Marijke in Lourdes, mei 2012
‘Tussen 1849 en 1940 vroegen 3387 kardinalen, patriarchen, aartsbisschoppen en bisschoppen om de afkondiging van het dogma van de Maria ten hemelopneming; en tientallen internationale Mariacongressen werden gehouden om over de kwestie te discussiëren. Allen verklaarden zich voorstander. Toen paus Pius XII op het balkon van de Sint Pieter verscheen op 1 november 1950 om een menigte van bijna een miljoen mensen toe te spreken, werd zijn aankondiging dat ‘Maria … met lichaam en ziel in de hemelse glorie was opgenomen’, begroet met een denderend applaus, met vreugdetranen en luide gebeden. Het was de climax van een traditie van eeuwen, en het uitstel was alleen veroorzaakt door de afwezigheid van Bijbelse bronnen. Maar de Vaticaanse geleerden waren onder aanroeping van de Heilige Geest teruggekeerd naar hun boeken en het probleem was overwonnen.’
Deze woorden zijn ontleend aan het boek van Marina Warner Alone of all her sex, the myth and cult of virgin Mary, Het een feministische studie over Maria die verscheen in 1976. Marina Warner onderzocht de verschillende facetten van de Mariacultus van het vroege christendom tot op de dag van vandaag. Het katholicisme is een geloof van tegenstrijdigheden, zo heeft Reve ooit beweerd. Als deze typering een kern van waarheid bevat, dan is zij voor alles van toepassing op de Marialogie, het compartiment van het de katholieke geloofsleer dat Reve het meeste aansprak. Het dogma van Maria tenhemelopneming was volgens Jung de belangrijkste stap van de katholieke Kerk sinds de Reformnatie. Het dogma was ook door Jung al in 1940 voorspeld, op grond van zijn analyse van triniteit en quaterniteit. Dit zou de eerste stap zijn op weg naar de erkenning van Maria als Vierde Persoon Gods. Maar volgens Marina Warner rammelt dit dogma aan alle kanten. Er is geen enkele historische bron waarop dit verhaal zich kan baseren. Zelfs in het Nieuwe Testament komt het niet voor. Volgens Marina Warner beriep Paus Pius XII bij de formulering van het dogma zich op allerlei oude teksten, maar geen enkele daarvan was afkomstig van de apocriefe verhalen over het overlijden van de Maagd, die in de eerste eeuwen na Christus ontstaan moeten zijn.
Die eerste verhalen gaan over het graf van Maria, waaruit haar lichaam door Christus of de aartsengel Michael word weggenomen om bij de levensboom in de hemel met haar ziel te worden verenigd. Aan de apostelen, die vanaf de wolken toekijken, worden dan de verschrikkingen van de hel geopenbaard. De hemelvaart van de Maagd was van begin af aan intrinsiek verbonden met de afgrond van het inferno. Kortom, de tenhemelopneming van Maria is een verhaal dat in de loop der eeuwen een eigen leven is gaan leiden, omdat gelovigen het idee niet konden verdragen dat het lichaam van juist die vrouw, die het symbool van de hoogste zuiverheid was, na haar dood door de maden zou worden opgevreten. Wie vrij was van de erfzonde, was ook vrij van de ultieme straf: de ontbinding van het lichaam na de dood.
In zijn gedicht 15 augustus 1970 lijkt Gerard Reve hiernaar te verwijzen als hij het heeft over ‘het schouwen in Haar hart, tot waar de zee van bloed zwart wordt van diepte.’
15 augustus 1970
Eens zal ik gaan
tot waar de Ongeschonden Roos voor eeuwig bloeit,
en schouwen in Haar hart, tot waar de zee van bloed
zwart wordt van diepte: Mysterie, van Zichzelf gedragen,
dat uit Zichzelf geboren wordt.
Reve verwijst in dit gedicht naar de Maria als Rosa mystica. Wellicht had hij die term voor het eerst gelezen in het boek in Psychologische typen (1921) van Jung, zoals Nop Maas suggereert in zijn Revebiografie. Reve las Pychologische typen al in 1955 in Londen en later nog eens. Maar het kan ook zijn dat hij het beroemde Mariavoorstelling van Geerten tot Sint Jans voor ogen heeft gehad, De verheerlijking van Maria, een paneel dat in het Museum Boymans van Beuningen hangt, en waar hij erg op gesteld was.
Geertgen tot Sint Jans, De verheerlijking van Maria, 1490-1495, Museum Boymans van Beuningen.
