Heilige Vader
Maria A.L. Sanders
Lucia R. Sanders en
Theodora A. Sanders
Ootmoedig neergeknield aan de voeten van Uwe heiligheid verzoeken om den apostolischen Zegen en een Volle Aflaat in het stervensuur, mits tot biechten of communiceren niet meer in staat zijnde, den H. Naam Jezus met den mond, of ten minste met het hart, ootmoedig aanroepen.
Zo luidt het opschrift van bovenstaand document. Het is een pauselijke aflaat die op 28 april werd afgegeven aan mijn drie tantes in Huisen. Het document werd ondertekend door Diego Venini. Hij was in die tijd ‘geheim-aalmoezenier’ van paus Pius XII. Dat is een hoge functie in het Vaticaan, een geestelijk functionaris die direct onder de paus ressorteert. Ik kreeg het document vorige week van mijn zus Trees, toen ik bij haar op bezoek was in Alkmaar.
Ik moest lang zoeken om erachter te komen waarom mijn tantes op die datum deze bijzondere aflaat gekregen hebben. Het is een document dat ondertekend is in Rome. Je mag aannemen dat dit is gebeurd met directe toestemming van de paus. Hoe is dat zo gekomen? Dat is een lang verhaal, maar laat ik bij het begin beginnen.
Huissen ligt zo’n vijf kilometer ten zuiden van Arnhem. Vroeger lag het helemaal apart achter de winterdijk van de Rijn, maar nu is het tussenliggende gebied vrijwel helemaal dicht gebouwd. De Huissensedijk ligt er nog. Vorig jaar ben ik daar nog eens haan kijken, Zo fietste ik langs de uiterwaarden waar nu een snelweg doorheen loopt. Eenmaal in Huissen kon ik het niet laten om het grote huis te bekijken, waar ik in de jaren vijftig vaak bij mijn tantes heb gelogeerd.
Huissen heeft nu zo’n zeventienduizend inwoners, maar in de tijd dat ik er vaak kwam, in de jaren vijftig, moeten dat slechts een paar duizend zijn geweest. Je liep er in een uur omheen. Over de dijk langs de Rijn, waar je ook bij het Loo-veer kon komen. Huissen was in die tijd een beetje achterlijk stadje aan de rivier, maar ook een plek waar altijd wat te doen was. Als het geen lustmoord was, dan toch zeker een slepende vete die de gemoederen jarenlang bezig hield. Nagenoeg iedereen was katholiek in Huissen.
Op de middelbare school las ik de roman Telemachus in het dorp (1947) van Marnix Gijsen. Het fictieve dorp Blaren in Vlaanderen, waar deze roman zich afspeelt, deed me sterk aan Huissen denken, met dit verschil dat Huissen geen dorp is maar een stad, een stadje wel te verstaan. Marnix Gijsen neemt in deze roman, die verscheen in het jaar dat ik geboren werd, afstand van zijn roomse jeugd.
In schril contrast met de strakke leer van de kerk en de bekrompenheid van het dorpsleven vertelt de ik-figuur over zijn eenzaam dwalen in de bossen bij Blaren, waarbij hij zich, door een wilde verrukking bezeten, uitleeft in een naakte dionysische faunendans, waarover hij had gelezen in Fénélon’s Les aventures de Télémaque. Telkens weer schijnt er iets van die herinnering naar voren te komen, ook als hij de naaktheid van zijn grootmoeder ziet die op haar ziekbed gewassen wordt en wanneer hij zelf een van zijn ooms op zijn sterfbed moet verzorgen.
Huissen, begin jaren vijftig, Ik sta in het midden. Staand v.l.n.r.: Tante Marie, Tante Luus, mijn moeder, mijn oudste zus Mariet. Zittend: mijn zus Lucie, tante Door en mijn zussen Trees en Cornelie.
