1993

 Ik zie twee mensen op het strand
Vlak bij het water, hand in hand
De zon zakt, ze zwijgen van geluk
Ik ken haar net, want dat ben jij
Ze lacht naar hem, hij lijkt op mij
Maar dat kan niet, want ik maak alles stuk
Ik kan die jongen toch nooit zijn
Die rust, die liefde, niets voor mij
Maar waarom lijkt het dan toch zo vertrouwd?

Dat zongen Acda en de Munnik in 1997 in hun zomerhit Niet Of Nooit Geweest. Hier is het nog niet zover. Het is vier jaar daarvoor, de zomer van 1993. Maar misschien hebben Acda en de Munnik ons daar wel zien lopen. Marijke en ik staan op het strand in Egmond aan Zee. In die tijd ruilden we onze woning wel eens met die van mijn zus in Almaar. Van daaruit fietsten we langs door de duinen op weg naar het strand, met de kinderen achterop. Zorgeloos. Ik weet nog dat ik kort tevoren mijn linkerschoen heel hoog in de lucht gooide en vervolgens bijna blindelings met één hand weer opving.

Ik herinner me ook nog dat ik die dag naar de bunker die heb gezocht daar op het Noordzeestrand. Ik zocht de bunker waar ik in februari 1966 in geschuild had op een koude winterdag, nadat ik de zon tevoorschijn had geroepen. De zon die naar me geluisterd had. Maar ik kon hem niet vinden. Ik had stenen in de lucht gegooid en kennelijk de zon geraakt. Die zon was op drift en mijn gedachten konden vliegen. Ik zag alles, wist alles en had geen enkele twijfel meer.

Om mijn herinneringen te ordenen is geen kalender nodig, maar een weerkaart van de tijd, een patroon van grillige lijnen dat gelijke barometerstanden met elkaar verbindt, een stramien van grote oorzaken met kleine gevolgen en omgekeerd. Een stramien ook, waarbinnen oorzaken kunnen bestaan zonder gevolg en gevolgen die geen oorzaak hebben, zoals schelpen die almaar aanspoelen op het strand. Of zoals Camus ooit schreef: ‘Zoals het geluid van een oerzee die zonder ophouden op hetzelfde strand dezelfde wezens werpt, verbaasd te leven en onophoudelijk dezelfde woorden sprekend.’

Verbaasd te leven, dat was Marijke ten voeten uit. Altijd gulzig naar nieuwe ervaringen. We waren veel op reis in 1993. Voor het eerst zonder de kinderen twee weken naar Florence en Toscane. Daar was in ik in twintig jaar niet meer geweest. We logeerden even buiten de stad in een hotelletje boven op en heuvel. Er was daar niets te doen. Alleen de jukebox in de lounge bood vertier. Daar hebben we dan ook heel wat lires ingegooid. Radio Gaga schalde het elke avond door de hele vallei. Marijke zat er wel eens te zonnen op een balkon, totdat fluitende Italiaanse mannen dat haar onmogelijk maakten.

Verder veranderde er van alles dat jaar. Het Frysk Keunstynstitút ging ten onder. De wraakzucht van frou Liemburg was nog steeds niet bevredigd. De kop van de directeur moest rollen. Thom van der Goot speelde een Judasrol. Namens de Friese culturele centra schreef hij eerst een brief, die de ondergang van het Frysk Keunstynstitút inluidde. Prompt daarop liet hij zich – met droge ogen – benoemen tot bestuursvoorzitter van Keunstwurk, de opvolger van het Frysk Keunstynstitút.

Kortom, 1993 was een roerig jaar. Ik was ook nog in Vilnius. Een legendarische reis met een groep Friese kunstenaars. Maar dat is een ander verhaal (zie hier). Ik volgde Jaap Castelein op als opperhoofd van het Frysk Festival, dat ik tot 2002 zou blijven. Zo had ik er opeens een baan bij. Geen salarisverhoging trouwens. Nee, het waren andere tijden dan nu, met al die tonnen voor de directie van Leeuwarden 2018. Voortaan zat ik meer op mijn werk dan thuis. Marijke zei wel eens dat ik dat deed, omdat ik mij diep in mijn hart ongelukkig voelde. Eigenlijk zou ik uit Friesland weg willen.

Ik weet niet of ze gelijk had of dat ze daarmee haar eigen gevoel verwoordde. Misschien wel allebei.. That’s a hard one to remember…. Ik ben hier mezelf niet of al die jaren nooit geweest…