Deze roos-achtige concentrische voorstelling van de Heilige Maagd bevat een verwijzing naar het Evangelie volgens Johannes (12:1) : En daar werd een groot teken gezien aan de hemel, een vrouw bekleed met de zon, en de maan was onder haar voeten, en op haar hoofd een kroon van twaalf sterren. Maria werd vaak met een roos geassocieerd. De roos van was oudsher het symbool bij uitstek de vrouw, de vulva, maar ook van de onbevlekte ontvangenis, dat wil zeggen: een ontvangenis zonder erfzonde. De Maria, die Bernadette in de grot in Lourdes zag verschijnen had een gele roos op elke voet. Hoe dan ook, de reeks betekenisvolle symboolattributen van de Maagd, waar Jung naar verwijst, komen voor voor in de Lauretatische Litanie, zoals opgenomen in het Misale Romanum:
Mater amabilis (Lief’lijke Moeder), Mater admirabilis (Wonderbare Moeder), Mater boni consilii (Moeder van goede raad), Speculum justiciae (Spiegel der gerechtigheid ), Sedes sapientiae ( Zetel der wijsheid), Causa nostrae laetitiae (Oorzaak van onze blijdschap), Vas spirituale (Geestelijk vat), Vas honorabile ( Eerwaardig vat), Vas insigne devotionis (Voortreffelijk vat der devotie), Rosa mystica (Mystieke roos), Turris Davidica (Toren van David), Turris eburnea (Elpenbenen toren), Domus aurea (Gouden huis), Foederis arca (Ark des Verbonds), Janua coeli ( Poort des Hemels), Stella matutina (Morgenster).
Meegaandheid, zachtheid, vriendelijkheid, ontvankelijkheid, mededogen, verdraagzaamheid en bescheidenheid, dat zijn van oudsher kwaliteiten die volgens Marina Warner aan Maria werden toebedeeld. Eigenlijk, zo stelt zij, is er niet eens zoveel over haar bekend. De evangelisten laten niet zoveel los over haar. De marialogie berust voornamelijk op overlevering, legenden en verhalen die in later eeuwen zijn verzonnen. Toch is Maria, zeker in de westerse cultuur, het oertype van de vrouw geworden. De vrouwelijke Yin, die het volmaakte complement vormde van de mannelijke Yang.
Jung – geen familie van Yin of Yang – zag in haar dan ook een archetype. Zuiverheid en moederschap kwamen in Maria van oudsher samen. Zij was de gezuiverde vrouw en tegelijk ook de moeder van God. Misschien wel de enige vrouw die echt deugde, want de Bijbel had het niet zo op vrouwen. In het boek Genesis staat het al: ‘Naar uw man zal uw begeerte uitgaan. Hij zal U overheersen.’ De vrouw is de eeuwige verleidster, die bezweek voor de duivel en daarna de man op het slechte pad leidde. Maar Maria, dat is een ander verhaal. Gezegend is zij onder de vrouwen en gezegend de vrucht van haar schoot.
Toch moest Jezus nooit zoveel van haar hebben. Integendeel, bij de weinige keren dat Maria voorkomt in het Nieuwe Testament is er geen sprake van een innige moeder-zoon relatie. Als de wijn opraakt bij de bruiloft te Kanaän denkt Maria dat haar begaafde en charismatische zoon dit probleem wel even zal fiksen. ‘Wat hij ook, zegt doet dat’, zegt ze aan iedereen. Maar Jezus reageert kriegel op zijn bemoeizuchtige moeder. ‘Mijn tijd is nog niet gekomen,’ laat hij haar weten. Maria staat onder aan het kruis en heeft de dood van haar zoon tot het laatst mee geleden.
Maar Jezus blijft ook dan zakelijk en afstandelijk. Het woord ‘moeder’ kan er niet eens af. ‘Vrouw, zie uw zoon!’, zegt de creperende Jezus doelend op Johannes, als degene die voor haar zal zorgen als hij er niet meer is. Inderdaad trok Maria daarna in bij Johannes, die later samen met haar in Efeze ging wonen. Nee, de hardvochtigheid van Jezus jegens zijn eigen moeder is moeilijk te rijmen, met het zachte karakter dat Maria moet hebben gehad. Ze was het toonbeeld van de meegaande vrouw, voor wie het moederschap het hoogste goed in haar leven was. Niet bepaald een feministisch type dus. Ze was niet eens baas in eigen buik.
Het opkomende feminisme in de jaren zeventig had dan ook grote moeite met Maria. Er verschenen nieuwe studies over het historisch proces van beeldvorming van deze gezegende moedersloof. Maar hoe je het ook wendt of keert, de mythe van Maria kruipt waar hij niet gaan kan. Het oertype is ijzersterk. Maria was niet alleen de Moeder van God, maar ook van oudsher de heidense moedergodin van het gewone volk. Haar verering stak die van de macho-God-de-Vader en zijn opdringerige Zoon naar de kroon, en de kerk vond het altijd wel best. Door Maria tot Jezus. Zij was bovendien de waarborg van de zuiverheid en de kuisheid, maar ook de bemiddelares, die met haar vrouwelijke voorspraak als geen ander toegang tot de leiding had in autoritaire mannen-hemel.
