In 2008 ontstond er in de islamitische wereld enige beroering over een verloren Koran-archief dat een heel ander licht zou werpen op het historisch ontstaansproces van het heilige boek van de moslims. Het hele verhaal doet in de verte wat denken aan de Da Vinci Code. De gedachte dat de christelijke heilsleer misschien wel een historische mystificatie zou zijn gaf aanleiding tot allerlei complottheorieën die aan de basis liggen van het de Da Vinci Code. Die successtory berust ten dele op historische gebeurtenissen die samenhangen met de ontdekkingen van gnostische en koptische teksten die een andere versie laten zien van de verhalen uit het Nieuwe Testament. Het Vaticaan wil daar niets van weten. Ook de Koran – zo bleek in 2008 – heeft zijn alternatieve verhaal over zijn ontstaansgeschiedenis als heilig boek. Dat is een verhaal waar orthodoxe moslims wereldwijd heel zenuwachtig van werden.
In de nacht van 24 april 1944 werd een voormalig Jezuïetencollege in München gebombardeerd door de British Airforce. In dit gebouw was de Bayerische Akademie der Wissenschaften gevestigd, een instituut waar zich op dat moment een uniek fotoarchief bevond van historische manuscripten. Dat waren historische handschriften van de Koran, die een ander licht zouden werpen op het ontstaan van dit heilige boek. Hoe de Koran precies is ontstaan is nog altijd enigszins in nevelen gehuld. Er zijn geleerden die er vanuit gaan dat christelijke hymnen en teksten van kerkvaders als Basilides als prototype voor de moedertekst van de Koran hebben gediend. Voor moslims is dit soort gedachten een gruwel.
De Koran is voor hen immers een directe openbaring van Allah. Er kunnen dus per definitie ook geen meerdere bronnen van de Koran bestaan. De Koran is letterlijk het heiligste der heilige. Wat de figuur van Christus is voor de christenen is het boek ‘de Koran’ voor de moslims. Anders dan de Bijbel is de Koran letterlijk de belichaming van de openbaring. Het woord is vlees geworden in de Koran, zo zou je kunnen zeggen. De Koran is voor de moslims zoiets als een geïncarneerde godheid, waarin Allah onmiddellijk – overal en altijd – spreekt tot de mensheid. Maar Allah spreekt natuurlijk maar met één mond. Het bestaan van een alternatieve historische bron van de Koran moet dan ook uit alle macht ontkend worden. Als er iets is wat dit tegenspreekt, dan houden we dat onder de pet of we vernietigen het, zo luidt het devies van de imams en ayatollahs.
Op de site van de ‘Asia Times’ is nog altijd een artikel te lezen uit 2008 over het wonderbaarlijke verhaal over het verloren gewaande Koran-archief in een artikel van een zekere Spengler. Dat is een pseudoniemen voor David P. Goldman een auteur die bekend staat als een erudiet islam-watcher. Deze Spengler verwijst daarbij naar een artikel van Andrew Higgins, dat verschenen is in de Wall Street Journal. Het blijkt nu dat het Koran–archief helemaal niet met het bombardement in 1944 verloren is gegaan, maar ruim zestig jaar lang bewaard is gebleven. Er wordt beweerd dat de nazi’s destijds het bestaan van het Koran-archief in Berlijn geheim wilden houden. De nazi’s hadden immers een pact gesloten met de moslims, omdat beiden belang hadden bij de bevordering van het antisemitisme.
Spengler gaat nog een stap verder en beweert dat de moderne westerse democratie historisch gezien een christelijk verschijnsel is, dat voortgekomen is uit de Nederlandse opstand in de zestiende eeuw en uit de oversteek van de puriteinen naar de Nieuwe Wereld. Onze democratie was dus ‘een recept uit het kookboek van een politicoloog’. De hedendaags pogingen van Washington om een gematigde islam te vinden en de moslimwereld te democratiseren zijn volgens Spengler dan ook bij voorbaat tot mislukken gedoemd.
Islam en westerse democratie zouden in wezen onverenigbaar zijn, omdat de God van de moslims niet eens aan zijn eigen woord gebonden is. Allah laat zich nergens door inperken, zelfs niet door de natuurwetten die hij zelf geschapen heeft. Deze irrationele kern van de islam – die weerspiegeld wordt in een despotische vorm van staatsmacht – zou sinds de elfde eeuw in de historische ontwikkeling van de islam de overhand hebben gekregen.
