‘De in Groot-Brittannië geboren jihadist die eergisteren in Londen vijf mensen doodde en 39 anderen verwondde, is bekend. Het gaat om de 52-jarige zogenaamde ‘carrièrecrimineel’ Khalid Masood, die enkele jaren geleden door de Britse inlichtingendienst MI5 in de gaten werd gehouden omdat hij banden had met “gewelddadig extremisme”. De man heeft drie kinderen. De in Kent geboren Masood werd nooit veroordeeld wegens terrorisme, maar premier Theresa May onthulde vanmorgen dat hij enkele jaren geleden op de radar van MI5 kwam.’ (Bron: HLN)
Er wordt wel beweerd dat de islam een intrinsiek probleem heeft, omdat het een openbaringsreligie is, waarbij de Koran als bron van de openbaring één op één samenvalt met het woord van Allah. Maar is dit niet slechts een gradueel verschil met andere openbaringsreligies, waarin het woord van God is neergedaald in de psyche van een mens? Is hier niet eerder sprake van een relatieve historisch achterstand van de islam? Hoe zou het zijn gegaan als de Arabische wereld zijn eigen Freud had voortgebracht? Je kunt niet stellen dat het christendom zijn geloofsleer moeiteloos heeft weten te verzoenen met de moderne inzichten van Freud. Dit proces is moeizaam verlopen, waarbij heel wat denkbarrières moesten worden geslecht.
In de tijd van de verzuiling door katholieken en gereformeerden op verschillende wijze gedacht is over de relatie tussen psychiatrie en religie. In zijn boek over gereformeerde psychiatrie in de periode 1880-1940 behandelt J.A. van Belzen een publicatie van A.O.H. Tellegen uit 1884 in het dan nog zeer jonge tijdschrift Psychiatrische Bladen. Het is een verhandeling over de oorzaken en behandeling van krankzinnigheid, waarbij ook godsdienst nog expliciet aan bod komt. Als psychische oorzaken voor krankzinnigheid passeren in dit artikel een reeks van factoren de revue, zoals huwelijksproblemen, de dood van een geliefd persoon, somatische oorzaken, overspanning van lichaam en geest en tenslotte de godsdienst. Tellegen schrijft dan:
‘Wat den godsdienst betreft, zoo wil ik volstrekt niet ontkennen, dat in tijden van godsdienstige beroeringen, bv. in het begin der 16e eeuw, godsdienstwaanzin veelvuldig was, maar tegenwoordig kan men zeggen, dat enkele hyperorthodoxe streken uitgezonderd, de godsdienstwaanzin bijna slechts altijd een vorm is, waarin de krankzinnigheid zich openbaart; men vindt ze bij hen, die van nature niet normaal zijn aangelegd, de zogenaamde kwezels, bij hen die tobberig van aard en zwaartillend van karakter zijn. Naar mijne mening is de godsdienst juist opgevat eerder een hefboom tegen de verstandsverbijstering, doordat hij den mensch in zijne hartstochten tegengaat, dan dat hij de verstandsverbijstering bevordert’
Godsdienst als hefboom voor verstandsverbijstering, dat klinkt als een ingebouwde buffer voor radicaliseringsprocessen die zich gaandeweg heeft kunnen vormen na de tijd van de Reformatie. A.O.H Tellegen was volgens Van Belzen een rooms-katholieke arts. Dat zou volgens hem ook de reden kunnen zijn dat hij benadrukte dat godsdienstwaanzin vooral in de tijd van de Reformatie voorkwam en in latere tijden veel minder. A.O.H. Tellegen was een van de eersten die in Nederland schreef over de relatie godsdienst en psychopathologie. Zoals zoveel gelovigen in die tijd ging hij er vanuit dat het ware geloof nooit ziekteverwekkend kon zijn, in tegenstelling tot overdreven godsdienstzin of ‘zondewanen’ die veel bij gereformeerden voorkwamen. Gereformeerden zelf kwamen overigens maar zelden op het idee dat het gereformeerde geloof als zodanig ziekteverwekkend kon zijn. Jung heeft voor het eerst openlijk beweerd dat het katholieke geloof ‘geestelijke gezonder’ is dan het geloof van de protestanten met hun sterke nadruk op zondebesef en predestinatie.