Het lichaam en het geloof duiken telkens weer op als onverzoenbare tegenpolen, ook in de beschrijving van de verminkte slachtoffers die de jongen te zien krijgt bij zijn eerste bedevaart naar Lourdes die eindigt in een treinramp. Dit alles grijpt hem zo diep aan dat hij nadien zijn innerlijk evenwicht nooit meer heeft kunnen vinden. De vroege extase is gesmoord, de wind is voorgoed gaan liggen. Verblind door de uitersten van lichamelijkheid en mystiek ontwikkelt hij zich tot een zonderling die door het leven gaat ‘tussen de schimmen van twee doden’
Ook mijn drie tantes in Huissen hadden iets met Lourdes. In de jaren twintig en dertig waren ze vaak mee geweest als ziekenverzorger op de treinbedevaart naar Lourdes. Ook mijn moeder, die de jongste was thuis, ging vaak mee. Op de overloop van het grote huis in Huissen stond en groot plastic Mariabeeld met daarin Lourdeswater dat na al die jaren bedorven moet zijn geweest. Maar Lourdeswater bederft niet, zo beweerden mijn tantes. Mijn moeder was daar niet zo zeker van.
Huissen was in die tijd misschien wel het meest katholieke bolwerk in Nederland. Misschien op Bakhuizen na, die roomse enclave in Friesland, waar mijn vader werd geboren. Huissen is van oudsher een eigenaardig plaatsje geweest. In 1502 wilden de heerser van Gelderland de stad veroveren. Die aanval hebben de Huissenaren manmoedig weten te pareren. Later, na de tachtigjarige oorlog, werd het een katholieke enclave in het protestantse Nederland.
Drie tantes van mij waren ongetrouwd gebleven en bij elkaar waren gaan wonen. Ze hadden een kast van een huis aan de Stephanus Huismanstraat nummer 3 – destijds ook wel Laak genoemd – een lange laan met grote bomen aan de rand van de bebouwde kom. Toen tante Door begin jaren zestig haar rijbewijs haalde, gingen ze vaak met de auto naar Kevelaer. Ook ik mocht dan wel eens mee.
Mijn tantes waren fanatiek katholiek en kozen altijd bij voorbaat de zijde van de paus. Eind jaren vijftig heb ik hier hele zomervakanties doorgebracht, zes weken lang. Ook begin jaren zestig kwam ik er vaak. Ik ken dit stadje dus als mijn broekzak. Tenminste, zoals het toen was. Het leven was er harmonisch, dicht bij de natuur. Groente en fruit kochten mijn tantes bij de boer en elk jaar werd alles in weckflessen gestopt voor een goedkope overwintering. In het portaal hing een klein kastje voor de drie missalen waarmee ze elke zondag ter kerke gingen.
Er is veel veranderd tegenwoordig. Huissen is Huissen niet meer. Het stadje is helemaal dicht gebouwd. Het landelijk karakter van de omgeving met zijn Betuwse boomgaarden heeft langzaamaan plaatsgemaakt voor een drukke forensenplaats die geheel tegen Arnhem is aangebouwd. Maar eind jaren vijftig heerste hier een wonderlijke stilte, alsof de tijd was stil blijven staan. Huissen had zwaar te lijden gehad onder de oorlog. Het lag precies in de frontlinie ten tijde van de slag om Arnhem. De Duitsers hebben hier een kampement gehad en de bevolking werd maandenlang geheel geëvacueerd. Ook mijn tantes moesten toen hun huis verlaten.
Bij mij in de huiskamer staat nog altijd het penantkastje dat de oorlog in Huissen heeft overleefd en dat ik uiteindelijk heb geërfd. In het houten blad zit een grote barst die veroorzaakt werd doordat de Canadezen, die later het stadje bezet hielden, hier op hebben gekookt. Op de begraafplaats is een massagraf voor de omgekomen Huissenaren. De kerk werd zwaar getroffen door bombardementen en het heeft jaren geduurd voordat de kerktoren weer kon worden opgebouwd. Overal kon je nog sporen zien waar de granaten destijds waren ingeslagen.
De jaren vijftig werden in Huissen overschaduwd door een kerkelijk conflict dat landelijke proporties aannam. Er waren twee kerken in Huissen. De parochiekerk die werd beheerd door zogeheten ‘wereldheren’ was weinig geliefd. De meeste bewoners gingen naar de paterskerk van de Dominicanen, die zich aan de Kloosterlaan bevond. De paters konden beter preken en dus zat deze kerk elke zondag tot de nok toe vol.
Dat leidde tot scheve ogen bij de wereldheren die zich ging beklagen bij de bisschop in Utrecht. Daar zat kardinaal De Jong nog in die tijd, maar hij werd bijgestaan door een hulpbisschop, de latere kardinaal Alfrink. Deze opereerde weinig tactisch in het gerezen conflict. Er lag al jarenlang de afspraak dat de druk bezochte kloosterkerk zou worden gesloten, en zo gebeurde dus ook op bevel van hogerhand.
