De man versierd
Voor mijn in rol de film Yn dit lânskip leit myn libben diende ik in het zwart gekleed te zijn met daarbij een rood accent. Voor dat rode accent koos ik het roos-sieraad van Petra Hartman. Marijke heeft dat vaak gedragen. Zelfs voor haar uitvaart in Goutum hadden we haar dit opgespeld. Ze hield van moderne en ook postmoderne sieraden. Vroeger maakte ze die ook zelf. (zie mijn blog: De sieraden van Marijke)
Petra Hartman is behalve sieraadontwerpster ook organisator van het project De ‘laatste’ mode waarbij veelal gehandicapte modellen lijkwaden en urnen dragen als eerbetoon aan de overledene. In 1994 ben ik nog bij Petra Hartman op bezoek geweest in Oosterbeek, omdat wij werk van haar opnamen in de educatieve tentoonstelling Niet alleen voor de sier.
Dat mannen sieraden dragen is tegenwoordig een beetje uit de mode. Dat is wel eens anders geweest. In februari 1995 was in het Admiraliteitshuis in Dokkum de tentoonstelling De man versierd te zien. Ik schreef erover in de uitkrant PUIK. Na enig zoeken vond ik de tekst van dit artikel terug. Het geeft een aardig tijdsbeeld van de jaren negentig. Bij deze dus nog maar eens een keer.
***
Voor wie niet weet dat de tentoonstelling over sieraden gaat, zou de titel’ enig misverstand kunnen oproepen. ‘De man versierd’ sluit immers naadloos aan bij het imago van de hedendaagse man, die zich – als we Hollywood mogen geloven – maar al te graag láát versieren. Films als Fatal attraction, Basic instinct en het huidige kassucces Disclosure hebben – toevallig of niet- allemaal Michael Douglas in de hoofdrol, een acteur die door sommige critici al ‘de man van de jaren negentig’ is genoemd. In deze films wordt, radicaal gebroken met het traditionele imago van de man als macho-versierder. In plaats daarvan wordt in verschillende varianten het beeld geschetst van een wat tobberige veertiger, die zich tegen wil en dank door een vrouw laat inpakken.
‘De man versierd’ is dus als thema uiterst actueel. Een grondige identiteitscrisis die is ontstaan in de branding van drie opeenvolgende emancipatiegolven van de vrouw, heeft kennelijk zijn sporen nagelaten in het imago van de man. Macho is uit, maar vanilleseks evenzeer. Wat moet je dan nog? Op het slagveld, van de oorlog tussen de seksen komt de man uiteindelijk gehavend uit de strijd. Hij wordt nu zelf slachtoffer van seksuele intimidatie, of erger nog ‘letterlijk’ ontmand door zijn partner. Onlangs, was in alle, kranten te lezen dat het geruchtmakende Amerikaanse proces over castratie in het huwelijk inmiddels in veel landen navolging heeft gevonden. Kortom: er is iets grondig mis met de man van de jaren negentig.
De titel van de tentoonstelling mag dan een andere betekenis van ‘versieren’ hebben, ik vraag me.af of hij ooit had kunnen worden bedacht als de laatste decennia geen drastische verschuiving hadden laten zien in de wederzijdse beeldvorming tussen man en vrouw. Tegenwoordig gaan we er vanuit dat begrippen ‘mannelijkheid’ en ’vrouwelijkheid’ geen natuurlijk gegeven zijn, maar naar elkaar verwijzende historische constructies; die in elke cultuur en in elke tijd opnieuw worden ingevuld,
Het beeld van de vrouw werd in het verleden – en misschien nog steed s- voor een groot deel bepaald door het verlangen van de man. Dit verschijnsel wordt ook wel seksuele differentie genoemd. Maar het omgekeerde is evenzeer het geval. Waarom zou het veranderlijke beeld van de man niet voor een groot deel worden bepaald door het veranderlijke verlangen van de vrouw?
De kunstgeschiedenis vormt bij uitstek het domein waarin edze wederkerige historische constructies kunnen worden onderzocht aan de hand van concrete beelden. Sieraden zijn niet alleen vormen van toegepaste kunst, maar verwijzen bovendien naar een vorm van gedrag. Het aardige van de tentoonstelling ‘De man versierd’ is dat zij de grote historische lijn zichtbaar maakt, waarin de veranderlijkheid van het beeld van de man tot uiting komt in een ogenschijnlijk marginaal detail: de getolereerde ruimte voor versiering .
