Kees ’t Hart terug in Leeuwarden

Kees ’t Hart was gisteren weer even terug in Leeuwarden. ’s Middags zag ik hem al lopen in De Weerd. ‘En ja hoor, daar heb je Huub Mous,’ riep Kees. Alsof die ontmoeting onontkoombaar is als je denkt even anoniem een wandeling te kunnen maken door de Leeuwarder binnenstad. Later op de middag zag ik Kees weer, nu in het Culturele Café in De Harmonie. Hij werd daar geïnterviewd door Han Borg. De aanleiding was tweeledig. Onlangs kreeg Kees de tweejaarlijkse J. Greshoff-prijs voor de beste essaybundel, voor zijn werk Het gelukkige schrijven. ‘De jury was “gelukkig geworden” van het lezen van de essays over een schrijver die zijn eigen geluk najaagt en waarin de schrijver een pleidooi houdt voor proza dat waxinelichtjes naar de Gouden Koets gooit, ‘ zo las ik. Ja, ja , zo win je nog eens wat. Maar er was nog een reden. Zijn roman Wederzijds die onlangs is verschenen.

Het was druk in het kleine zaaltje in de Harmonie. Veel bekende gezichten. Natuurlijk Hein de Graaf en zijn partner Marijke Tiemersma. En uiteraard ook Geart de Vries als oud SLAL-lid. Chris Vegter zag ik. Anita van Os en Foppe Huismans, Teake Oppewal… Afijn teveel om op te noemen. Kees was niets veranderd, zo bleek. Zijn gevoel voor humor vertoont nog geen slijtageplekken. Kees vertelde hilarische verhalen en had grote moeite om de plot van zijn nieuwe roman Wederzijds niet alvast te verklappen.

Trouwens, zijn romans hebben eigenlijk geen plot, zo zei hij. Hij is een plotloos schrijver. Hij begint met een situatie en dan ziet hij wel waar hij uitkomt, vertrouwend op de genade van de zoete inval. Om te kunnen schrijven moet je eigenlijk dom zijn, zo had zijn redacteur Anthony Mertens ooit gezegd. En Kees was het daar helemaal mee eens. Ins blaue hinein. God zegen de greep. Vooral niet denken, maar doen.

Literatuur, zo zei Kees, ontstaat doorgaans op basis van een vooroordeel. Leve de vooroordelen dus. Elke roman is gebaseerd op een vooroordeel. Een foutief idee dat heel veel mensen koesteren en waar de schrijver misbruik van maakt. Als voorbeeld noemde hij de roman Madame Bovary van Flaubert. Dat meesterwerk uit de negentiende eeuw is gebaseerd op het vooroordeel van de Parijzenaar die dacht dat alle rijke vouwen in de provincie ongelukkig zijn en smachten naar een minnaar.

Ook Leeuwarden heeft te kampen met dergelijke vooroordelen. Toch heeft Kees samen met Euf 26 jaar in Leeuwarden gewoond. Hier ontdekte hij dat hij schrijver moest worden, hoewel hij altijd al geschreven had. Maar uit Leeuwarden ging hij ook weer weg. Euf had op een avond tegen hem gezegd: ‘We kunnen in Leeuwarden dood gaan of ergens anders.’ En toen vertrokken ze naar Den Haag. Wat is dat toch met Leeuwarden?

‘Laat ik vooropstellen dat ik een ingekankerde hekel aan provinciesteden heb en dat ik me van Leeuwarden helemaal niets voorstelde. Ik zag het al voor me, zo’n tochtig gat met anderhalve bioscoop en een folkloremuseum, één café waar iedere dag opnieuw de zes journalisten van de plaatselijke courant, de nooit geheel onbegaafde beeldhouwer en een dichter samenklonteren om onder het genot van teveel drank te zitten afgeven op allerlei grootsteedse samenzweringen.’

Aldus Guus Luijters in zijn boek Een avontuurlijke reis. Zoals Lutjebroek, Tietjerkstradeel en Kadmandu in het alledaagse spraakgebruik de connotatie hebben van ‘This is nowhere‘, zo staat Leeuwarden voor ‘Dit is de provincie’. De modale provinciaal wordt in een column van een landelijk dagblad al gauw Leeuwarden gesitueerd. Een provinciestad is een stad waar altijd gekankerd wordt en Leeuwarden voldoet wat dat betreft aan alles eisen. Er zijn geen ideeën, er is geen talent. Er zijn hooguit te veel kroegen waar avond aan avond de zes journalisten van de plaatselijke courant, de nooit geheel onbegaafde beeldhouwer en een dichter samenklonteren om af te geven op het plaatselijke kunstklimaat. Het is niks en het wordt niks.

