2002

Het is juli 2002. Even uitblazen in de tuin met een glas campari. Dat deden Marijke en ik vaak in die tijd. Er lagen een paar bewogen maanden achter ons. Eind mei was ik met FRyXOS naar Toulouse afgereisd. Daar was een internationaal taalfestival: het Forum des Langues du Monde. FRyXOS (een contaminatie van Frysk en Fluxus) was een groep kunstenaars en dichters die we het jaar daarvoor hadden opgericht. We verbleven een week in Frankrijk en een dag na mijn thuiskomst  sprak ik op een landelijk symposium over kunst en landschap in kasteel Groeneveld in Baarn.

Daarna werd het een gekkenboel. Ik holde van het ene incident naar het andere. Om me heen werd er flink gekonkeld en aan de poten van mijn stoel gezaagd. Er is maar één uitweg, dacht ik: een vlucht vooruit. In de laatste weken voor de zomervakantie stond ik zowat dagelijks in de krant. Een ‘gruwelijke bustocht‘ langs lelijke gebouwen in Friesland, die ik samen met Peter Karstkarel organiseerde, haalde alle landelijke media, zelfs het NOS-Jouraal. Twee dagen daarna, 29 juni, overleed Sikke Doele. Toen ik het hoorde was ik met een bus vol Friese kunstenaars op weg naar de Documenta in Kassel. In het ziekenhuis had Marijke nog meerdere keren met Sikke gesproken… en gelachen, want die twee konden het goed met elkaar vinden. Sikke lag op de afdeling waar Marijke de bloemen en het fruit verzorgde.

Maar ook in de weken daarvoor gebeurde van alles. Twee dagen voordat Pim Fortuyn werd vermoord, op 4 mei, werd in het Fries Museum een tentoonstelling geopend over Franciscus. Kees ’t Hart had de tentoonstelling samengesteld. Emiel Ratelband sprak het openingswoord. Ik was er niet bij, want ik lag die dag op bed met een kaakontsteking. Mijn kaak begon dat weekend steeds dikker te worden. Maandag ben ik nog even naar mijn werk gegaan, maar het was geen gezicht. Mijn wang zag er uit als een opgeblazen ballon. ’s Middags ben ik maar weer naar bed gegaan, want de pijn werd ook steeds erger. De dag daarop had ik een afspraak bij de kaakchirurg van het MCL. Ik nam wat aspirientjes en viel in slaap.

Om ongeveer half zeven hoorde ik Jurriaan opeens de trap opstormen. ‘Ze hebben Fortuyn neergeschoten!’ riep hij. Ik ben uit mijn bed gestrompeld en heb vanaf dat moment verdoofd voor de beeldbuis gezeten. Het duurde nog ruim een uur voordat bekend was dat Pim Fortuyn was overleden. Het werd een rare avond. Heel onwezenlijk. De volgende dag was het opeens bloedheet weet ik nog wel. Ik fietste naar het MCL en werd geopereerd met plaatselijke verdoving. Een verstandskies die behoorlijk ontstoken was, moest eruit. Ik hoorde ze hakken in het bot. Dat was geen leuk gehoor. Onderwijl gingen mijn gedachten uit naar Fortuyn.

Op de voorpagina van de Volkskrant had die ochtend en verschrikkelijke foto gestaan. En zoals dat gaat met dat soort foto’s. Ik heb er een hele tijd verstijfd naar zitten kijken. Naar dat bloed dat door het verband heen drong. Ik verbeeldde mij hoe de gaten in de schedel eruit zagen. Waar de kogels erin waren gegaan en waar er weer uit.

Na de operatie ging ik per fiets naar huis. Of beter gezegd, ik fietste eerst naar de Verlengde Schrans. Daar was een condoleanceregister geopend in het hotel waar Pim Fortuyn die nacht geslapen zou hebben. Toen ik aankwam hing er een naargeestige sfeer. Er waren een paar mensen. Op een kleine bureautje stond een ingelijste portretfoto van Fortuyn. Ik tekende. Ik geloof niet dat ik er nog iets bijgeschreven heb. Schandelijk, dacht ik, schandelijk dat doet in Nederland heeft kunnen gebeuren. Naast verontwaardiging en woede, was het vooral schaamte wat ik voelde.

Die week ben ik in bed gebleven. Mijn wang nam langzaam weer normale proporties aan. De voorpagina van de Volkskrant – met die verschrikkelijke foto – heb ik bewaard. Ik heb hem nog altijd. Een paar weken daarna heb ik die foto ingelijst. Ik ging met vakantie en kocht alle boeken van Fortuyn. Ik wilde ze allemaal lezen. Dat heb ik in die vakantie ook gedaan.

