Het smeltende ijs van de ziel
Marijke, 24 augustus j.l.
Waar was Hella? Hij tastte door de lucht en zei, of merkt u niet dat ik fosforiseer? Wij zijn ergens in de ruimte, waar ik fosforiseer, tussen Duif en Herkules, november 1956, 11 minuten over half 9, – daar brandt voorgoed mijn lampje, met u in deze zaal, neen, neen, van een ander met een ander in een andere zaal – wanneer u vlug naar het raam loopt, ziet u het misschien nog over de puinhopen verdwijnen in de nacht.
Aldus laat Harry Mulisch de hoofdpersoon Corinth zeggen in de roman Het stenen buidsbed. Vandaag is het op een dag na vier maanden geleden dat Marijke overleed. Ik tel nog steeds de dagen. Ik weet niet hoelang daar voor staat. Kun je dat blijven doen? Zal ik dat blijven doen? Zal er een dag komen dat ik niet meer weet hoelang het geleden is? Ik kan me dat nauwelijks voorstellen.
Eerlijk gezegd benauwt me die gedachte. De tijd neemt zijn tijd en hoe verder hij voortschrijdt, hoe verder Marijke zich van mij verwijdert. Dat is het beeld dat Harry Mulisch beschrijft. De tijd als een ruimte, waarin een geliefde zich steeds verder verwijdert in het verleden.
Toch is er ook een ander beeld. Een paar weken terug was ik op Terschelling. Daar zag ik het zeeliedenmonument van Gosse Dam. Het beeld staat aan de haven en laat een vrouw zien. Ze staart naar de horizon, uitkijkend naar haar geliefde die niet is teruggekomen. Op de sokkel staat een dichtregel van De Genestet te lezen:
Zij zijn niet waarlijk dood
Die in ons harte leven
Tussen die twee beelden heb ik telkens weer te kiezen. Het verstand tegenover het gevoel. De onontkoombare verwijdering in de tijd, of het voortbestaan in de liefde van het hart. In de eerste maanden na de dood van Marijke heb ik veel over haar geschreven. Veel mensen reageerden daar op. Per mail, op facebook, maar soms ook door me aan te spreken op straat.
Doorgaans waren die reacties positief en dat waardeerde ik zeer. Een enkele keer toonde iemand zich verbaasd en vroeg waarom ik dit deed. Zulke intieme gevoelens kun je toch beter voor je houden, hoorde ik dan. Ik liet me teveel in de kaart kijken. Het werd een gênante vertoning zo. Bovendien zou ik door veel over het verlies van Marijke te schrijven alleen maar meer moeite krijgen om het definitieve afscheid onder ogen te zien.
Ik ben het daar niet mee eens, dat moge duidelijk zijn. Toch zit hier een kern van waarheid in. Soms is het beter om niet al teveel met je verdriet bezig te zijn. Het is niet goed om steeds maar weer die oude foto’s van haar tevoorschijn te halen of plekken te bezoeken die belangrijk voor haar waren. Verdriet pleegt een aanslag op je lichaam. Je wordt er doodmoe van.
Het is net als met huilen. Dat vreet energie. Onlangs las ik dat Amerikaanse onderzoekers het energieverbruik van baby’s tijdens allerlei verschillende activiteiten hebben gemeten. Daaruit bleek dat circa 30 procent van de totale energie van deze huilende kinderen in het huilen ging zitten. Ik ben geen baby en ook geen kind, maar huilen kan ik heel goed. Ook zonder de pet op.
Tranen geven voor even warmte, vooral als het koud wordt om het hart. Ze zijn het smeltende ijs van de ziel, heb ik iemand eens horen zeggen. Al het zout van de Dode Zee heb ik inmiddels bij elkaar gehuild en toch kan het nog steeds gebeuren dat ik zomaar in tranen schiet. Vooral de kwetsbaarheid van haar laatste levensfase maakt het definitieve afscheid zwaar.
Maar het houdt een keer op. Hoeveel ik er ook over praat of schrijf, er komt een moment dat ik Marijke moet laten gaan. Dat doet pijn en toch zal het moeten. Ik kan het alleen in de wetenschap dat ze altijd bij me zal blijven. Daar heb je het weer, het eeuwige dilemma. De tijd als verwijdering. Of toch het voortbestaan in het hart.
Ik zie heel goed dat het eerste de waarheid is, maar toch kies voor het laatste. Maar dan, is er dan niets meer dan het hart? Ik wil haar ooit nog één keer kunnen voelen, haar in mijn armen sluiten. Misschien berust dit dilemma niet op een tegenstrijdigheid, maar op iets wat wij niet kunnen bevatten. Dat hoop ik tenminste. Of ik het geloof is weer wat anders. Maar de liefde, ja, die zal er altijd blijven. Dat is het belangrijkste, zei Paulus.
Ik weet het, ik praat te veel. Het is het smeltende ijs van de ziel.