Er kwamen andere tijden
Op de avond van 4 mei j.l waren meerdere oorlogsfilms te zien op de Nederlandse televisie. Oorlogswinter, Zwartboek, de mini-serie Riphagen, maar ook buitenlandse klassiekers als Schindler’s List. Sophie’s Choice en The Boy in the Striped Pyjamas. Voor mij was dat een beetje teveel van het goede. Ik heb er uiteindelijk geen een van gezien. Ik kijk ook liever naar oude oorlogsfilms: De kanonnen van Navarone, The Man who never was, Patton of The Bridge at Remagen. De meeste oorlogsfilms uit de jaren zestig hadden een nogal opgeblazen heroïek en daar hou ik van. Heroïek is het enige antwoord op de dood en ellende die oorlog heet. De goeden waren goed en de kwaden kwaad en zo hoort het ook.
Zo ging dat ook in de jaren zestig. Niet dat dit beeld van de oorlog klopte, maar dat deed er niet toe. Lou de Jong legde uit op TV hoe het werkelijk in de oorlog was toegegaan, maar daar was ik toen nog niet zo mee bezig. De oorlog was in die tijd een grote schaduw uit een nabij verleden dat tegelijk ook heel ver weg was, omdat je het zelf niet had meegemaakt. Eigenlijk is dat voor mij ook altijd zo gebleven. De Tweede Wereldoorlog behoort voor de generatie van de babyboomers tot een ander tijdperk. Wij zijn letterlijk de kinderen van een nieuwe tijd. We hadden een toekomst, geen verleden. We kregen een hekel aan gezag en werden anti-autoritair. Wij keken neer op onze vaders, maar weigerden zelf om vader te zijn.
Klas 1B van het St. Ignatiuscollege, 0ktober 1960. Ik was de laatste met een stropdas
Eigenlijk was de oorlog pas in de jaren zestig voorgoed afgelopen. Als je klassenfoto’s uit die tijd bekijkt, dan zie je elk jaar wat meer variatie in kleding en haardracht ontstaan. De haren werden langer naarmate de rokken korter werden. Of andersom. dat heb ik nooit zo begrepen. De theemutscultuur van de jaren vijftig behoorde opeens voorgoed tot het verleden. Achteraf bezien ging dat proces misschien wat te snel. Een oude wereld stortte onder je ogen als een kaartenhuis in elkaar, inclusief de laatste bolwerken van het ‘Rijke Roomse leven’.
Wie in die jaren met schade en schande volwassen werd, draagt de sporen van die grote omwenteling nog altijd mee in zijn ziel. Voor de één was het een oude jas die je geruisloos verwisselde voor een nieuwe jas. Voor de ander was het een totale demasqué van alles wat oud en vertrouwd was. Voor mij was die breuk een gapende afgrond die zich plotseling opende voor mijn voeten. Het was ‘tuning in’ of ‘dropping out’. Niemand wist waar het naar toe ging of had een kompas voor de toekomst op zak. Er kwamen andere tijden. Daarover praten wij babyboomers nog steeds. Niet dat die andere tijden ook echt gekomen zijn. Maar waar moet je anders over praten, als je de oorlog niet mee hebt gemaakt?
Achteraf kun je je afvragen welke rol de naweeën van de oorlog hebben gespeeld in deze ‘culturele revolutie’ van de babyboomers. Afgelopen zaterdag kwam dit onderwerp even ter sprake bij onze klasse-reünie van het schooljaar 1960-61. Eigenlijk wist niemand een bevredigend antwoord te geven op deze lastige vraag. Gisteren bedacht ik mij dat ik over deze kwestie wel het een en ander geschreven heb in mijn laatste boek De Fries die in de toekomst sprong. Vandaar dat ik de betreffende passage nog maar eens herhaal. Het gaat over de première van de Nederlandse oorlogsfilm De Overval in 1962 in Leeuwarden.
***
Op 21 december 1962 ging in Leeuwarden de film De Overval in première. De film was gebaseerd op het waargebeurde verhaal uit de Tweede Wereldoorlog van de bevrijding van gevangen genomen verzetslieden uit de dik ommuurde gevangenis van Leeuwarden. De film paste in de ontluikende aandacht die begin jaren zestig ontstond voor het verzet – of juist het ontbreken daarvan – in de Tweede Wereldoorlog. Hoofdrolspeler was de acteur Rob de Vries, die destijds zelf betrokken was geweest bij deze spectaculaire bevrijding van een aantal verzetsmensen uit de Blokhuispoort in Leeuwarden.
Het moet een koude avond zijn geweest op die donkere dag vlak voor de kerst. De strenge winter van ’63 diende zich al aan. In heel Europa lag een dik pak sneeuw en in Nederland was die dag een vorstperiode van start gegaan die drie weken later zou resulteren in de roemruchte Elfstedentocht van Reinier Paping. Ook voor de bioscoop Tivoli, waar De Overval in première ging, lag sneeuw op straat. Eigenlijk was het de Friese première, want de dag daarvoor was de film in het Amsterdamse Tuschinsky-theater voor het eerst getoond in aanwezigheid van minister-president De Quay.
De première in Leeuwarden was eerder een Fries onderonsje, waarbij vooral vertegenwoordigers van het Friese verzet aanwezig waren. Vooraf liet de Commissaris van de Koningin Linthorst Homan weten, dat hij er van overtuigd was dat in Friesland dezelfde verzetshouding zou zegevieren, wanneer dat nog eens nodig zou zijn. Vervolgens droeg Charlotte Köhler het gedicht De achttien doden van Jan Campert voor. Daarna werd het donker in de zaal en kon de film beginnen. Toen het licht weer aan ging, werd vanaf het balkon spontaan het Friese volkslied ingezet, waarna de hele zaal ging staan en uit volle borst meezong. Na afloop was er voor de aanwezigen nog de mogelijkheid om in het nabijgelegen Amicitia oude herinneringen op te halen.
