Jaren geleden heb ik mij voorgenomen om een roman te schrijven. Het is er helaas nog nooit van gekomen. Het was ook geen gewone roman die ik voor ogen had, maar een die door het toeval zou ontstaan. Dat ging zo. Elke dag zou ik mij naar de plaatselijke bibliotheek begeven en een tiental kranten van de leestafel pakken. Uit elke krant zou ik een zin opschrijven. Niet zomaar, maar volgens een methode die door de dobbelsteen werd bepaald. Drie worpen van de dobbelsteen leverden drie cijfers op. Het eerste cijfer verwees naar de pagina van de krant, het tweede naar de kolom op die pagina. Het derde naar de zin in die kolom. Zo zou ik elke dag tien zinnen mee naar huis nemen, die ik stuk voor stuk opschreef op een eigen systeem kaartje.
Na een jaar, waarin 6 x 52 = 312 kranten verschijnen, had ik dan 312 x 10 = 3120 zinnen verzameld. Stel dat elke zin gemiddeld 12 woorden bevat, dan had ik nu een tekst van 3120 x 12 = 37.440 woorden. Als ik dit drie jaar volhield, dan had ik de omvang van een stevige roman bereikt: 112.320 woorden. Deze roman had dan helaas nog geen structuur. De zinnen zaten – in volgorde van ontstaan – in kaartenbakken opgeslagen. Ze moesten nu alleen nog in de juiste volgorde worden geplaatst. Schrijven is niets anders dan woordjes in de juiste volgorde plaatsen. Karel van het Reve zei altijd over zijn broer Gerard dat hij dit toevallig heel goed kon: ‘woordjes in de juiste volgorde plaatsen’. Ikzelf was nu al een stap verder. Ik hoefde alleen nog maar zinnen in de juiste volgorde te plaatsen, en wel zodanig dat er een zinvol verband zou ontstaan.
Daar had ik het volgende op gevonden. Ik zou alle kaartjes op de grond uitspreiden. Voor dat doel zou ik een kamer in mijn huis geheel ontruimen. Wat nu ontstond, was een gigantische puzzel van zinnen die als het ware uit een mij nog onbekend verband waren gevallen. Door eindeloos te passen en te meten zou er gaandeweg een verband moeten ontstaan Eerst aan de randen van de roman, het begin en het eind, en dan aan de uiteinden van de afzonderlijke hoofdstukken. Maar later ook in de binnenruimten. Soms zou ik hele stukken moeten verplaatsen van het ene hoofdstuk naar het andere. Na veel geploeter zou het dan uiteindelijk toch lukken. Er was verhaal met een structuur ontstaan.
Vervolgens zou ik mij de vrijheid gunnen om kleine wijzigingen aan te brengen in sommige zinnen. Door de verschillende onderwerpen van zinnen terug te brengen tot een paar terugkerende namen van personages, zou de structuur van de roman hechter en overzichtelijker worden. Als dat alles klaar was zou er een wonderlijk verhaal zijn ontstaan. Iets wat jezelf niet verzint. Natuurlijk zou ik mijn werkprocedé niet aan de buitenwereld prijsgeven. Het manuscript zou ik aan een gerenommeerde uitgever aanbieden als een tekst van mijzelf. Ik feite was dat ook. De kritieken zouden heel lovend zijn: ‘Een vernieuwende roman, met een heel eigen stijl.’
Het is natuurlijk een wat wonderlijke methode, maar zo gek is hij nu ook weer niet. Ik heb mij eens laten vertellen, dat Laurens ten Cate (zie foto) in de laatste jaren van zijn leven – na een zwaar verkeersongeluk – te kampen had met een hersenbeschadiging. Hij had toen veel moeite met schrijven, maar om dat obstakel te overwinnen verzamelde hij allerlei zinnen in kaartenbakken. In zijn huis stonden op een gegeven moment geen meubels meer, alleen nog maar kaartenbakken. Zo schreef hij zijn laatste columns voor de Leeuwarder Courant, wellicht op een vergelijkbare manier, al puzzelend met pasklare zinnen. Hoe dan ook, hij had een wat merkwaardige stijl op het laatst.