Op 16 augustus belde Wiebe Pennewaard van de Leeuwarder Courant. Hij wilde mij interviewen voor de zaterdagbijlage. We spraken af bij café Wouters. Een van de eerste vragen ging over Pim Fortuyn. Waarom ik die foto in het Fries Museum had opgehangen. Ik heb de tekst van dat zowat paginagrote interview er nog eens bij gepakt. Dat prachtige, slappe Friesland. Huub Mous en de kunst om te verliezen. Zo luidde de kop. Het begint als volgt:

“Natuurlijk zou de LPF nooit zijn stem krijgen haast hij zich te verzekeren. Maar gek: de laatste tijd voelt Huub Mous een vreemde verwantschap met Pim Fortuyn. Ook babyboomer uit 1947, ook een Randstedelijke katholieke achtergrond, briljant maar miskend door zijn omgeving. De consulent kunstwerk vindt in de boeken veel terug over netwerken die als een sluier over de maatschappij liggen. Als dit ergens het geval is dan is dan is het in Friesland. Die prachtige provincie waar niemand durft te kiezen.”

En het interview eindigt als volgt:

Veel van zijn opvattingen over de samenleving, in het bijzonder de Friese, vindt hij deze dagen terug in de boeken van Pim Fortuyn. Dies visie op de verwevenheid van politieke en andere netwerken maakt een “vreemde bewondering, een vreemde verwantschap” in Mous los. “Als zou ik natuurlijk nooit op hem gestemd hebben. Op punten slaat Fortuin wellicht door, maar hij scoort voor Mous in het naar boven halen van maatschappelijke waarheden. Die weet hij op een heel ontroerende manier te verwoorden. Merkwaardig dat bij mij dit beeld zo uitkristalliseerde.” Fortuyn weerstand tegen gesubsidieerde Kunst, noemt Mous, toch opgegroeid met de Beeldende kunstenaarsregeling, “misschien een onontkoombare ontwikkeling.” Hij noemt feiten en omstandigheden op die zijn verwantschap met Fortuyn’s ideeën kunnen verklaren. Maar voelt Mous zich in eigen kring miskend, zoals hij van Fortuyn vaststelt? Hij zwijgt, schudt dan zijn hoofd, hij voelt zich thuis en happy in Friesland.

Toen ik het interview las in de krant, lag ik in het ziekenhuis. Er was al enige tijd fysiek iets mis met mij, wat ik te laat in de gaten kreeg. Ik had niet door dat ik met mijn krachten aan het smijten was. Twee dagen na het intervieuw kreeg ik plotseling geen lucht meer. Grote paniek. Voor het eerst van mijn leven heb ik toen ware doodsangst gekend. Ik scheet letterlijk in mijn broek.

Toen ik in het ziekenhuis tot bedaren kwam, dacht men even dat het een hartaanval was of een longembolie. Uiteindelijk bleek het een acute astma-aanval te zijn geweest. Marijke kwam twee keer per dag langs. Even nog had ik gehoopt dat ze ook bij mij fruit en bloemen zou komen verzorgen, maar ze werkte op een andere afdeling. Geen moment was zij in paniek geweest. Integendeel, bij hoge golven op zee was zij juist op haar best. Het leek of er dan iets van haar af viel.

Na twee weken was ik weer thuis. Daarna weer veel te gauw naar het werk, waar de sfeer overigens nog steeds niet gezond was. Ik begon me af te vragen of ik mijn pensioen nog wel zou halen, als het nog langer zo door zou gaan. Het nieuwe CBK, dat er moest komen, gaf alleen maar gedonder. Keunstwurk zou bovendien gaan fuseren met Theater Romein.

Eind december had ik er genoeg van en gooide de handdoek in de ring. ‘Laat mij maar naar Theater Romein gaan’, zo liet ik mijn directeur weten. Hij glunderde net iets te uitbundig. Later hoorde ik dat hij zich had laten ontvallen, dat het CBK er nooit zou komen, zolang ik niet met pensioen was. Kortom, mijn aanwezigheid op zich was voor anderen een probleem geworden.

Marijke bleef ondertussen de rust zelve. We begonnen alleen wat veel te drinken. Elke avond moest ik mijn verhaal kwijt over wat me nou weer was overkomen. Dat gedonder op mijn werk zou nog vijf jaar duren, zij het in steeds wisselende omstandigheden. In 2007 zou ik zestig worden en dan kon ik eindelijk met vervroegd pensioen. Vaak heb ik in die tijd gedacht om ermee te stoppen en me definitief ziek te melden. Maar Marijke sleepte me er telkens weer doorheen.

In het ziekenhuis had ik een televisie boven mijn bed. Daar zag ik een keer laat op de avond, met een zuurstofslang in mijn neus, een clip van Robbie Williams. Feel, zong hij.

I sit and talk to God
And he just laughs at my plans
My head speaks a language
I don’t understand

Of het nu door de prednison kwam of door mijn geschokt gemoed, opeens stroomden de tranen over mijn wangen. Ik doe iets verkeerd, dacht ik. Dit moet anders.