Maria Warner raadpleegde tal van bronnen op heel verschillende terreinen, niet alleen de theologie, maar ook de antropologie en niet te vergeten de kunstgeschiedenis, want Maria was door de eeuwen heen een dankbaar onderwerp voor schilders en beeldhouwers. Zo schreef zij een kritische analyse die uitgaat van de premisse dat de Mariacultus een historische constructie is van een patriarchale cultuur, een mythe die de waardigheid en gelijkwaardigheid van de vrouw ondermijnt. De verschillende rollen van Maria worden successievelijk ontleed: koningin, bruid, moeder, maagd en bemiddelaar.
Het vroege christendom was vooral gefascineerd door haar maagdelijkheid. Daarna kwam haar moederrol weer naar voren totdat de Contrareformatie vooral weer de nadruk legde op de maagdelijke geboorte. Bemiddelaar is ze eigenlijk altijd geweest en zal ze wellicht ook altijd blijven, al denken de hedendaagse feministen daar anders over. Zo was ook Marina Warner van mening dat de Mariacultus zijn langste tijd heeft gehad. De mythe zal voortleven door de betoverende lyriek, maar dan wel ontdaan van zijn morele betekenis die niet meer van deze tijd is.
Reve was het daar niet mee eens. Hij had een Jungiaanse visie op Maria. De symboliek van de kerkelijke Maria-dogma’s vertegenwoordigden voor hem – net als Jungs archetypen – de ’tijdloze waarheden van de ziel’, die altijd weer beleefd zullen worden in nieuwe vormen van verering. De hele problematiek van Reve draait om de oppositie feit versus symbool. Een feit is waar, een symbool is niet waar. Maar in de optiek van Reve is een symbool niet louter een figuurlijke verwijzing zonder feitelijke grondslag. Een symbool verwijst volgens hem wel degelijk naar een feitelijke waarheid, zij het niet in een fysische, maar in een bezielde werkelijkheid.
Nu kun je stellen dat deze problematiek sinds the linguistic turn in de filosofie niet meer aan de orde is, maar dat is maar betrekkelijk. Zelfs Wittgenstein ging zich uiteindelijk voor de ideeën van Thomas van Aquino interesseren. Hoe dan ook, Gerard Reve werd op het boek van Warner geattendeerd door ‘zijn Londense vriend P’. Achter die benaming ging een Engelse geleerde schuil, Dr. Daniel Pickering Walker, die hij vaak opzocht of hier wel eens kwam logeren, ook in de tijd dat Reve in Greonterp woonde.
D.P. Walker, was een rationalist en had niet zo veel op met het geloof – ‘not my cup of tea‘ – al schreef hij wel allerlei historische studies over magie en occultisme. Zijn belangrijkste boek was The decline of hell, dat in 1964 verscheen. Walker was gespecialiseerd in de periode van de Renaissance en de late zeventiende eeuw. Door hem heeft Reve wellicht belangstelling opgevat voor William Blake, aan wie hij niet alleen enkele ideeën heeft ontleend, maar ook de eigenaardige spelling in zijn latere werk.
Walker wees Reve ook op het feit dat in de achttiende eeuw particuliere correspondentie door schrijvers al tijdens hun leven gepubliceerd werd, wat voor Reve het laatste obstakel wegnam om zijn eigen correspondentie in de jaren tachtig op de markt te brengen. Door deze Londense vriend kwam hij dus ook in contact met Marina Warner, aan wie hij twee brieven schreef, op 7 november 1977 en 8 januari 1978. Beide zijn opgenomen in Brieven aan geschoolde arbeiders (1985).
Twee dingen vallen daarin op. Ten eerste benadrukte Reve ‘de grote Waarheid van de Kerk’ als een heidense, tijdloze een eeuwige waarheid die veel ouder is dan het christendom en dus niet alleen het exclusieve eigendom is van de Rooms-katholieke Kerk. Daarnaast beaamde hij een van de conclusies van Warner, dat het niet goed is om kinderen op al te jonge leeftijd met religie in aanraking te brengen. Als ouders naar de kerk gaan, zouden ze hun kinderen naar het zwembad moeten sturen. Voor zijn pubertijd mag een kind eigenlijk niet met religie worden geconfronteerd, omdat dat dan alleen maar verwarrend kan werken.Een kind neemt immers alles letterlijk op en is nog niet rijp om de religieuze symboliek op zijn werkelijke waarde te kunnen schatten.
Ik denk dat Reve met beide beweringen gelijk had. Veel genadeoorden van Maria hadden al bekendheid als een heidense cultusplaats. Zelfs de bron van Lourdes was al in prehistorische tijden als cultusplaats in gebruik. En wat de kinderen betreft, die moet je uit de buurt houden van dit soort plekken, anders gaan ze alleen maar huilende madonna’s zien die de wereld willen redden.