The Heart of Darkness
Reliëf op kapiteel, Autun, 10de eeuw
‘De normale levensloop bevat ogenblikken, even rampzalig als die waar de melancholie van de geestelijk gestoorde vol van is, ogenblikken, waarin het radicaal boze zijn punten scoort en grondig zijn slag slaat. De schrikwekkende visioenen van de krankzinnige zijn alle samengesteld uit het materiaal van het dagelijks leven. Onze beschaving is gegrondvest op slachtingen, en ieder individueel bestaan loopt uit op een eenzame kramp van hulpeloze doodsangst. Indien ge wilt protesteren, mijn vriend, wacht dan totdat ge daar zelf bent aangekomen! Te geloven in de verslindende reptielen uit vroegere geologische tijdperken, valt onze verbeelding niet gemakkelijk – ze schijnen te zeer museumstukken te zijn. Toch is er geen tand in al die museumschedels, die gedurende de lange jaren van de prehistorie zich niet dagelijks boorde in het wanhopig worstelend lichaam van de een of andere verdoemde levende prooi.
Voor de slachtoffers even erge verschrikkingen, zij het op beperkter schaal, komen voor in de huidige wereld om ons heen. In onze huizen en tuinen speelt de duivelse kat met de hijgende muis, of houdt de fladderende vogel in zijn bek. Krokodillen, ratelslangen en pythons zijn nog altijd vaten vol leven even werkelijk als wij. Hun vloekwaardig bestaan vult iedere minuut van iedere dag die voorbijgaat, en telkens wanneer zij of andere wilde beesten hun levende prooi vastgrijpen, is de dodelijke angst, die een opgewonden melancholicus voelt, de in letterlijke zin juiste reactie op de situatie. Het kan inderdaad zijn, dat er geen religieuze verzoening met de absolute totali teit der dingen mogelijk is. Sommige kwaden kunnen inderdaad bemiddelaars zijn ter verkrijging van hogere vormen van het goede; maar het kan zijn, dat er zulke extreme vormen van het kwaad bestaan dat zij in geen enkel stelsel kunnen worden opgenomen, en dat, tegenover zulk kwaad, doffe onderwerping of de weigerig het op te merken, de enige praktisch weg is.’
Aldus William James in zijn boek The varieties of religious experience (1902). William James heeft het kwaad van de natuur met al zijn verschrikkingen tot leven geroepen. Erger kan het niet zou je zeggen. Het toppunt van ellende bestaat niet: Het lijkt of hij in deze passage antwoord geeft op Jung, die in zijn boek Antwoord op Job (1952) het kwaad weliswaar een eigen status toekende – in tegenstelling tot het standpunt van Augustinus (malum privatio boni) – maar ook het kwaad bestempelde als een mogelijkheid om tot het goede te komen. Maar William James kende Jung nog niet. Hij schreef deze woorden al een halve eeuw eerder. Twee wereldoorlogen moesten nog komen met hun verschrikkingen van de Verdun en Auschwitz. Wie het kwaad wil zien als iets wat in de mens zelf zit, iets dat een individuatieproces geïntegreerd moet worden, doet onrecht aan het absolute kwaad, zoals zich dat voordoet in de natuur. Darwin verbaasde zich al over de wreedheid waarmee een insect van binnenuit door een ander wordt opgevreten. Dat is de natuur waar wij als mens ons een weg in moeten vinden.
De laatste dagen ben ik mij aan het verdiepen in het wezen van het kwaad, voor zover het kwaad een wezen kan hebben. Misschien is het wezen van het kwaad wel het absolute nulpunt, de bodem van de vernietiging, de horror van het niets. “The horror! The horror!” roept de hoofdpersoon Kurtz uiteindelijk uit in Conrad’s roman Heart of Darkness (1899), als hij totaal van God los alle normen overboord heeft gegooid na een inwaartse tocht over de rivier naar de binnenlanden van Congo. Daar zag hij de afgrijselijke oergrond van de natuur, de nulgraad van elke beschaving.