Het pronkgedrag van de man komt in rituele vorm rijkelijk voor bij primitieve en niet-westerse kul turen. Veel van die rituele oorsprong is in onze eigen kultuur bewaard gebleven, bijvoorbeeld in militaire uniformen en fraai versierde liturgische gewaden met bijbehorende accessoires. Ook in folkloristische klederdrachten heeft het kleding-gebonden mannensieraad (knopen, gespen, spelden, enzovoort) veelal een verborgen betekenis.
Elk sieraad bewaard wellicht in de kern een herinnering aan zijn primitieve oorsprong van amulet, religieus bezweringste ken of militaire onderscheiding. Het sieraad is van oudsher een drager van verscholen boodschappen. Het dient zeker niet alleen voor de sier, maar is ook een middel tot communicatie in een spel van bezwering, macht, verovering en hofmakerij. Een spel dat door mannen in alle tij- den volop is gespeeld .
In de afgelopen twee eeuwen – pakweg tussen pruikentijd en punkbeweging- is de versiering van de man wat in de versukkeling geraakt. In de negentiende eeuw, bij de opkomst van de burgerij, verdwijnt de hofcultuur, waarin de man kon parade ren en met zichzelf kon pronken. De.burgervader trekt zich dan terug in het gesloten domein van het familieleven en de in toenemende mate gestandaardiseerde werksituatie. De man wordt dan een beetje een serieproduct. Het beschavingsoffensief van de vroeg-industriële samenleving vraagt van hem een soort burgerlijk uniform, dat wel zeggen; een driedelig en later tweedelig pak in grijs of gedempte kleur, met das of strik.
Bijna tegen de verdrukking wordt enige ruimte gelaten voor versiering. De mannelijke ‘ornamenten’ aan schoen, broekriem en hals, die in de achttiende eeuw de onderscheidingstekenen bij uitstek vormden van adel een heersende klasse, verdwijnen geheel. Wat aanvankelijk overblijft zijn de schaarse versierselen van onze grootvader: de horlogeketting, snuifdoos en het rijk gedecoreerde rookgerij. Slechts enkele ornamenten houden tot in onze tijd stand, zoals dasspeld en dasklem, pochet, manchetknoop en zegelring, kortom: het mannelijk sieraad blijft bij de opkomst van onze moderne tijd slechts bestaan in de marginale gedoogzone van functionaliteit.
Alleen aan het eind van de vorige eeuw ontstaat tegen het decor van de groeiende wereldsteden het fenomeen van de dandy, de man die zichzelf bewust en verfijnd gaat kleden om te flaneren op de boulevards. Maar de ietwat verwijfde dandy staat niet voor niets te boek als toonbeeld van decadentie. Zijn gedrag is een exces. In feite vormt hij een karikatuur van de hyperindividuele edelman uit de renaissance.
Het is misschien een gewaagde bewering, maar ik durf te stellen dat de smalle marges voor de versiering van de hedendaagse man zich in eerste aanleg al in de renaissance hebben gevormd. In Castiglione’s Boek van de hoveling uit 1527 is in ieder geval het prototype van de moderne ‘man van de wereld’ te vinden.
Dit ideaalbeeld laat een man zien, die over alles weet mee te praten. Hij doet aan kunst, maar verstaat ook de kunst van het kussen. Hij beoefent sporten, gedraagt zich enigszins nonchalant en streeft naar een uiterste verfijning van smaak, waarbij een gepaste vorm van versiering is toegestaan. Kleren maken de man, maar een spiegeltje op zak is uit den boze, laat staan om in het openbaar je haren te kam men.
Castiglone’s hoveling is een beetje een acteur met gespeeld ’naturel’. Van zijn leven wil hij letterlijk een kunstwerk maken. Hij gaat op zoek naar het vol maakte evenwicht tussen het mannelijke en het vrouwelijke, zonder te vervallen tot vormen van verweking of verwijving die in de hofkringen van die tijd gebruikelijk waren. Bij Castiglione worden de uiterste grenzen van mannelijke zelfcultivering afgezet tegen de destijds vermeende gevaren van narcisme en homofilie. Veel van dit eeuwenoude prototype is terug te vinden in de ideale mannenconstructie die de moderne tijd heeft opgeleverd. Niet alleen in conservatieve succesvarianten, van gentleman tot yup, maar ook in de doorgeschoten karikaturen: van Dandy tot Boy George.
