Een gat in de spirituele ozonlaag

In de jaren dertig was de psychiatrie als discipline nog nauw verweven met de diepte-analyse van de contemporaine cultuur en de ‘geestelijke problemen’ van de eigen tijd. Sterker nog, cultuurfilosofen peilden destijds de tijdgeest zoals een psychiater zijn diagnose stelt bij een geesteszieke patiënt. In 1930 publiceerde Sigmund Freud zijn beroemde essay Het onbehagen in de cultuur. Hiermee was in feite de toon van het nieuwe decennium gezet. Jaspers schreef Die geistige Situation der Zeit (1932), Jung zijn Seelenprobleme der Gegenwart. Huizinga schreef In de schaduwen van morgen (1935) en later zijn boek Geschonden wereld (1945). Kortom, een diep gevoeld onbehagen werd in het interbellum als een symptoom gezien van een zieke cultuur die om een diagnose vroeg, zowel van de cultuurfilosofie als de psychiatrie

De gevoelige natuur van de dichters, schrijvers en kunstenaars werd daarbij al gauw als een seismograaf van de tijdgeest opgevat. Ook de psychiatrie legde zijn oor te luister bij de romankunst, de beeldende kunst en de religie. Dat web van dwarsverbanden is in de afgelopen decennia goeddeels verdwenen. In de jaren vijftig lazen psychiaters als Rümke, Carp en J.H. van den Berg nog de boeken van Camus, Sartre en Dostojewski. Maar welke psychiater leest tegenwoordig nog Dostojevski’s roman Boze geesten (1871), de eerste roman in de Europese literatuur die het fenomeen terrorisme als onderwerp had. Dostojewski laat daarin genadeloos zien hoe Pjotr Verchovensky, een idealistische voorman van een sociaal-revolutionaire beweging, een bedreiger kan zijn als hij zijn aanhang rekruteert, maar ook hoe wankelmoedige adolescenten worden verleid en misleid door zijn gewelddadige ideeën.

Een levendige fantasie was voor een psychiater van oudsher een eerste vereiste om de ware aard van de mens te kunnen achterhalen, dat wil zeggen: het verborgene dat zich weet schuil te houden in dromen, wanen, het onbewuste of andere schaduwrijke domeinen van de geest. Een psychoanalyticus was volgens Freud geen ‘zielkundig ingenieur’, maar eerder een rationeel ontcijferaar van geheimen met kennis van kunst en literatuur. Gewone wetenschap moet het bij feiten houden en probeert de fictie doorgaans zo veel mogelijk buiten de deur te houden. De psychoanalyticus daarentegen onderzocht geen feiten maar ficties en probeerde de verbeelding daarbij juist zo veel mogelijk vrij spel te geven. Maar nogmaals, de hechte band, die de verbeeldingswereld van de romankunst ooit met de psychiatrie verbond, bestaat niet meer.

Is het mogelijk dat op deze wijze binnen de psychiatrie een denkbarrière is ontstaan die verhindert om de dingen te zien zoals ze zijn? Bestaat er soms een verband tussen het onvermogen om het fenomenen als depressie en psychose werkelijk te duiden en het onvermogen van om duiding te geven aan het ontspoorde brein van een terrorist c.q. een suïcidale geweldpleger? Kan het zijn dat dit soort problemen eenzelfde oorzaak hebben, die zich schuil houdt in een verkeerde wijze van benoemen? Psychiaters zijn psychische problemen gaan benoemen vanuit een paradigma van functionele rationaliteit.

Wie geprest wordt om te veel te presteren en teveel prikkels krijgt om zich authentiek te onderscheiden van anderen, loopt het gevaar om een depressie op te lopen. Secularisering wordt opgevat als het verdwijnen van een collectief ervaren transcendentie, die institutioneel verankerd ligt in dogma’s, kerkgenootschappen en hiërarchische structuren die de moraal en de leefwijze bepaalden. Maar wat buiten beeld blijft in al dit soort redeneringen is dat met het verdwijnen van deze collectieve instituties rond de religie ook een soort spirituele ozonlaag in de atmosfeer verdwijnt die alle redeneringen, benoemingen en definities van binnenuit aantast.

Het opkomen van de functionele rationaliteit is een proces dat gestaag is voort geschreden sinds de opkomst van de moderniteit. Dat proces lijkt met het verdwijnen van de geïnstitutionaliseerde religie uiteindelijk in een eenparig versnelde beweging te zijn beland. De buffer valt weg die de institutionele religie van oudsher vormde tegen het louter functionele denken. Daardoor gaan alle termen van elk discours van inhoud veranderen.

Ik waag te beweren dat dit proces ook binnen de hedendaagse psychiatrie niet in beeld komt, simpelweg omdat het niet waargenomen kán worden. Het instrumentarium waarmee wordt waargenomen is met de oprukkende secularisatie gezuiverd van het benodigde begrippenapparaat. En de begrippen die binnen de psychiatrie resteren zijn zelf ook van inhoud veranderd. In de DSM-5 wordt niet gewag gemaakt van zoiets vaags als ‘Die geistige Situation der Zeit’, laat staan van ‘een gat in de spirituele ozonlaag’.

Dat alles klink plausibel, maar is het ook waar? Bestaat er zo ‘n ‘gat in de spirituele ozonlaag van de westerse cultuur’. En zo ja, hoe kun je het bestaan daarvan aantonen? Iets wat er niet meer is, is ook moeilijk vast te stellen als het ook verdwenen is uit het instrumentarium waarmee je het überhaupt zou kunnen waarnemen. Zelfs het gat in de werkelijke ozonlaag heeft onder klimatologen tot heel wat discussies geleid. Waar moet je beginnen om hier helderheid in te krijgen?

Heeft de intense ervaring van leegte, die eigen is aan een depressie soms iets van doen met het existentieel gevoel van gemis dat kan ontstaan na het afscheid van God, of de radeloze sprong naar het absolute van een razendsnel geradicaliseerde IS-terrorist? Waar en wanneer slaat de bliksem in? Vaak wordt die metafoor gebruikt bij de preventie van terreur, bijvoorbeeld het opschalen van dreigingsniveaus. Wat dat betreft lijkt de hedendaagse terreurdreiging vergelijkbare mechanismen te als de toenemende grilligheid van het mondiale klimaatsysteem, met als reactie zijn lokale weerswaarschuwingen van code geel en code rood.

Volgens Lorenz zou het grillig gedrag van een vlinder in Japan van invloed kunnen zijn of het ontstaan van een orkaan boven de Azoren. Zou het met de menselijke psyche ook zo zijn gesteld? Wat zijn de verbindingslijnen in het complex-dynamische systeem tussen geweldsexplosies en instabiliteit in de ‘geestelijke stratosfeer’ van de hedendaagse mondiale cultuur?

Hoe kun je daar vanuit de psychiatrie iets zinnigs over zeggen zonder direct terug te vallen op de gangbare clichés als extreme secularisering, doorgeschoten individualisme, verval van normen waarden of een dolgedraaid en uiteindelijk psychotisch geworden kapitalistisch wereldsysteem? Eén ding lijkt zeker. Zolang de inhoudelijkheid van de individuele psychotische ervaring genegeerd wordt door de hedendaagse psychiatrie, zullen ook dergelijke complexe wisselwerkingen – al ze al bestaan – hoe dan ook verborgen blijven. Dan zal ook het excessieve gedrag van een jihadterrorist c.q. suïcidale geweldpleger ook voorgoed een mysterie blijven.