Het toeval wil dat ik die avond ook in Leeuwarden was, maar niet bij deze gala-avond natuurlijk. Begin jaren zestig logeerde ik in de kerstvakanties bij een schoolvriend die ik nog kende van de lagere school in Amsterdam. Zijn ouders hadden een apotheek op de Voorstreek. Deze apotheek – Tromp Visser genaamd – bestaat niet meer. Het is een statig huis met een zolder die zo groot was dat we daar makkelijk konden voetballen, met wat oude matrassen op de grond voor het doel. Ook gingen we wel naar de bioscoop, waar meestal draken van films draaiden, zoals Slangenoog, een cowboyfilm die ik me nog herinner omdat hij zo ongelooflijk slecht was. In het huis van de apotheek van Tromp Visser – zo las ik later – heeft in het begin van de vorige eeuw ook de jonge Slauerhoff gespeeld. Hij was als schooljongen bevriend met ‘Pilo’, de zoon van Tromp Visser.
In de binnenstad van Leeuwarden heerste in die decemberdagen van 1962 een wonderlijke rust. Al waren ook hier de eerste tekenen te zien geweest van een internationaal georiënteerde jongerencultuur met ‘rock and roll’, ‘nozems’ en ‘vetkuiven’. De vertoning van de film Rock around the clock van Bill Haley had zes jaar daarvoor tot een openbare ordeverstoring geleid, waarbij de politie optrad met charges met de gummiknuppel.
Van een echt uitgaansleven was begin jaren zestig echter nog nauwelijks sprake. In Leeuwarden was een van de weinige oases de zondagse jazzmiddag in Bar Paris in de Oude Doelensteeg. Daar troffen ook enkele jonge kunstenaars elkaar die gezamenlijk het kunstenaarshuis Beeg ’62 oprichtten in een bouwvallig pand aan de Heerestraat. Voor de rest was Leeuwarden begin jaren zestig vooral een saaie stad waar het soms leek of er sinds de oorlog niets meer gebeurd was. Uit de grachten sloeg ’s winters de damp omhoog van het warme water en de straatlantaarns spiegelden zich in het natte asfalt van de binnenstad. De herinneringen aan de oorlogsjaren waren ver weg in die dromerige provinciestad waar doorgaans nooit wat gebeurde.
De film De Overval werd een doorslaand succes. In totaal zagen bijna anderhalf miljoen Nederlanders de film. Kort na de première werd hij ook nog in Engeland vertoond onder de titel The Silent Raid. In Friesland draaide De Overval in zowat alle bioscopen. Toch werd hij juist in Friesland al relatief snel uit de roulatie genomen. Lou de Jong, die kort tevoren de Nipkowschijf had ontvangen voor zijn televisieserie De Bezetting, had het scenario geschreven. Evenals De Bezetting heeft ook De Overval een belangrijke bijdrage geleverd aan de beeldvorming van de Tweede Wereldoorlog. Dat alles in de oorlog niet zo mooi en heldhaftig was geweest als in deze film werd voorgesteld, werd later pas duidelijk.
Ook Fokke Sierksma was bij de première op 21 december 1962 aanwezig. Hij vermeldt dat in Profiel van een incarnatie dat in 1964 verscheen. Dat boek is een verslag van een drie jaar durende observatie van een Tibetaanse monnik die begin jaren zestig in Nederland verbleef. Na de Tibetaanse opstand tegen China in 1959 was een aantal Tibetaanse monniken ondergebracht bij universiteiten in Europa en Amerika. Sierksma nam niet alleen deze monnik, maar ook zijn eigen gezin mee naar de première van De Overval. De monnik, zo schrijft Sierksma, was zeer geïnteresseerd in deze oorlogsfilm. Onderweg keek hij gefascineerd naar Sierksma’s kinderen die met sneeuwballen gooiden alsof er niets aan de hand was.
Voor Sierksma zelf was dit gebeuren een zeer emotionele ervaring die hij overigens in koele bewoordingen beschrijft. In feite blijft zijn eigen emotie geheel onbesproken, terwijl hij destijds zelf bij de overval betrokken is geweest. Hij stond op de uitkijk in een huis op het Blokhuisplein, tegenover de ingang van de gevangenis. Dat was op 8 december 1944, achttien jaar voordat de film De Overval in première zou gaan op die koude winterdag. Leeuwarden was die avond een witte wereld, alsof de Himalaya in Friesland was platgeslagen.
Die avond in 1962 schoven in de Tivolibioscoop in Leeuwarden twee werelden ineen. Het Tibet van de monnik en het oorlogsverleden van Sierksma. Maar het was ook of het verleden in het heden indaalde en heel even opnieuw tot leven kwam. De herinnering aan de oorlog, die tot aan de jaren zestig door velen verdrongen was, keerde terug in het collectieve bewustzijn. Er broeide iets onder het oppervlak, niet alleen in de moderne leegte van de buitenwijken, maar ook in de hoofden van een jonge generatie die met een schone lei wilde beginnen.
Deze generatie wilde niet alleen afrekenen met het verleden, maar ook met een onleefbaar heden, dat wil zeggen: het morele bankroet van de Tweede Wereldoorlog en de valse utopieën die de eerste naoorlogse tijd daarvoor in de plaats had gesteld. Er heerste zoiets als een onbestemd onbehagen over de technologische eisen van de naoorlogse jaren van wederopbouw, waarin een onbeschaamd kapitalisme hand in hand ging met een benauwend conformisme.