Hoe dan ook, de verwijfde, Dandy was een kortstondig intermezzo. De moderniteit en de versiering van de man stonden in veel opzichten op gespannen voet met elkaar. De marginale gedoogzone die zo was ontstaan lijkt pas in de jaren zestig van onze eeuw opnieuw te worden opengebroken. In die tijd komt plotseling ruimte voor allerlei subculturen. Hoogconjunctuur, seksuele revolutie en popmuziek bieden dan een kleurrijk scala van mogelijkheden voor de versiering van de man.
Zelf kan ik dat proces stap voor stap volgen in de klassenfoto’s van mijn middelbare schooltijd. Een foto uit 1960 die de eerste klas van het Ignatiuscollege in Amsterdam laat zien, had net zo goed in 1942 of 1922 genomen kunnen worden. Het grijze colbert met stropdas is dan standaard. Het kapsel is kort. Kleur en versiering ontbreken geheel.
De foto van de zesde klas in 1966 daarentegen toont een bont geheel van lange haren, truien, spijkerbroeken, gestreepte shirts en niet te vergeten: de eerste kraaltjes en kettinkjes van de naderende flower power. Ikzelf draag dan een ketting met een grote rubberen knikker om mijn nek, een kleinood waarvan ik in die tijd dacht dat het op treffen de wijze de gehele kosmos kon verbeelden.
De subculturen van de jaren zestig hebben hun vervolg gekregen in de hedendaagse verscheidenheid van levensstijlen en vrijetijdsbesteding. Het modebeeld van de man is opengebroken en het mannelijk sieraad heeft zich uit de functionele gedoogzone ontwikkeld tot een voorzichtig aanvaard maat schappelijk fenomeen.
Die aanvaarding is niet in de laatste plaats bewerkstelligd door een zeer getalenteerde generatie van sieraadontwerpers, die sinds het begin van de jaren zeventig in Nederland naam heeft gemaakt. Pioniers als Françoise van de Bosch, Gijs Bakker, Emmy van Leersum, Pauk Derrez, Hans Appenzeller, Onno Boekhoudt en Ruudt Peters maakten sieraden die zowel door vrouwen als door mannen konden worden gedragen.
Het ging deze ontwerpers vooral om de eerlijkheid van het sieraad, dat bevrijd diende te worden van nuffige tierelantijnen van het verleden en de juwelierskitsch van goud, zilver en edelmetaal. Met nieuwe en vaak alledaagse materialen en een strakke en sobere vormentaal sloot het kunstsieraad van de jaren zeventig direct aan bij het functionalisme van de moderniteit. De artistieke erfenis van Bauhaus was ook bij uitstek bewaard gebleven in de naoorlogse Nederlandse Academie-onderwijs, waaruit deze nieuwe generatie sieraadontwerpers was voortgekomen.
Je kunt je dan ook afvragen voorzichtige emancipatie van het mannensieraad in de jaren zeventig niet gewoon een bijproduct was van de inhaalmanoeuvre in de ontwikkeling van het moderne sieraad.,Dit functioneel ogende mannensieraad voegde zich gewillig in de mannelijke gedoogzone, die door de tijdgeest was opgerekt.
Specifieke mannensieraden blijven tot op de dag van vandaag een uitzondering, zoals ook de tentoonstelling laat zien. Ze hebben vaak een extreem karakter met verscholen verwijzingen naar seksualiteit in het algemeen of de homocultuur in het bijzonder: Afgezien van een enkele schakelarmband, het langzaam oprukkende ringetje in het oor en de actuele vormen van piercing binnen de gesloten wereld van house en disco, is de versierde man, dat wil zeggen de. versierde gewone man· nog steeds een beetje een taboe.
De werkelijke emancipatie van het mannensieraad moet nog beginnen. De tentoonstelling’ ’De man versierd’ gaat dan ook niet zozeer over het hedendaagse kunstsieraad, maar vooral over de gewone man en zijn versiering door de eeuwen heen.