Overigens kwamen in Noord Nederland rond 1900 relatief veel suïcides voor, wat niet alleen werd geweten aan het zwartgallige calvinisme, maar ook aan de toenmalige tendensen van modernisering en secularisering die tot sterke geloofstwijfel hadden geleid. Deze snelle secularisering leidde dus tot verstandsverbijstering, maar mondde uit in suïcide en niet op een suïcidale geweldspleging op anderen.
Van Belzen beschrijft in zijn boek ook hoe de gereformeerden geprobeerd hebben om een nieuwe, christelijke psychiatrie op te bouwen op grondslag van de gereformeerde religie en beginselen. In zijn betoog wordt de moeizame strijd zichtbaar die de gereformeerden al ver voor de oorlog hebben geleverd met de moderne ontwikkelingen in wetenschap en met name de psychiatrie. Hoe hou je begrippen als ‘ziel’, ‘zonde’ en, ‘God’ overeind houden binnen de wetenschap die zich richt op het analyseren, behandelen en eventueel genezen van geestesziekten?
De gereformeerden hebben daarin hun eigen weg bewandeld, heel anders dan de rooms-katholieken. De katholieken waren veel minder pretentieus als het ging om een verbinding te leggen wat psychiaters bedachten en wat de kerk leerde. Katholieken waren ook flexibeler. Zij waagden het niet om een eigen katholieke psychiatrie te grondvesten op de Bijbel, maar adapteerden de ideeën van Freud en voegden ze in binnen wat kerkvaders over de ziel hadden beweerd.
Achteraf bezien zijn vanuit de christelijke psychiatrie drie strategieën gehanteerd om het oprukkende naturalisme en de goddeloosheid van het medisch-biologisch model het hoofd te kunnen bieden. De eerste strategie was de afstoting, maar dat was gevaarlijk, want bepaalde fenomenen, zoals bijvoorbeeld de freudiaanse ‘verdringing’, vielen niet te ontkennen. Daarna volgde de strategie van compartimentatie, dat wil zeggen: de vijandige theorie wordt (deels) ingekapseld in de eigen geloofsleer. En tenslotte de integratie: er wordt gezocht naar een inhoudelijke synthese. Kort gezegd hebben de gereformeerden aanvankelijk – met name bij monde van hun voorman Lucas Lindeboom- een eigen gereformeerde psychiatrie willen ontwerpen en daarmee de afstoting van het goddeloze naturalisme willen bewerkstelligen, maar in de praktijk moesten zij noodgedwongen hun toevlucht nemen tot de strategie van de compartimentatie.
De problematiek kwam in wezen hier op neer. Een mens, die gehinderd wordt door neurotisch dwanggedrag, beschikt niet langer over zijn vrije wil en kan dus ook niet zondigen in de christelijke zin van het woord. Maar belangrijker nog, Freud ontwierp de structuur van mens niet langer van bovenaf, vanuit zijn bovennatuurlijke aard en bestemming, maar van onderop. Het vegetatieve gaat aan het sensitieve en het intellectuele vooraf. De bovenste laag, het bovennatuurlijke, bestaat volgens Freud helemaal niet.
Een mens is in wezen een organisme dat in de evolutie een gelaagde complexiteit verwierf, waaruit uiteindelijk de psyche en het bewustzijn tevoorschijn kwam. Daarmee is het verhaal uit. Weg God, maar ook weg met de transcendentie als fundament voor het verschijnsel mens. Een mens is een stukje van de natuur en zijn functioneren volgt natuurlijke wetten. De liefde komt voort uit de seksualiteit en niet uit de onvoorwaardelijke liefde van God voor de mens, zoals het christendom leert. Waarom dus nog langer ‘versterving van de lust’ prediken, als ‘sublimatie van het libido’ voldoende is om elkaar niet de hersens in te slaan.