In de jaren tachtig en negentig bracht Kees ’t Hart – deels samen met de kunstenaar Hein de Graaf – leven in de brouwerij. Zij bedachten het ene project na het andere. Een boekje Fries voor Elfstedentochtrijders, Warenhuis, Rousseau, Salut au Monde, Auke Rauwerda…. stuk voor stuk prachtige projecten. Het kostte de gemeenschap handen vol geld. Om die reden werd Kees ’t Hart door de toenmalige gedeputeerde van cultuur Johanneke Liemburg smalend als een ‘subsidievreter’ bestempeld. Sindsdien heb ik het woord ‘subsidievreter’ altijd als een geuzennaam opgevat. Leve de subsidievreter, want hij heeft sprankelende ideeën. Zonder subsidievreters zou de cultuur in deze stad terugvallen in een diepe put van gezapigheid, bekrompenheid en armzalig provincialisme.

Kees en ik in 1995 (foto LC, Paul Janssen)

Op bovenstaande foto is het 22 september 1995. Kees ’t Hart en ik worden samen geïnterviewd door Sytse de Vries van de Leeuwarder Courant over het Frysk Festival dat net was afgelopen. De maanden daarvoor was ik druk in de weer geweest. Het was de moeilijkste klus die ik ooit moest klaren, maar misschien ook wel de mooiste. Het thema van het festival was ‘Salut au monde’. Kees had het allemaal bedacht en ik moest het uitvoeren. Daar kwam het kort en goed op neer.

Iedereen hield zijn hart was want op zo’n grote schaal was er nog nooit een festival in Friesland georganiseerd. Totale begroting 1.8 miljoen. De twee grote projecten werden artistiek-inhoudelijk een succes, maar financieel draait het uit op een fiasco. De stichting Abe! dreigde zelfs failliet te gaan. En ook het Frysk Festival zelf zat na afloop met een tekort van drie ton. Maar in die tijd kon je nog eens een potje breken. Mijnheer Ketellapper redde Abe! en de Provincie Fryslân het Frysk Festival, en zo werd alles weer gladgestreken.

Tijdens dat interview na afloop kreeg Kees de slappe lach. Ik weet niet meer waarom en de fotograaf legde deze aanhoudende orgie van gegiechel fraai vast. Sytse de Vries kon deze puberale reactie van Kees kennelijk wat minder waarderen want hij schreef een uiterst zuur verslag van dit interview. ‘Frysk Festival: wereldgroet of slap handje?‘ zo luidde de halfslachtige kop.

Kees ’t Hart ontmoette ik voor het eerst in 1986. Hij kwam samen met Hein de Graaf bij mij binnen wandelden in dat kleine kantoortje in de Grote Kerkstraat. We spraken toen over Derrida terwijl zij beiden – volledig op elkaar ingespeeld – een komische act opvoerden die mij sterk aan Snip en Snap deed denken. Van Hein kreeg ik enige tijd geleden nog een DVD’tje met de filmbeelden van mijn zoon Jurriaan die gebruikt zijn in de voorstelling Warenhuis in De Harmonie.

CIMG2793

Jurriaan als de jonge Kees in de film Warenhuis

De Leeuwarder periode van Kees ’t Hart is hier in Friesland ‘niet onopgemerkt gebleven’, en juist in deze tijd van grote culturele ambities denk ik aan die periode nog vaak terug. Een beetje meer verbeelding en vindingrijkheid zou heel mooi zijn voor Leeuwarden anno 2017. Na het vertrek van de hemelbestormers als Kees ’t Hart, Gerard Tonen, Wim van Krimpen en Ed Bausch is het hier – zeker wat de verbeelding betreft – maar een kale bedoeling.

4 april, 1980(3)0001

Kees ’t Hart met Jan Pieter Janzen aan de bar van het Simmercafé tijdens Simmer 2000

Er zat wel eens bloed tegen de buitenmuur
Op de kleine parkeerplaats staken twee jongens in 1992
Het dak van de eend aan flarden
Eigen schuld dacht ik

Naast ons brak twee keer brand uit
En iets verderop richtte Henk rare etalages in
Tegenover ons neukten ze bij Carmina Burana
Veel kwaad kon dat niet.