Alfrink dreef de sluiting door tegen de wens van de bevolking van Huissen, die op Driekoningenavond 1952 de kerkdeur met bijlen en breekijzers forceerde. De zaak trok veel aandacht in de landelijke pers en bezorgde Alfrink in die tijd een slechte naam. Ik kan me nog herinneren dat bij de dood van Alfrink een documentaire op tv was te zien, waarin deze zaak nog aan de orde kwam als een laatste stuiptrekking van Het Rijke Roomse Leven.
Alfrink gaf uiteindelijk de Dominicanen de schuld, want zij zouden hem onvoldoende in bescherming hebben genomen. Er kwam een compromis maar de kloosterkapel bleef dicht. Het conflict liet diepe sporen na in de dorpsgemeenschap die nog jaren nadien in twee kampen verdeeld was. Zo kwam na de oorlog een nieuwe oorlog.
Pasen 1960. Met tante Door in de voortuin van het huis aan de Huismanstraat 3 in Huissen.
Mijn drie tantes hadden zich openlijk gemengd in het conflict Ze kozen onomwonden de kant van de wereldheren en waren tegen de paters dus. Gezag is gezag, zo moeten ze hebben gedacht. Maar er was nog iets. Mijn tantes kwamen uit Arnhem en voelden zich altijd een beetje boven de Huissenaren verheven. In hun ogen was het maar een barbaars gedoe zoals die zich hadden gedragen. ‘Wij intellectuelen, wij pikken dit niet!’
Ik hoor het tante Door nog zeggen. Ze was wijkverpleegster en wist dus alles wat er in het dorp omging. Alle achterklap kwam haar ter ore en wat ze niet wist kon tante Luus wel vertellen, want die was onderwijzeres bij de nonnen op de dorpsschool, waar de kinderen van alle dorpsbewoners vroeg of laat in de schoolbanken zaten. Zo kwam ik in die dagen heel wat te weten over Huissen en zijn eigenaardige bewoners.
Bovenstaande documnt hereinnert aan de aflaat die ruim drie maanden na de kerkelijke opstand in Huissen aan mijn drie tantes vanuit Rome werd toegekend. Het was een beloning van de paus voor hun moedige en standvastige houding bij de kerkelijke ongeregeldheden. Het is bijzonder document, de getuige van een stukje kerkgeschiedenis. Het hangt nu bij mij aan de muur in de huiskamer.
Overigens is het Dominicanen klooster in Huissen nog altijd in gebruik. Het is nu een centrum van bezinning. De kapeldeur staat open en als ik naar binnen loop, stuit ik op een glazen wand waarop een waarschuwing is aangebracht. Kennelijk zijn de kloosterlingen van tegenwoordig hypergevoelig, niet zozeer voor het bisschoppelijk gezag, als wel voor de geuren van de moderne tijd die door de beminde gelovigen naar binnen worden gebracht. Zo las ik daar het volgende:
Beste kapelgangers
In verband met de vergiftiging die het ruiken van parfums en after shaves bij een van ons bewerkt, verzoeken wij u dringend om voor deelname aan de liturgie van het gebruik ervan af te zien.
Hartelijk dank voor uw begrip en medewerking
Op het eind van de Kloosterlaan fietste ik weer de dijk op. Ik zag tot mijn ontzetting dat het prachtige uitzicht, dat je hier vroeger had op de Rijn in de verte, verloren is gegaan in een compleet verrommeld landschap. Ik herinner mij dat ik hier samen met mijn vader wel eens wandelde. Mijn vader wilde dan altijd de Rijn zien. Zo liepen wij dwars door de uiterwaarden en klommen zo nu en dan over de boerenhekken om bij de zomerdijk te komen, waar de kribben ver de rivier in staken en rijnaken traag voorbij voeren.
Dat was een hele wandeling, want Huissen ligt een flink eind van de rivier af. Zo raakten we ver van huis en zagen uiteindelijk in de verte Arnhem liggen, met daarachter de eerste glooiingen van de Veluwe. In dat soort herinneringen staat de tijd voor mij stil, alsof dat landschap er altijd al was en ook altijd zo zal blijven. Zelfs de stromende rivier leek voor eeuwig stil te staan. Gelukkig staat het Mariabeeld er nog. Onze Lieve Vrouw van Lourdes aan de dijk in Huissen.