Marijke in Groningen, 28 mei 2016 (foto: Gwan Kwee)
De dood is de ultieme bevrediging van een verlangen naar een toestand waarin je jezelf volledig in kunt vinden. Ik weet niet hoe het komt, maar deze zin kwam in mij op na het lezen van de autobiografie van W. Jos. de Gruyter, Zelfportret als zeepaardje (2004). De Gruyter was een spiritueel man. Hij was kunstcriticus en auteur van tal van boeken over moderne kunst, maar ook museumdirecteur van het Groninger Museum van 1955 tot 1963 (zie hier), toen hij ‘de Sandberg van het noorden’ werd genoemd. Zijn kunstopvatting was gebaseerd op een mystieke eenheid van natuur en kunst. Hij was gefascineerd door de magische kunst van Indianen, maar ook de Chinese kunst met zijn bezield gevoel voor de vorm vanuit een ritmisch totaliteitsbesef.
Wat de modernen betreft hield hij van de kunst van Mondriaan, Van Gogh en het expressionisme van De Ploeg en Gerrit Benner, om maar eens wat te noemen. De Gruyter had een zeer brede belangstelling. Zo schreef hij niet alleen over moderne kunst, maar ook over literatuur, muziek, ballet en de samenhang tussen westerse en niet-westerse kunst. Hij was typisch zo’n erudiete kunstkenner die zich engageerde met de late Bildungidealen in de eeuw van het modernisme. Het was de tijd dat de kunst verbonden was met een optimistisch mensbeeld, waarin ethisch humanisme niet zelden samenging met een religieus getint socialisme of een utopische visie op evolutie en geschiedenis.
De Gruyter werd geboren in 1899 in Singapore en groeide op in Indonesië, Nederland en Engeland. Hij leefde gelijk op met de twintigste eeuw totdat hij in 1979 overleed na een bewogen bestaan vol rijke ervaringen maar ook veel innerlijke strubbelingen. Dat begon al in zijn pubertijd toen hij getroffen werd door een psychose die grensde aan de godsdienstwaan. Van die mentale inzinking doet hij uitgebreid verslag, maar ook van zijn nervositeit en zijn voortdurende neiging om in de contramine te gaan. Het boek is te rijk om hier in een paar zinnen samen te vatten. Wat mij vooral intrigeerde waren de passages waarin De Gruyter schrijft over zijn ervaringen tijdens het schrijven zelf. Zo vermeldt hij ergens bijna terloops, dat hij vaak al tevoren zinnen voor zich zag, die hij later zou opschrijven.
Zo kon hij ‘s nachts wakker worden en opeens hele alinea’s voor zijn geestesoog zien verschijnen, zinnen die later ook letterlijk op papier zouden komen. Dat is natuurlijk een vreemd verhaal. Het suggereert dat een tekst – op een bijna occulte wijze – al in zijn geheel in de geest of in de ziel van een schrijver aanwezig is, alvorens hij in de creatie of de fantasie ontstaat. De woorden hoeven alleen maar bevrijd te worden, zoals Michelangelo zijn beelden niet als nieuw creëerde, maar verloste uit het marmer, waarin zij tevoren al aanwezig waren. Dit is het neoplatonisme van de Renaissance. Alles is er al. De tijd is een illusie. De kunstenaar baart iets wat er al was. Kunst voert ons terug naar het Ene, de bron waar alles uit voortkomt.
Dat soort gedachten passen in een premodern wereldbeeld, waarin de inspiratie via de ziel vanuit de kosmos komt aangewaaid. Zo bezien is het creëren van een kunstwerk in feite een spirituele vorm van herinnering. Het is niet de nabootsing van een beeld, dat de buitenwereld wordt waargenomen, maar een proces van innerlijke ontkieming dat heel natuurlijk verloopt, bijna als de verlossing bij een bevalling. Kunst komt voort uit de ziel en niet vanuit het reproduceren van een beeld.
Dat mag dan een mooie gedachte zijn, hij staat haaks op ons huidige wereldbeeld, waarin er helemaal niet meer zoiets als een ‘ziel’ bestaat. We leven immers in een tijd van het materialistische paradigma, waarin het bewustzijn niet meer is dan een emergent fenomeen binnen de uiterst complexe elektrochemische structuur in het organisch weefsel van hersencellen.
En toch, eergisternacht overkwam mij iets dat in de verte doet denken aan wat Jos De Gruyter in zijn dromen overkwam, toen hij de tekst al voor zich zag die hij de dag daarop zou schrijven. Ik droomde van Marijke, van haar as die nog altijd in een grijze koker bij mij in de kamer staat. Hoe zou het zijn – zo dacht ik in mijn droom – als al die miljoenen asdeeltjes van haar ooit weer eens bijeenkwamen tot een levende gestalte. Als in elk afzonderlijk deeltje het geheel aanwezig zou zijn. De gebroken kruik zou dan weer heel zijn. Uit as zou zij wederkeren.
Ik werd wakker en zag een stortvloed van beelden aan mijn geestesoog voorbij trekken. Het waren geen beelden, maar fragmenten van teksten die ik eerder al had geschreven. Ik hoefde ze alleen maar op te rapen en als een puzzel in elkaar te zetten. Alsof er ’s nachts een kruik in duizend scherven uiteen was gevallen die nu – als in een omgekeerde film – weer bijeenkwamen zodat de kruik weer heel was.
Opeens moest ik denken aan het toneelstuk Der Zerbrochene Krug van Heinrich von Kleist. In zijn middelbare schooltijd heb ik dat toneelstuk ooit eens zien opvoeren in het Congrescentrum van de Nieuwe RAI. Het was diep in de jaren zestig. De voorstelling werd georganiseerd door het WIKOR dat destijds toneelvoorstellingen van buitenlandse gezelschappen organiseerde, speciaal bestemd voor middelbare scholieren.
Dit moet de laatste voorstelling zijn geweest, want hij liep volledig uit de hand. De zaal van opgeschoten jongeren werd baldadig, begon met spullen te gooien en te roepen. Het werd een complete chaos. De acteurs kwamen er met hun stem niet meer bovenuit. Uiteindelijk werd het doek voortijdig neergelaten onder donderend applaus van de zaal. De illusie van het toneel was voor mij voorgoed verbroken en viel in duizend stukken uiteen. Een illusie werd een desillusie. Maar het stuk van Heinrich von Kleist was blijven bestaan. Het wordt nog altijd opgevoerd.
Gisteren ben ik als een razende gaan schrijven aan wat mijn nieuwe boek moet worden. Opeens zat ik weer in een flow. Alles wat ik bij het ontwaken voorbij had zien komen, kwam samen in een nieuwe tekst. Ik had weer een kader, een frame, een focus. Ik zag weer dat punt aan de horizon, waar de tekst ooit een aanvang had genomen. De kruik werd weer een geheel. Het is het oude verhaal, waar alles in samenkomt. ‘Geloof, hoop en liefde, deze drie, maar de meeste van deze is de liefde.’ (1 Corinthiërs 13:13)
Wat zou ik zijn zonder haar liefde?