Jij

Dit ben jij. Het is 4 april 1975. Met de hele familie – kinderen, zwagers, schoonzuster en kleinkinderen – hadden we een feestelijk diner georganiseerd ter gelegenheid van de 70ste verjaardag van mijn moeder. Zij was toen al negen jaar weduwe. Ze was ook nog goed gezond. De symptomen van Alzheimer, die zich een paar jaar later zouden gaan aandienen, waren er nog niet. Haar verjaardag werd gevierd in een restaurant aan de Europaboulevard in Amsterdam Buitenveldert. Iedereen had zich mooi aangekleed. We gingen een goede tijd tegemoet.

Jij was 24. Ik 27. Jij was tandartsassistente. Ik vierdejaars student kunstgeschiedenis. Jij las Tolkien en griezelverhalen van Edgar Allen Poe. Ik las de memoires van Albert Speer. We waren net één jaar getrouwd en woonden in een studentenflat in Diemen. Krap, maar wel alles wat we nodig hadden. We dachten dat we al een heel leven achter ons hadden. In feite was dat ook zo. Jij had bewogen jaren achter de rug. Ik op mijn manier ook, zij het op een andere manier. We hadden ook nog een heel leven voor ons. De wereld lag aan onze voeten. Zo voelden we dat ook.

Dit jaar word ik 70. Op 1 maart a.s. zouden jij en ik 43 jaar getrouwd zijn geweest. Opnieuw heb ik het idee dat ik een leven achter me heb liggen. Maar ik heb wellicht ook nog een behoorlijk deel van mijn leven voor me. De zeventigers van vandaag zijn de vijftigers van vroeger. Wat moet ik daarmee? Wat is de weg die ik heb te gaan? Waarheen? Waarvoor? Elke dag opnieuw word ik bestookt door vragen zonder antwoorden. Hoe kon dit alles gebeuren? Maar telkens weer word ik bevangen door een diep gevoel van dankbaarheid. Wat was ik geweest zonder jou? Wie was ik dan? Ik heb alles aan jou te danken.

‘Jij, kom jij soms uit het paradijs?
Ben jij het levende bewijs dat alles toch een reden heeft
en nu een naam aan liefde geeft?’