A wonderful world
Eind dit jaar word ik zeventig jaar. Veertig jaar daarvan bracht ik door in Friesland. Dertig jaar in Amsterdam. Toch voel ik mij nog altijd eerder een Amsterdammer dan een Fries. Bij mijn vader was dat precies omgekeerd. Hij was 68 toen hij in 1966 overleed. De eerste twintig jaren van zijn leven bracht hij in Friesland door. Daarna trok hij het hele land door en woonde uiteindelijk dertig jaar in Amsterdam. Toch bleef hij zich zijn hele leven een Fries voelen. Blijkbaar is je geboorteplek meer bepalend voor je gevoel van identiteit dan het aantal jaren dat je ergens hebt gewoond.
Als kind ging ik met mijn vader vaak naar Friesland. Alleen al de reis ernaartoe was pure romantiek. Met de stoomboot van Enkhuizen naar Stavoren. Zwarte rookpluimen uit de pijp. Uitkijken op het dek wanneer het land in zicht kwam. Samen met mijn vader wandelde ik dan door de heuvels en bossen van Gaasterland. Mijn vader deed dat graag, wandelen op zijn geboortegrond. Omgekeerd mag ik nu graag wandelen door Amsterdam. Zondag liep ik daar weer, samen met Rikkert en Renate. We maakten een wandeling van vijftien kilometer, over de Schellingwouderbrug, naar links de Nieuwendammerdijk op weg naar Noord en dat met de punt weer terug.
Het traject van de wandeling
Onderweg zag ik het kerkje aan de Nieuwendammerdijk, waar ik begin jaren zestig samen met mijn ouders wel eens naar de Mis ging. Mijn vader kocht in 1961 een autootje, een Fiat 600D. De zondagse rit naar dit kerkje aan de Nieuwendammerdijk was een eerste uitje. Het kerkje staat er nog, maar is inmiddels niet meer in gebruik. De Nieuwendammerdijk is nu helemaal verjupt. Keurig opgeknapte dijkhuisjes met dure auto’s voor de deur. Dat was 56 jaar geleden wel anders.
Het kerkje van Nieuwendam, zondagmiddag
Op 2 juli 1960 overleed Beppe. Ze was toen 87. Ook die dag kan ik me nog goed herinneren. Er kwam ’s ochtends vroeg telefoon uit Friesland. Mijn vader stond nog in zijn borstrok. Hij was enigszins ontdaan toen hij de telefoon weer op de haak legde. Mijn moeder troostte hem. We zijn nog samen naar de begrafenis geweest, natuurlijk weer met de boot van Enkhuizen naar Stavoren. Mijn moeder bleef thuis voor de kinderen. Daar hoorde ik nu even niet bij. Als stamhouder diende ik immers aanwezig te zijn bij deze voorname gebeurtenis, ook al was ik pas twaalf jaar oud. Toen we aankwamen in Bakhuizen, lag Beppe nog in de voorkamer opgebaard in de kist, met de oorijzers nog op. De gouden helm, noemden wij dat. Ik neem aan dat ze daarmee niet het graf in is gegaan, maar je weet het maar nooit.
Het was een raar jaar 1960. Rudy Carrel zong ‘Wat een geluk dat ik een stukje van de wereld ben’ op het Eurovisiesongfestival. Chubby Checker maakte de wereld gek met een nieuwe dans, de twist, en ging er daarna met de Hollandse Miss World Rina Lodders vandoor. De Olympische Spelen werden die zomer in Rome gehouden, waar Abebe Bikila uit Ethiopië op blote voeten de marathon won en Wilma Rudolph als een adembenemende, zwarte gazelle naar drie gouden medailles draafde. Een paar maanden later zou John F. Kennedy tot president van Amerika worden gekozen. De Koude Oorlog was kouder dan ooit. De Russen schoten een Amerikaans spionagevliegtuig uit de lucht, maar de wereld draaide gewoon door. What a wonderful world van Sam Cook werd een wereldhit in de zomer van 1960.
In september ging ik naar de eerste klas van het Sint Ignatiuscollege. En hele stap. De kinderjaren waren voorbij. Ik wist nog niets van aardrijkskunde, trigonometrie of algebra, niets van geschiedenis of biologie, laat staan van Grieks of Latijn. Maar het echte leven was nu begonnen.
Zaterdagmiddag j.l. zag ik mijn klasgenoten van het schooljaar 1960-1961 terug, Voor de vierde keer alweer voor onze jaarlijkse reünie. We spraken over van alles en nog wat, ook over de zomer van 1960.
Het was een lange, mooie zomer. Ik ging in die tijd ook veel naar het honkballen kijken. Die sport was toen heel populair in de Watergraafsmeer sinds de Europese kampioenschappen twee jaar daarvoor op het terrein van OVVO op de sportvelden bij de Kruislaan. Ook ging ik wel eens naar een honkbalwedstrijd naast het Ajaxstadion. De naam van de club die daar speelde ben ik vergeten. GAHVV of zoiets. Ik weet nog dat ik daar was op een mooie zonnige middag, toen ik op een transistorradio hoorde dat Ajax met 5-1 van Feyenoord had gewonnen.
Het was een beslissingswedstrijd om de landstitel die gespeeld werd in het Olympisch stadion. Dat was 26 mei 1960. Wim Bleijenberg werd de held van de middag. Hij verkeerde al in zijn nadagen. Het hele seizoen was hij verbannen geweest naar het tweede elftal, maar nog één keer mocht hij meedoen. Hij scoorde een hattrick, zodat Ajax voor de tiende keer landskampioen werd.
Vlak voordat ik zondag weer naar huis ging hoorde ik dat Feyenoord had verloren van Excelsior en Ajax gewonnen had van Go Ahead. Opnieuw dwaalden mijn gedachten af naar de zomer van 1960. Het wonder zal toch niet weer gebeuren, zo dacht ik bij mezelf.
Waarom ook niet, je weet het maar nooit. I’ts a wonderful world.