Daarmee is het redelijke ‘ik’ als vrije stuurman van de mens definitief van de troon gestoten. Dat is voor het christendom absoluut onverteerbaar. Weliswaar is er door de erfzonde sprake van een structurele discrepantie tussen het sensitieve en het intellectuele in de mens, maar het verstand voert uiteindelijk de boventoon. Bovendien bestaat de mens uit één stuk, er is geen driftleven of Boven-ik dat aan de vrijheid van de wil ontsnapt. De wil dient zich immers te voegen naar de rede.
Zo was er dus een gigantisch probleem ontstaan, temeer omdat de basale waarnemingen van Freud over het fenomeen van de verdringing in praktijk wel degelijk bleken te kloppen. Had Freud het hierbij maar gelaten, maar op die ontdekking bouwde hij een geheel nieuw systeem en zelfs een volstrekt seculiere levensbeschouwing . Uitgaande van waarnemingen bij de zieke of gestoorde mens, werd door Freud een theorie over de gezonde mens geconstrueerd, die haaks stond op de visie van het christendom.
Het katholicisme bleef definitief een geloof van verstand en vrij wil. Maar de lust kent bizarre en troebele kronkelwegen die het verstand niet kent, zo had Freud beweerd. De extreme beteugeling van de lust door de vermeende vrijheid van de wil betekent een enorme verzwaring van het morele geweten, die weldra zijn uitweg zal vinden in neuroses, masochisme of seksuele perversiteiten. Door die waarheid te ontkennen, heeft ook de Rooms-katholieke Kerk zichzelf uiteindelijk in de nesten gewerkt, nota bene op een beslissend moment in de jaren zestig, toen de mogelijkheid zich had aangediend om voor eens en altijd schoon schip te maken.
In tegenstelling tot de gereformeerden zagen de katholieken de Bijbel niet als strak keurslijf, waarin uitspraken over geestesziekten en demonen letterlijk moeten worden opgevat. Geloven wilde voor een katholiek zeggen, dat je niet alleen het katholieke credo volledig aanvaardt, maar ook de katholieke geloofsleer zoals die is vastgelegd door de RK Kerk in dogma’s etc. Buiten de kerk was er geen heil, maar dat wilde niet zeggen, dat die regel door de rooms-katholieke kerk zelf altijd strikt werd toegepast, want uiteindelijk bepaalt de paus wie buiten de kerk valt en wie niet.
Voor de gereformeerden bestond een dergelijke ontsnappingsroute niet. Het was alles of niets, duivel en demonen of goddeloze wetenschap, hoewel die rigide tweedeling in de praktijk van de psychiatrie natuurlijk niet was vol te houden. De ziel leed weliswaar ten gevolge van de zonde, maar was toch vooral in het lichamelijk substraat – de hersenen – gefundeerd. Er moest dus voortdurend water bij de wijn, zodat de gereformeerden hun pogingen om de psychiatrie te funderen op de Bijbel uiteindelijk faliekant zagen mislukken. In de praktijk was er geen ruimte voor het ontstaan van een gereformeerde psychiatrie.
In de praktijk is godsdienst ook geen hefboom voor verstandsverbijstering, zelfs de christelijke godsdiensten zijn dat niet. Het gevaar schuilt eerder in het plotseling verdwijnen van godsdienst, of de plotselinge confrontatie tussen een orthodoxe openbaringsreligie en een radicaal seculier wereldbeeld. Het psychisch systeem dat in ongerede raakt is niet het systeem van de religie zelf, of het systeem van en seculiere samenleving, maar de interactie tussen twee systemen die volstrekt onverenigbaar zijn. Dan slaan de stoppen door en breekt het grof geweld zich baan. De totale ompoling tussen goed en kwaad vindt plaats precies in die kortsluiting, in een mentale staat van verbijstering met een logica die dodelijk is.