Intro in het niets
Eergisteren gebeurde er iets eigenaardigs. Ik werd gebeld door de uitgever aan wie ik mijn manuscript Rouw in tijden van terreur vorige week had toegestuurd. Hij liet me weten dat het in feite twee boeken waren die ik had ingeleverd. Het ene ging over rouw, het andere over terreur.
Volgens mij viel dat wel mee, omdat de twee verhalen gaandeweg samenkomen en in elkaar overvloeien. Maar wie ben ik, als een uitgever zoiets zegt? Hij raadde me aan om die twee verhalen uit elkaar te trekken en me te beperken een boek over de vervagende grenzen tussen psychotisch en terroristisch geweld. Ik moest er even aan wennen, maar heb het toch maar gedaan.
Zo ben ik gisteren druk bezig geweest met de bewerking van een omvangrijk manuscript dat gesplitst moest worden in tweeën. De ene helft heb ik opnieuw ingeleverd bij deze uitgever. Dat wil overigens nog niet zeggen dat het nu ook zeker is dat het wordt uitgegeven. Maar dat wordt nu wel heel snel duidelijk. De andere helft blijft voorlopig in de kast liggen. Dat is het verslag van mijn rouwproces.
Onderstaande inleiding – die ik voor de gelegenheid enigszins heb aangepast – kwam daardoor in het luchtledige te hangen. Het is een intro in het niets die niet het licht zal zien. Vandaar dat ik hem vandaag maar op mijn weblog publiceer. Wie weet zal het verhaal, waar deze inleiding voor bedoeld was, ooit nog eens uit de dood herrijzen. Vandaag is het Stille Zaterdag en morgen is het Pasen. Je weet het maar nooit.
****
Dit boek gaat over de dood van mijn geliefde en het verdriet dat daarmee gepaard ging. Toch vormt dat verhaal slechts het kader voor een heel andere tekst die ik aanvankelijk wilde schrijven en waarmee ik in de zomer van 2016 begonnen was. Dat was een essay over de vervagende grenzen tussen psychotisch en terroristisch geweld. Dat schrijfproces werd bruut onderbroken door het vrij plotseling overlijden van mijn vrouw Marijke. Op 9 september 2016 werd zij ernstig ziek en drie weken later overleed zij aan wat gaandeweg in die zwoele septemberdagen longkanker met uitzaaiingen bleek te zijn. Ook in die situatie bleef het schrijven voor mij een methode om greep te houden op de realiteit. Mede op aandringen van anderen schreef ik dagelijks op mijn weblog over de heftige gevoelens van verdriet die mij overspoelden en alle herinneringen die na haar dood in mij bovenkwamen.
Opeens besefte ik dat ik iets meemaakte wat ik in een vergelijkbare vorm vijftig jaar eerder ook al eens beleefd leek te hebben. In januari 1966 werd ik getroffen door een plotselinge psychose. Ik heb daar verslag van gedaan in bijdrage aan het boek Tegen de tijdgeest, terugzien op een psychose (2011). Ik was achttien jaar en stond aan de vooravond van mijn adolescentie. Een maand voordat mijn psychose toesloeg had mijn vader een beroerte gekregen. Een maand nadat ik ontslagen was uit het psychiatrisch ziekenhuis overleed hij na een kortstondig ziekbed. Die psychose overviel mij, maar niet zonder reden. Ik was als een opstandige puber woedend geworden op God vanwege al het kwaad dat Hij de mens had aangedaan.
In eerste maanden na het overlijden van Marijke heb ik veel nagedacht over de dood. Ik heb geprobeerd de kieren van de hoop te vinden, nu er een loden deur in mijn leven was dichtgeslagen. Ik merkte dat door mijn eigen confrontatie met de dood er in mijn leven iets wezenlijks veranderd was. Rouw legt de fundamenten bloot van je bestaan, een ervaring die bij mij herinneringen wakker riep aan die andere grote crisis in mijn leven, de psychose uit mijn jeugd na mijn opstand tegen God.
Voordat ik met het schrijven begon heb eerst alle teksten, die ik na de dood van Marijke op mijn weblog had geschreven, nog eens gelezen en geordend. Vaak werd ik bij het herlezen overvallen door een gevoel van gêne over zoveel intieme dingen die ik aan de openbaarheid had prijsgegeven. Het moet wellicht eenzelfde gevoel zijn dat veel van de lezers van mijn blog hebben gehad. In dat geval, een plaatsvervangende gêne. Ik ontving een lange mail van een van hen, een vrouw die ik persoonlijk niet ken, maar die mij bekende dat zij het lezen van mijn blog als iets voyeuristisch had ervaren, zeker als het over zulk persoonlijk verlies en rouw gaat. Toch raakte ze er aan verslaafd. Ze wilde me laten weten dat er ergens in Nederland elke dag iemand was die met groot plezier mijn blogs las.