‘Hoe uit het kwaad zich in de spreekkamer van de psychiater? Wat kan de psychiatrie voor bijdrage leveren aan het debat over de locus van het kwaad, in de context van terrorisme, genocide en (neo-)fascisme?’ Dat is de kernvraag die centraal staat op het symposium over Het Kwaad dat op 9 fenruari a.s. in Amsterdam wordt gehouden. Bram de Swaan zal daar spreken over de vraag: ‘Hoe gewoon zijn “gewone” massamoordenaars? In zijn boek Compartimenten van vernietiging (2014) stelt hij het volgende:
‘Tot dusver geldt massavernietiging als de meest verderfelijke misdaad. Er zijn nieuwe juridische opvattingen ontwikkeld over de wereldwijde rechtsbevoegdheid in de vervolging en bestraffing van oorlogsmisdaden, genocide en misdaden tegen de menselijkheid. Deze krachtige en vrijwel universele afwijzing van massaal geweld maakt het des te moeilijker het onderwerp te bestuderen zonder een moreel of politiek standpunt in te nemen. Bovendien verhullen sommige discussies over massageweld, die op het eerste gezicht volledig door wetenschappelijke overwegingen ingegeven lijken, ternauwernood een welhaast theologische preoccupatie met de Oorsprong van het Kwaad en de Zondeval. Ethologie, de wetenschappelijke studie van het diergedrag, is de hedendaagse theodicee, de eigentijdse verklaring van de aanwezigheid van het kwaad in de wereld. Maar ‘ethologie’ is dan ook een anagram van ‘theologie’. ‘
Anders gezegd, het lijkt of de ethologie en onze tragische opvattingen over de natuur de plaats van de theologie hebben overgenomen. Hoe kunnen we het kwaad nog duiden als God uit de wereld verdwenen is? Ook de psychiatrie is van God los geraakt en staat niet zelden met lege handen als het gaat om het kwaad. De hedendaagse psychiatrie kan daar weinig mee sinds zij gevangen zit tussen cognitieve theorieën en biologisme. Voor concepten om het kwaad te kunnen duiden moeten psychiaters een beroep doen op freudiaanse concepten zoals destructiedrang, doodsdrift en alles wat verbonden is met Thanatos, de keerzijde van Eros. Het zijn de onbewuste fantasieën die ons denken, doen en laten zouden bepalen. Het onbewuste heeft de religie vervangen. God is weggestopt in de duistere spelonken van ons brein.
Anderzijds doet de socioloog Bram de Swaan in zijn boek over genocide en massamoordenaars nauwelijks een beroep op de psychologie of de psychiatrie, behoudens dan de theorieën van Peter Fonagy over ‘mentalisatie’ en ‘mentaliseren’ in relatie met borderline persoonlijkheidsstoornissen. Het zijn de enige psychologische factoren die in zijn optiek het gebrek aan empathie bij massamoordenaars ten dele zouden kunnen verklaren. Ook legt De Swaan geen verbanden met het demonische c.q. de metafysische of religieuze opvattingen over het kwaad. Zijn betoog lijkt primair gericht tegen de ideeën van Hannah Arendt en Milgram die de individuele dispositie van de dader(s) veronachtzamen en al te zeer de nadruk leggen op het conformeren aan macht en bevel.
Daarnaast lijkt De Swaan de mythe van de gewillige, gehoorzame nazibeulen te willen ontkrachten. De situatie waarin de massamoord wordt begaan is van belang, alsook de verwante maatschappelijke ontwikkelingen die eraan voorafgaan. Telkens weer dient eenzelfde patroon zich aan: identiteit, identificatie, desidentificatie, uitsluiting, vernietiging. En telkens weer wordt de wandaad geïsoleerd in een apart compartiment, niet alleen in de psyche van de dader(s), maar ook in de samenleving waarin de massamoord plaatsvindt.
Maar hoe zit het dan met de psychiatrie, de discipline die zich bij uitstek bezighoudt met de verstoorde geest? Het heeft er alle schijn van dat de psychiatrie de mens te zeer van binnenuit is gaan verklaren, waarbij de focus te eenzijdig wordt gelegd op het driftleven, het onbewuste en de persoonlijke dispositie van de dader. Daartegenover staat het positivistisch systeemdenken van de sociologie en aanverwante disciplines, die zich bezig houden met maatschappij en cultuur, waarbij de erfenis van religie en geesteswetenschap structureel veronachtzaamd wordt. De esthetische en religieuze dimensies van het kwaad blijven zo buiten beeld, om maar te zwijgen over de demonische aspecten van het kwaad.
Bestaat er nog wel enige reflectie op het grensgebied tussen psychiatrie en religie? Dat terrein lijkt te zijn weggevallen met het verdwijnen van de menswetenschap uit de psychiatrie. Om zich te krijgen op de problematiek van het hedendaagse terrorisme is dat een pijnlijke omissie aan het worden. De psychiater staat met zijn mond vol tanden. De problematiek van de terrorist past niet in zijn straatje. Sterker nog, de hedendaagse terreurdaad lijkt zich te richten op de grondvesten van een wereldbeeld, maar de psychiatrie heeft geen wereldbeeld meer en voelt zich dus ook niet aangesproken. Het is zorgelijk dat degenen die toch bij uitstek ‘de experts in geestesziekten’ genoemd kunnen worden, juist voor een mogelijk probleem van de geest van onze tijd geen diagnostisch instrumentarium meer voorhanden hebben.