1962) die is opgenomen in Op weg naar het einde. Met elke Kerst moet God opnieuw geboren worden. Met elke Pasen moet hij opnieuw uit het graf opstaan. Zoiets gaat niet zonder hulp van mensen. Dat is een wonderlijke verdubbeling van de tijd, die Reve wel vaker ter sprake brengt. Toch is het niet zo vreemd wat hij hier beweert. Het katholieke geloof nodigt uit om de tijd in een verticale verdubbeling te beleven, omdat het Evangelie niet alleen verslag doet van historische gebeurtenissen in een ver verleden, maar ook een boventijdelijk gebeuren beschrijft, dat telkens weer in het hier en nu ervaren moet worden. Wat Reve betreft was de seksuele extase – met zijn herinnering aan de eenwording met het goddelijke – het summum van die dubbele tijdsbeleving.
Het wezen van die verdubbeling was al zo oud als het katholicisme. Je ziet het terug in de middeleeuwse getijdenboeken, waar illustraties in de kalender worden bekroond door tijdloze voorstellingen, niet alleen de tekens van de dierenriem, maar ook beelden uit de lijdensweg van Christus of de levens van martelaren. Die middeleeuwse dubbeltijd is in de katholieke geloofsleer altijd blijven bestaan. Zo werd nog in de encycliek Mediator Dei van Paus Pius XII uit 1947 van de gelovigen letterlijk gevraagd ‘dat wij allen met Christus een mystieke kruisdood sterven, zodat wij het woord van Paulus tot het onze mogen maken: ‘Met Christus ben ik gekruisigd.’ (Gal. 2:19).’
Volgens de orthodoxe geloofsleer werd in de lijdende mens het proces van de Verlossing herhaald. Christus werd elke dag opnieuw gekruisigd, zoals De Evangeliën zich ook telkens weer voltrokken in het hier en nu. Christus was de historische en tegelijk tijdloze tegenpool van Adam. De erfzonde was niet alleen het verhaal over de zondeval van de eerste mens, die aan nageslacht werd overgedragen, maar ook de boventijdelijke val van alle mensen uit de oorspronkelijke eenheid met God, altijd weer en overal ter wereld. Sub specie mortis zijn alle mensen gelijk. Onder het aanzien van de dood doet iedereen wat Adam deed, want iedereen sterft zoals hij. Door deze dubbele bodem van de tijd was het incidentele en het universele evenzeer met elkaar verbonden zoals ook het religieuze symbool refereerde aan een diepere laag van de werkelijkheid.
God lijdt elk moment samen met alle mensen, zoals alle mensen samen lijden met God. De dood keert terug in Christus, zoals Hij ook elk jaar weer opnieuw geboren wordt. Of zoals Gerard Reve schreef in een brief van 1 januari 1962 aan zijn vriend Lambert Simon: ’Ik bedoel bij die gelegenheid dat Christus opnieuw geboren wordt, als het ware in een permanente Geboorte Gods, waarbij zoveel mogelijk mensen moeten helpen, om Haar Kraambed zo licht mogelijk te maken.’ De pijn van de Heilige Maagd bij haar zware bevalling van weleer was telkens weer het begin van de ware Verlossing van God en mens.’ In een interview in Trouw van 11 juli 1966 formuleert Reve het nog beknopter:
‘Daarom dienen wij God te zien als ons kind, groeiend terwijl wij geringer worden. Groeiend uit onze Dood. Wij zijn de stal, waarin God geboren moet worden. Onze sterfelijkheid is dan ook de voorwaarde voor zijn eeuwigheid.’
Reve was zich terdege bewust van deze metafysische verdubbeling van de tijd, die in de katholieke geloofsleer centraal staat, en die juist in de theologische vernieuwing van de jaren zestig zwaar onder druk kwam te staan. De moderne theologie had grote moeite met de verticale as van de boventijdelijke, tijdloze tijd. Wat ooit een eeuwige waarheid was, zou ook kunnen behoren tot een vergankelijk wereldbeeld van een bepaald tijdperk uit het verleden. Er diende onderscheid te worden gemaakt tussen de echt bedoelde, boven-historische waarheid en bepaalde tijdgebonden uitdrukkingen daarvan.
Hoe was het leerstuk van de erfzonde te rijmen met Darwins evolutieleer? In die basale vraag botsten in feite twee opvattingen over de aard van de tijd. Kon er eigenlijk wel een waarheid bestaan die aan de geschiedenis wist te ontsnappen, een waarheid over het kwaad dat overerfd werd vanaf de eerste zonde die Adam in het Paradijs beging. Of anders wel vanaf de eerste ‘adamische populatie’, waar theologen over spraken, want er werden heel wat sluipwegen bedacht om aan de ongerijmdheden te ontkomen tussen de tijdelijke en boventijdelijke waarheid.
De Vaticaanse commissie, die twee jaar na het verschijnen van de De Nieuwe Katechismus in 1966 als taak had om de dwalingen in dit populaire handboek van de moderne katholieke theologie te corrigeren, wijdde maar liefst 28 pagina’s aan het traditionele leerstuk van de erfzonde. Die klare taal van het centrale gezag moest de 10 pagina’s vervangen, waarin de samenstellers van De Nieuwe Katechismus de erfzonde teveel gelijkgesteld hadden met een vaag begrip als ‘de zonde van de wereld’. Zelfs het begrip ‘doodzonde’ werd dood gezwegen in deze eigentijdse interpretatie. Maar zonder de erfzonde zou er helemaal geen dood in de wereld zijn geweest. Die harde waarheid van de katholieke leer was in De Nieuwe Katechismus afgezwakt in allerlei dubbelzinnige beweringen, als zou de erfzonde slechts gestalte krijgen in de actuele zonden van de mensen.
De theologie werd steeds meer antropologie. De dubbele tijdsbeleving van het geloof werd op een nachtpitje gezet. Het moderne katholicisme was horizontaal aan het worden. Het geloof werd menselijk, al te menselijk misschien. Het drama van de jaren zestig was niet zozeer het goeddeels verdwijnen van het katholieke geloof in Nederland, als wel de onmogelijkheid van de modernisering daarvan. Daarin schuilt ook de tragiek van Reve. Zijn poging tot radicale geloofsvernieuwing werd zelfs door de meest progressieve katholieken uiteindelijk niet begrepen en zou dan ook weldra omslaan in een halsstarrig pleidooi voor restauratie.