Hoe plausibel is deze theorie over de islam? Ik heb helaas geen grondige kennis van de islam. Toch waag ik het te beweren dat deze theorie van Spengler aanvechtbaar is. De islam heeft historisch gezien ook zijn milde varianten gekend en niet alleen tot aan de 11-de eeuw, maar ook ver daarna. Die ‘islam–light’ bestaat nog steeds, hoewel ze het moeilijk heeft tegen het oprukkend fundamentalisme dat zich keert tegen de huidige gevolgen van de globalisering.
De islam heeft historisch gezien juist veel bijgedragen aan de ontwikkeling van de westerse wetenschap en het behoud van het cultuurgoed uit de klassieke oudheid. De gedachte dat de islam een probleem heeft dat intrinsiek verweven is met de aard van deze religie is overigens niet nieuw. Ook Geert Wilders is deze mening toegedaan. En eerder al heeft ook Ayaan Hirsi Ali dergelijke kritiek op de islam geuit. De islam zou geen maat kennen, en geneigd zijn tot het mateloze. Maar de mateloosheid is niet voorbehouden aan de islam. Ook in het christendom kent de mateloosheid.
In zijn boek De mateloosheid van het christendom (1998) stelt de Belgische filosoof Paul Moyaert dat het wezenlijke kenmerk van het christendom de mateloosheid is. Dat wil zeggen de mateloze liefde en het mateloze verlangen. Je zou het ook de christelijk hang naar het oneindige, het onbegrensde en het irrationele kunnen noemen. Het is een geneigdheid van de geest die zich bij uitstek in de liefde manifesteert. In laatste instantie is het christendom een religie van de mateloze liefde. De drie wezenlijke aspecten van het christendom zijn: naastenliefde, zin voor symbolen en de mystieke ervaring. Het dogmatisch aspect van de openbaring komt in deze studie niet aan bod.
Moyaert laat zien dat in deze drie wezenlijke aspecten van het christendom telkens iets naar voren komt dat zich nog niet heeft laten temmen door moreel fatsoen, de rationaliteit of een ‘ideaal van psychisch welzijn’ zoals dat tegenwoordig opgeld doet als we spreken over de geest. Zo houdt het christelijke leer ons voor dat we zelfs onze vijanden moeten beminnen. Dat is niet alleen ongehoord, maar ook mateloos. Anders gezegd: het is gekkenwerk. Het christendom is een scandalon, zoals Paulus zei.
Die hang naar het mateloze die zich ook in de christelijke devotie openbaart moet volgens Moyaert tegen zichzelf worden beschermd. De werken van barmhartigheden zijn in feite beschermde geleiders voor de mateloze naastenliefde. En de christelijke symbolen zijn ‘hitteschilden voor de ziel’ als afweer voor het sacrale. ‘De symbolische orde van de religie’, zo stelt Moyaert, ‘komt aan die noodzaak tegemoet door arbitraire ankerpunten van het sacrale vast te leggen, door devotiepraktijken aan bepaalde voorschriften te binden en door kerken te bouwen die het sacrale omheinen. De christelijke religie beschermt ons zo tegen ‘de terreur van het sacrale. ‘
Tot zo ver het christendom in de visie van Moyaart. Bij de islam liggen dit soort zaken anders, omdat deze religie geen hitteschilden kent tegen ‘de terreur van het sacrale.’ In de islamitische leer is God (Allah) absoluut transcendent en trekt zich ook niets aan van de natuurwetten. De islam is daarom een fatalistische religie die een irrationele kern bevat. ‘In-sjallah’ (‘Als God het wil’) zeggen de moslims bij elke gelegenheid tegen elkaar. De christelijke God daarentegen is een persoonlijke God. Hij is een ‘wezen’ en een ‘persoonlijkheid’ die zich openbaart in liefde en een wereld heeft geschapen die de mens met zijn verstand kan begrijpen. Augustinus heeft zich niets voor niets afgewend van het obscurantisme van de late oudheid en een God gepredikt die niet strijdig is met de menselijke ratio.
Radicale moslims lezen hun heilige boek strikt letterlijk. Zij missen het gevoel voor het symbolische, het allegorische en mystiek-spirituele, dat wonderlijk genoeg in de middeleeuwse islam hier en daar nog wel aanwezig was, maar juist in de moderne tijd binnen de islam verloren is gegaan.