Het is dinsdag 15 mei 2007. Marijke loopt in de straten van Bayonne, de hoofdstad van Frans Baskenland, waar we de Notre-Dame bezochten en logeerden in Hotel Javier. We waren op weg naar Santiago de Compostela. De volgende dag zouden we naar Pamplona afreizen, waar we eerst een bezoek brachten aan het bisschoppelijk paleis om daar de stempelkaart voor pelgrims op te halen. Marijke maakte er een sport van om onderweg zoveel mogelijk stempels te verzamelen. Die waren uiteraard niet bedoeld voor pelgrims die per touringcar reisden, maar daar had zij maling aan.
We hadden een zware tijd achter de rug. Marijke had mij er doorheen gesleept. Op 1 december van dat jaar zou ik met vervroegd pensioen gaan, en in januari was ik thuis begonnen te schrijven aan mijn boek De kleur van Friesland, beeldende kunst n 1945. Toen we op maandag 14 mei uit Leeuwarden vertrokken, had ik nog pas één hoofdstuk op papier. Het wilde niet vlotten. Voortdurend werd ik afgeleid door conflicten met mijn directeur, die mij – ook nu ik thuis zat – bleef belagen met pesterijen. Ik had een kort lontje in die tijd, maar daar had ik ook alle reden toe.
Vier maanden lang was er sprake geweest van een ingrijpend verschil van mening dat betrekking had op een groot samenwerkingsproject met de NHL. Tjitte Kamminga – de voormalige projectleider van het CBK – en ik hadden een samenwerkingsproject bedacht voor studenten in de ICT en beeldende kunstenaars, dat aan tien Friese kunstenaars werk zou bieden. We hadden daarvoor een subsidie van 350.000 Euro binnengesleept.
Probleem was echter dat mijn directeur niet wilde erkennen dat er bij dit project sprake was van een ‘consortium’, waarbij zowel de NHL als Keunstwurk betrokken was. Volgens haar zou er slechts sprake zijn van een adviserende rol van Keunstwurk. Zonder mij hierover in te lichten had ze dit in een bestuursvergadering in de notulen laten vastleggen.
Daarmee werd impliciet gesuggereerd dat ik – ten onrechte en buiten de directeur om – het aangaan ven een consortium formeel bekrachtigd had. Dat laatste was niet het geval geweest. Ook had ik in deze hele zaak op geen enkele wijze buiten de directeur om gehandeld. Ik had haar vooraf steeds geïnformeerd over al de te nemen stappen. Een en ander leidde tot een zeer onaangenaam twistgesprek over het verslag van mijn functioneringsgesprek, waarin het woord ‘consortium’ opeens niet mocht worden opgenomen.
Wat mij vooral stoorde was het feit dat mijn directeur nooit direct met mij contact had opgenomen, alvorens zij de zaak bij het bestuur van Keunstwurk aanhangig had gemaakt. Over de aangegane verplichtingen van Keunstwurk waren vooraf duidelijke mondelinge afspraken gemaakt. Ook over de inzet van uren van Keunstwurk-medewerkers. Na de toezegging van de subsidie echter ging mijn directeur opeens uit van een specifieke – door haar zelf geformuleerde – definitie van het begrip ‘consortium’
Zij kon niet accepteren dat bij dit project van een zodanig samenwerkingsverband sprake zou kunnen zijn zonder dat dit uiteindelijk formeel met een handtekening van de directeur van Keunstwurk was bekrachtigd. Daarmee werd impliciet op mij de verdenking geladen dat ik die handtekening dan wèl namens Keunstwurk had gezet.
Deze kwestie was in de eerste maanden van 2007 uitgegroeid tot een slepend conflict. Achteraf gezien kon het gedrag van mijn directeur niet anders worden opgevat als een mislukte poging om mij doelbewust in diskrediet te brengen. Gezien mijn twee eerdere officiële waarschuwingen had haar beschuldiging dit keer voor mij ernstige gevolgen kunnen hebben. Ik zou op staande voet zijn ontslagen, waar zij dan formeel het recht toe had gehad.
Kortom, dit was pure kwaadaardigheid. Om die reden diende ik een officiële klacht in bij het bestuur over de integriteit van mijn directeur. In kreeg als antwoord dat ik de verhoudingen totaal uit het oog had verloren. Vanaf dat moment had ik een writersblock. Ik kreeg geen woord meer op papier.
Maar toen kwam opeens een verrassende wending. De dag voordat we op weg gingen naar Santiago werd ik gebeld door Abe de Vries, destijds uitgever bij de Friese Pers Boekerij. Of ik de directeur van het Fries Museum even wilde bellen. Die vroeg mij of ik een grote tentoonstelling wilde samenstellen op basis van mijn boek. Daarmee was meteen ook de financiering van het boek geregeld. De fondsenwerving daarvoor wilde niet echt vlotten. Dat is zacht gezegd, omdat mijn directeur tot dan toe weigerde de door mij opgestelde subsidieverzoeken te versturen. Hoe dan ook, opeens vielen al mijn remmingen weg.
Alles kwam dus toch nog goed. Reizend naar Santiago raakte ik in een euforische stemming. Ik voelde ik mij als Don Quijotte, vechtend tegen de windmolens, met de wind van een lange geschiedenis waaiend door mijn ziel. Hoe lang was ik niet op zoek geweest naar die ene ongrijpbare ster aan de hemel die ik ooit nog eens zou willen pakken. Of – om met Sancho Pancha te spreken: Ik had leren werken in de zon. Nu moest ik leren dolen in de hitte. Maar de Spaanse zon straalde aan de horizon.
Eindelijk was ik bevrijd uit een jarenlange beklemming. Ook Marijke ervoer deze pelgrimage als een zegetocht. Sterker nog, het was háár triomf. Op elke foto, die ik onderweg van haar maakte, is haar stralende lach te zien. Ik zou heelhuids mijn pensioen halen en met opgeheven hoofd het strijdperk verlaten. In Burgos beseften wij pas goed wat er precies was gebeurd. Daarna spraken we nog vaak over het ‘Burgos-gevoel’.