Wie sjoên ôs Limburg is
Pand van het voormalige pension Linckens, gisteren in Valkenburg
In 1959 en in 1960 was ik met mijn ouders op vakantie in Valkenburg. We logeerden in ‘Pension Linckens’ dat zich bevond aan het eind van de Plenckerstraat, een lange laan onderaan het Rotspark. Gisteren was ik opnieuw in Valkenburg, zomaar een dagje. Ik had toch niks te doen en er stond nog een dag vrij reizen op mijn NS-kaart. Uiteindelijk heb ik tien uur in de trein gezeten, want tussen Eindhoven en Den Bosch was er ‘een aanrijding met een persoon’. Onderweg heb ik anderhalf boek uitgelezen. In Valkenburg liep ik drie uur rond.
Al wandelend belandde ik in de Plenckertstraat en daar zag ik het pand waar ik 58 jaar geleden gelogeerd heb. Het is inmiddels wit geschilderd en er stond een dure auto voor de deur. Ik herinner me dat ik vanuit het raam van de slaapkamer linksboven uitkeek op de rotswand van het park. De familie Linckens woonde zelf in het smalle pand links waar nu een garage is.
Valkenburg zag er na al die jaren wat afgeleefd uit. Het plaatsje is onder de voet gelopen door het massatoerisme. Overal staan foeilelijke panden. Even verderop bij het voormalige pension was een groot gebouw verrezen: de Amstel Gold Race Experience. In het mooie kerkje naast het Rotspark zat nu een steak-restaurant met lounge bar. Er liepen mannen in wielerkleding rond. Op de verwarmde terrassen zaten bejaarde echtparen te wachten op het voorjaar.
Heel Limburg ziet er trouwens wat verlopen uit, zo ontdekte ik al vanuit de trein. In Friesland klagen ze tegenwoordig wel eens over ‘landschapspijn’. Dat fenomeen bestaat niet in Limburg. Er is daar haast geen landschap meer over. Alles is vol geplempt met kantoortorens, industrieterreinen en achtbaansnelwegen. ‘Wie sjoên ôs Limburg is,‘ zongen wij vroeger thuis. Mijn vader was een Fries, maar hij hield van Limburg. Als hij wist hoe het er nu bijlag, draaide hij zich om in zijn graf.
Achter pension Linckens was vroeger een grote speeltuin met een kabelbaan en ook een hertenpark. Ik zag er niets meer van terug, het was nu een grote bouwput daar. Als je de Plenckertstraat helemaal uitliep dan kwam je aan de rand van Valkenburg bij het begin van het Geuldal. We hebben daar vaak gewandeld door dat heuvelachtige landschap op weg naar Houthem of Meerssen, over smalle paden met hier en daar een kruisbeeld langs de weg.
Er waren kastelen en grotere landhuizen waar een schilder of een schrijver woonde. Charles Eijck bijvoorbeeld in Huize Ravensbos in Schimmert. Of anders wel Bertus Aafjes die in kasteel Hoensbroek woonde. Kortom, er lagen geheimen verborgen daar in dat glooiende land van Zuid-Limburg, waar soms de sfeer nog te proeven was van het dagboek van een herdershond, het land waar ooit – zoals de dichter Jan Engelman heeft beweerd – God zelf zijn had op de aarde te ruste had gelegd.
Maar ook eind jaren vijftig toch dit land vooral bestemd voor wielrenners die de Cauberg opklommen als was het de Tourmalet. De weg op de Cauberg slingerde naar boven met een ongekend stijgingspercentage in kronkelde bochten zodat je als demarrerende renner al gauw uit het oog van je achtervolgers kon raken. Die Cauberg had iets heroïsch. Hij sprak tot de verbeelding. Wat wil je, ik had als kind ook nog nooit een berg gezien.
Eind jaren vijftig was het ook nog niet zo lang geleden dat een touringcar door zijn remmen sloeg toen hij de Cauberg afdaalde en in razende vaart te pletter sloeg op het monument op het Grendelplein. Dat gebeurde op 29 september 1954. Er vielen toen 19 doden en nog een aantal gewonden. Op de rampplek hingen in 1959 nog altijd gruwelijke foto’s in de etalages. Die zie je nu niet meer. De Grendelpoort heeft torentjes gekregen. En verderop is er zelfs een nieuwe historische stadspoort gebouwd die er volgens mij nooit heeft gestaan. Je kunt hem beklimmen via een malle trap vanbinnen.