Zo’n reactie betekende veel voor mij. Weten dat wat je voelt en doormaakt ook door anderen wordt herkend, dat is wellicht de essentie van wat je troost kunt noemen. Zoals ook het schrijven zelf voor mij een oefening was in troost. In dat zoeken was mijn plotseling opkomend verlangen naar transcendentie iets wat mij in verwarring bracht. Pas nu besefte echt ik dat het leven niet bestendig is. Het is een zeepbel die zomaar uit elkaar kan spatten. Misschien zijn religies ooit juist door dat tragisch besef ontstaan. Het verlangen naar kennis en inzicht streed bij mijn om voorrang met mijn verlangen naar vervulling en verlossing. Waar kruiste mijn plotselinge hang naar transcendentie met het plotselinge gemis ervan, dat ik vijftig jaar tevoren had ervaren? En wat had dit alles te maken met de huidige verwarring over psychotisch en terroristisch geweld?
Hoe je transcendentie ook definieert, voor mij was dit begrip opeens onlosmakelijk verbonden met de dood. Dat wil zeggen, met alles voorbij de dood, alles wat een mens bedenken kan over ‘gene zijde’, een mogelijk voortbestaan, over iets wat het leven letterlijk overschrijdt. Opnieuw was ik De mens in opstand van Albert Camus gaan lezen. Vijftig jaar geleden had ik dit boek al eens doorgeworsteld. Dat was in de zomer van 1965 tijdens een kampeertocht die ik samen met mijn ouders maakte door Frankrijk en Spanje. Onderweg las ik dit boek dat een schok bij mij teweegbracht. Het was een botsing geweest tussen twee wereldbeelden: de een met, de ander zonder God.
Vijftig jaar na dato merkte ik dat Camus’ ideeën over ‘de opstandige mens’ voor mij een andere betekenis hadden gekregen. Het was, alsof ik mij nu pas goed de essentie daarvan kon toe-eigenen, ook van zijn gedachten over het afscheid van God en de transcendentie, waar ik juist nu na de dood van Marijke zo hevig naar verlangde. Je zou het een proces van verinnerlijking kunnen noemen, maar ook een verhoging van sensitiviteit die gepaard kan gaan met verdriet.
Ik ontdekte Camus’ vroege belangstelling voor de metafysica van het christendom, maar ook de problematische relatie tussen terreur en transcendentie die is ontstaan nadat de christelijke metafysica onhoudbaar was geworden met de komst van het rationalisme. God daalde neer in de geschiedenis. De mens kwam wederom in opstand met alle gewelddadige gevolgen voor zijn medemensen: nihilisme, terreur, fascisme, communisme, kortom alle ontsporingen van het totalitaire denken, zoals Camus die in zijn gelijknamige boek beschrijft.
Maar tussen al die verhalen over koningsmoordenaars en godsmoordenaars, las ik nu ook over een ander soort transcendentie, waar Camus voorzichtig gewag van maakt. Dat is de transcendentie die de kunst wil laten verschijnen als een op handen zijnde onthulling. Evenals de opstand tegen de dood en het kwaad, de twee schaduwen die eigen zijn aan het menselijk bestaan, bevat de kunst een ontkenning van de wereld. Maar de kunst voert ons tegelijk ook terug naar de oorsprong van onze opstandigheid, waar de menselijke maat is te vinden, die de terreurdaad juist overschrijdt.
Zo werd ik opnieuw meegezogen in een filosofisch discours over de dood en het kwaad. Maar daarmee was ik ook weer terug bij het begin. Ik werd aan den lijve geconfronteerd met het sterke verlangen naar transcendentie dat in mijn rouwproces in hoge mate aan de dag trad. Mijn levensperspectief kantelde. Niet het leven, maar de dood werd nu letterlijk mijn vertrekpunt. Wie niet van het leven uitgaat, maar de dood als vertrekpunt neemt, ziet alles totaal anders. De geest lijkt dan opeens tot alles in staat. Het leven doet er niet zoveel meer toe. Dat besef dient zich ook aan in de rouw. Dat hoeft geen vlucht te zijn in het absolute of de spiritualiteit. Voor mij betekende het eerder een kritische verkenning van alles wat met het begrip transcendentie te maken heeft.
Veel teksten over mijn rouwproces laten zich achteraf lezen als een persoonlijke zoektocht naar dit fenomeen. Gaandeweg werd het verslag van mijn rouwproces minder biografisch en meer filosofisch van aard, waarbij gedachten van Albert Camus voor mij vaak een spiegel vormden. Het geheel van de tekst heeft een fragmentarisch en caleidoscopisch karakter. Achteraf kon ik twee dingen doen. Ik kon alles herschrijven en helemaal opnieuw beginnen, maar daarmee zou het voortschrijdend inzicht dat zich gaandeweg bij mij aandiende, onrecht doen. Ik kon ook het dagboekachtige karakter van de tekst intact laten, op het gevaar af dat de autobiografische elementen de helderheid van het betoog tekort zouden doen. Ik heb voor het laatste gekozen, met de gedachte voor ogen dat het zoeken in de wilde weg soms nodig is om zicht te krijgen op het onbevattelijke. De omweg kent immers bestemmingen die de rechte weg niet kent.