After midnight
Wat is dat toch, de melancholie van de herinnering? Het is de gedachte aan een geluk dat misschien wel nooit heeft bestaan. Een fata morgana in het brein, een spookbeeld op het podium dat wij ‘het geheugen’ zijn gaan noemen. Maar al te graag hang ik in dat theater rond, terwijl ik weet dat het illusies zijn die mij worden voorgetoverd. Dan sluip ik geruisloos tussen de coulissen. Soms zit in de frontloge, dan weer op het bovenste balkon en een heel enkele keer in de bak van de souffleur als mijn geheugen zijn tekst kwijt is. Dan wordt het stil op het toneel. De rest van mijn leven zal ik moet leren leven met die leegte die op Zen-achtige wijze tegelijk vol is. Als een afwezigheid die volledig aanwezig is. Mijn geheugen is het schouwtoneel van het leven dat Marijke en ik met elkaar deelden.
Een gezamenlijk uitzicht achterom, dat is er niet meer. Bijna een halve eeuw ging ons leven gelijk op. Het midden van de nacht is inmiddels voorbij. Toch wil ik dat dit leven terugkeert in de herinnering en opnieuw, maar nu in een sentimentele variant, wordt opgevoerd. Het gevoel kruipt waar het niet gaan kan. Ik overdrijf. Ik ga schmieren in een draak van een toneelstuk. In ben mijn eigen dubbelganger, een komediant zonder gezelschap, een acteur tussen de schuifdeuren. Het nu vermengt zich met het toen. De tijd splitst zich elk moment in tweeën: in de feiten en het gevoel. Het is een niet-passieve vorm van gelatenheid, een voortdurende verdubbeling van de werkelijkheid die vervolgens door elkaar gaat lopen als de inkt in een aquarel.
Opnieuw zie ik een foto. Marijke in het voorjaar van 1977. Ze staat in de Saffierstraat. Nummer 109 éénhoog, dat was ons laatste woonadres in Amsterdam. Wij woonden hier van augustus 1976 tot augustus 1977. Architectonisch gezien is het een mooie buurt, de Diamantbuurt. Misschien wel de mooiste buurt van Nederland. Alleen om te wonen was het zo’n jaar of wat geleden een stuk minder geworden. In 2004 moest een jong echtpaar, dat op het Smaragdplein woonde, halsoverkop hun huis verlaten, nadat ze waren weggepest door Marokkaanse jongeren die ’s avonds voor het badhuis op het plein rondhingen.
Als klap op de vuurpijl kwam daar een paar jaar later de affaire met het kinderdagverblijf Het Hofnarretje daar nog over heen. Het Hofnarretje, dat tegenwoordig De Vlinderhof heet, bevindt zich op de rand van de Diamantbuurt, aan de Van Woustraat, maar er is ook een dependance op het Smaragdplein. Op dat plein rust dus geen zegen.
De kamers van ons huis waren wat donker. Dat kwam vooral door de hoge vensterbanken. Er wordt wel eens beweerd dat deze destijds bewust zo hoog gemaakt waren, om de arbeiders te beletten om de hele dag bij het raam naar buiten te hangen. De architect van deze woningen was Jop van Epen. Zijn huizen hadden markante bakstenen gevels en de kozijnen waren in typerende kleuren donkergroen en donkergeel geschilderd. Deze zogeheten ‘Amsterdamse School-woningen’ uit de jaren twintig waren destijds gebouwd als ‘paleizen voor de arbeiders’, maar in 1977 waren ze nodig aan een opknapbeurt toe.
We hadden een driekamer-woning, en dat was al heel wat in die tijd. De inrichting was helemaal ‘seventies’. Rotan en grenen meubeltjes, blauw en bruin geverfde muren, zelf-gehaakte gordijntjes, een Genemuider rieten vloerbedekking, antieke lampjes en veel kamerplanten. In de keuken stond een behangtafel die we blauw hadden geverfd. Daar ontbeten we altijd. En in de vensterbanken aan de achterkant bloeiden de geraniums.
Vanuit de Saffierstraat liep je zo de stad in. Onze boodschappen deden we op de Albert Cuyp en de tapwijn kwam van een slijter in de Van Woustraat. Elke week hadden we wel vrienden te eten, want iedereen woonde dichtbij in de buurt. Hoe vaak hebben we in dat laatste jaar in Amsterdam niet doorgezakt tot diep in de nacht. After midnight kwam de Saffierstraat voor ons pas goed tot leven. Marijke was een nachtvlinder en ik paste mij aan.
Onze bovenbuurman, mijnheer Evenhuis, vond dat minder leuk, want de woningen waren nogal gehorig, Hij woonde er al sinds het eind van de jaren twintig. Eerder had hij in Betondorp gewoond, waar de Algemene Woningbouwvereniging ook veel woningen had, evenals De Dageraad en Eigen Haard. De familie Van het Reve, die om de hoek woonden aan Jozef Israelskade, toen zoon Gerard in 1947 De Avonden schreef, kwam ook uit Betondorp.
Mijnheer Evenhuis was weduwnaar. Zijn vrouw was al jaren daarvoor met de fiets verongelukt in de Van Woustraat. Zelf had hij het Nederlands elftal nog zien voetballen bij de Olympische Spelen in 1928, waar hij ook de legendarische speler van Uruguay, José Andrade, nog met eigen ogen had gezien. De familie Van het Reve, die in 1939 om in deze buurt kwam wonen, moet mijnheer Evenhuis ook zeker gekend hebben, maar ik heb hem er nooit naar gevraagd.
Marijke werkte destijds als bejaardenverzorgster in Sint Jacob aan de Plantage Middenlaan, tegenover Artis. Ze had het daar zeer naar haar zin. Toen we in augustus 1977 naar Leeuwarden vertrokken heeft ze Amsterdam met pijn in het hart verlaten. Er heerste die maand een hittegolf in de stad. We hadden drie katten in die tijd. De rieten mat op de vloer hebben we laten liggen met als gevolg dat er een vlooienplaag uitbrak in het door ons verlaten huis.
Meneer Evenhuis heeft toen de hele woning laten ontsmetten door de woningbouwvereniging, waardoor wij de borgsom voor onze huur op onze buik konden schrijven. Dat was het laatste wat ik me nog herinner van de Saffierstraat. Voor de rest was het een gelukkige tijd, dat laatste jaar in de stad waar we beiden geboren en getogen waren. In Friesland heeft Marijke nooit echt kunnen aarden. Ze vond het maar een raar volk die Friezen. Ze had graag terug gewild, maar dat is er nooit van gekomen. Hoe vaak hebben we daar niet over gesproken samen. After midnight.