Die foto’s van dat busongeluk maakten destijds diepe indruk op mij, temeer omdat wij zelf ook wel busreisjes maakten vanuit Valkenburg. Zo zijn we in de Grotten van Han geweest, in het bedevaartplaatsje Banneux en bij de Watervallen van Co. En zelfs een dagje naar Trier, wat ongeveer de verste dagtrip was die je vanuit Valkenburg kon boeken. Niet ver van het Grendelplein was een sigarenzaakje waar ik in die zomer van 1959 nog een pocketboekje heb gekocht: Het wielerleven van Gerrit Schulte, le fou pédalant.
Dat boekje heb ik nog altijd bewaard als een relikwie van mijn eerste wielerverering. Meer nog dan het voetballen bracht het wielrennen mijn fantasie in beweging. Misschien wel omdat je het nooit met eigen ogen zag, en er alleen maar over hoorde in de bewogen radioreportages van Jan Cottaar. Het wielrennen had een mysterie dat nooit geheel ontraadseld werd.
In Valkenburg bevond ik mij die zomer wat wielrennen betreft in het heilige der heilige, maar op de Cauberg was er nauwelijks een wielrenner te zien. Het wereldkampioenschap werd dat jaar in Zandvoort verreden en gewonnen door Darrigade. Eens te meer was ik aangewezen op mijn verbeelding. Er waren immers alleen maar toeristen en dagjesmensen die ijsjes aten en langzaam voortschuifelden door de smalle straatjes.
Ik herinner mij die overvolle straatjes met al die souvenirwinkeltjes nog goed.. Toen ik later met mijn ouders in Lourdes kwam, moest ik nog wel eens aan Valkenburg denken. We liepen daar vaak de Cauberg op, op weg naar de Lourdesgrot, waar zondagochtend de Mis in de open lucht werd opgedragen. Het geheugen, heeft Rudy Kousbroek ooit beweerd, is een kuil om snikkend in te vallen. In Valkenburg viel ik gisteren in in die kuil en ik kwam er amper meer uit.
Even verderop was de ingang van de Mergelgrotten, waar je enge verhalen hoorde over overmoedige bezoekers die hier verdwaald waren en het leven hadden gelaten. We bekeken de vele beeldhouwwerken die waren uitgehouwen in het zachte steen. Bovenin het Rotspark had je een openluchttheater. Er was ook een mooi terras, waar ik wel eens in mijn eentje een flesje limonade ging bestellen. Joy, want dat was mijn favoriete merk. Gezond en razend lekker!
Dan leek het leven even stil te staan met nog een eeuwigheid voor de boeg. Maar de grote wereld ging gewoon door in dat jaar 1959, waarin Fidel Castro de macht greep op Cuba en met urenlange toespraken de menigte in vervoering bracht. Het Nederlands elftal won dat jaar in de kuip met 9 – 1 van België. En de Belgen werden lyrisch over de betoverend mooie Prinses Paola die haar jawoord gaf aan prins Albert. ‘Dolce Paola’, zong Adamo.
Ikzelf mocht soms een enkele keer mijnheer Linckens in het privé-gedeelte van het pension naar de televisie komen kijken. Dan zat ik daar op de bank in dat smalle kamertje aan de voorkant van het huis, samen met de dochter des huizes die ongeveer even oud was als ik. Ik herinner mij nog dat wij even alleen waren daar op die witte zitbank en dat zij opeens vroeg: ‘Zullen we samen gaan vrijen?’
Ik wist niet goed waar ze over had, en als ik het al wist, had ik op dat moment bij God niet geweten wat de gebruiksaanwijzing was in dit soort penibele situaties. Ik was 11 jaar en nog zo groen als gras. Alleen van de Tour de France raakte ik opgewonden en daar deden geen vrouwen aan mee.
Valkenburg was een vrolijke stad. Ik herinner mij de kabelbaan bij de Wilhelminatoren met dat grote kruis erbovenop, en natuurlijk de kasteelruïne. Achteraf denk ik wel eens dat ik in mijn late kinderjaren vooral in een eigen fantasiewereld heb geleefd. Het was een wereld waar geen eind aan leek te komen, maar die opeens voorbij was, zomaar, van de een op de andere dag. Het is een onzinnigheid van de natuur dat de jeugd is toebedeeld aan jeugdigen die niet weten wat het is om jong te zijn.
Een vogel weet niet wat het is dat hij vliegen kan. Een kind weet niet wat het is om kind te zijn. Wij leven ons leven in een voortdurende verblinding. Het is voorbij voordat je het weet. Het geluk glipt weg tussen je vingers als een waterstraal die je niet pakken kunt.
Begin jaren zeventig ben ik samen met Marijke nog een keer in Valkenburg geweest. Alles was er nog, maar het kind dat ik daar ooit ben geweest, was er ook toen al lang niet meer. En toch, nostalgie is een bron die nooit opdroogt.