We maakten ook wel eens lawaai, maar bloed, dat niet.
Heel hard Living Doll zingen om vier uur ‘s nachts
Het bier en de whisky is op jongens
Nou dan gaan we weer.

Aldus de eerste drie strofen van het gedicht Kleine Hoogstraat van Kees ’t Hart. In 2006 verscheen het in de bundel Poëtisch Leeuwarden. Kees ‘t Hart was toen al een tijdje weg uit de stad, maar het is in het kleine pandje in de Kleine Hoogstraat geweest, waar hij jarenlang met zijn partner Euf heeft gewoond. De nachtelijke feestjes, die daar hebben plaatsgevonden, konden inderdaad behoorlijk luidruchtig zijn, vooral als Kees weer eens als een volleerd diskjockey ver na twaalven zelf plaatjes ging draaien en het hele gezelschap uit volle borst niet alleen Living Doll begon te zingen, maar ook Shake your ass, motherfucker en andere onbetamelijke teksten die Kees moeiteloos uit het hoofd reciteerde. Telkens als er weer wat te vieren was – een nominatie voor een literaire prijs bijvoorbeeld – werd er tot diep in de nacht niet alleen gedanst en gedronken, maar soms ook wel eens gediscussieerd, waarbij het niveau van het debat omgekeerd evenredig was met promillage alcohol in het bloed.

4 april, 1980(sf3)0001 kopie

Kees ’t Hart met Geart de Vries in De Kleine Hoogstraat

4 april, 1980(3)0001

Gryt van Duinen en Marijke

4 april, 1980(3)0001

Asing Walthaus en Marijke bij Kees in de Kleine Hoogstraat

Zo kan ik mij een keer herinneren dat Marijke een verkeerd onderwerp aansneed. Ze begon over de kongsi’s en vriendjespolitiek in het literaire wereldje, waarin iedereen elkaar de rug wast door afwisselend in redacties van tijdschriften en jury’s van prijzen zitting te nemen, zodat je hele kennissenkring vroeg of laat voor een nominatie of prijs aan de beurt kon komen. Mooie recensies schrijven over elkaars werk, ook zoiets. De bal rondspelen heette dat. Voor Kees, die voor deze feestelijke avond niet alleen zijn uitgever Anthony Mertens, maar ook zijn literaire boezemvriend Marc Reugebrink had uitgenodigd, kwam deze discussie wat ongelegen op dat moment.

Het werd hem wat te heet onder de voeten, zodat hij Marijke de mond wilde snoeren door in haar oor als een sprekende mitrailleur heel snel achter elkaar de woorden ‘kutwijf, kutwijf, kutwijf, kutwijf’ af te vuren, waarop Marijke zich naar hem toekeerde en koeltjes vroeg: ‘Heb jij soms last van het syndroom van Gilles de la Tourette?’ Kees kroop in elkaar, deed zijn hond Elvis de halsband en verdween grommend in het donker van de Kleine Hoogstraat die in die dagen inderdaad een nogal ongure reputatie had. Misschien moet de inspiratie voor zijn fraaie gedicht wel tijdens deze nachtelijke wandeling zijn ontstaan, wie weet…

Het is al weer 14 jaar geleden dat Kees uit Leeuwarden naar Den Haag vertrok. De plaatselijke literaire club organiseerde destijds, in samenwerking met Asing Walthaus van de LC, een zinderend afscheidsfeest. Het was donderdag 16 december 2004. Nooit heeft deze stad meer geswingd als op die laatste avond van Kees. Asing had voor die gelegenheid een persiflage vervaardigd van een Franse nouvelle vaque film. Er verscheen ook een speciale krant: De Gazet van Acapulco, dagblad voor de Kleine Hoogstraat en omstreken.

Voorbij, voorbij…’ zo luidde de kop van het hoofdartikel. Ook mij vroegen ze toen een mooi afscheidsartikel te schrijven. Zoiets moet je mij niet vragen natuurlijk. Ik klom in de pen en schreef in de stijl van Henk van der Meijden een sappige bijdrage voor de showpagina onder de titel: ‘Vaarwel jij vuile moederneuker!’ Na lang zoeken vond ik gisteren diep verscholen in een schoenendoos nog een exemplaar van De Gazet van Acapulco.

Ach, das war einmal. De tijd neemt zijn tijd.