Ik lees de Leeuwarder Courant niet meer. Vandaar ontgaat me wel eens wat daar allemaal geschreven wordt. Ook bovenstaand artikel over Us Mem bijvoorbeeld. Dat is niet de eerste keer trouwens. Telkens als Us Mem in het nieuws komt, verschijnt mijn naam in beeld. ‘Kunsthistoricus Huub Mous pleitte al eens voor een prominente plek in het centrum,’ zo schrijft men dan. Wanneer pleitte die kunsthistoricus dan voor die prominente plek in het centrum? zo vroeg ik mij af. Ik heb het nog eens nagezocht. Het was in het Friesch Dagblad van 9 maart 2002. Vijftien jaar geleden alweer. Als is straks dood ben, schrijven die Friezen nog over me: ‘Dat wie dy keunsthistorikus die ea pleitte foar in prominente plak foar Us Mem, no.’
Dit was mijn pleidooi:
‘Leeuwarden – landstad; drukke koopstad., moderne winkelstad, prettige woonstad; stad van kunst, cultuur en architectonische schoonheid. Zij is de voornaamste, de levendigste van de Friese steden.’ Zo besloot J.P. Wiersma het hoofdstuk over Leeuwarden in zijn boek Friesland verciert met duysent vreughden, dat in 1951 verscheen. Het boek was een loflied op Friesland dat destijds nog een agrarische regio was. In 1947 waren in Friesland nog twee maal zoveel mensen in de landbouw werkzaam als in 1963. Aan de hoofdstad Leeuwarden besteedde Wiersma dan ook slechts enkele pagina’s. Leeuwarden was ook geen echte stad, en eigenlijk is dat nog steeds zo. ‘Leeuwarden balanceert precies op de grens van het grootse dorp en de kleinste metropool,’ hoorde ik Gunnar Daan ooit zeggen. Misschien is dat wel de belangrijkste oorzaak van het huidige identiteitsprobleem.
Begin jaren vijftig wist niemand nog wat een identiteitsprobleem was en zeker niet in Leeuwarden. Het gemeentebestuur had ook nog geen marketeers nodig die iconen moesten bedenken om de identiteit van de stad te verbeelden. Het was een tijd van optimisme en hoop, vooruitgang en wederopbouw. In 1954 bestond het Friesch Rundvee Stamboek 75 jaar en de leden van deze organisatie brachten het geld bijeen voor een bronzen beeld van een koe, dat op het Zuiderplein een plaats moest krijgen, pal tegenover het hoofdkantoor. De opdracht ging naar de kunstenaar Gerrit Adema, een bekwaam autodidact die enige bekendheid had verworven als medailleur en restaurateur, maar vooral ook door zijn op fluweel geschilderde Friese paarden die een grote gelijkenis met het origineel vertoonden. Kort voor zijn dood in 1981 ben ik nog bij hem op bezoek geweest in zijn woning aan de Huizumerlaan. Hij de deed open met een penseel overdwars in de mond. Dit is een echte kunstenaar, dacht ik toen.
De opdrachtgevers wilden destijds ook een zo exact mogelijke gelijkenis met het origineel, of beter gezegd met het fokideaal van de Friese stamboekkoe. Het monument moest het ideale ‘rund-in-brons’ worden, een massief standbeeld dat op 1.25 keer de ware grootte moest worden uitgevoerd. Omdat men de opdracht aan Adema niet helemaal toevertrouwde, werd de architect Vegter sr. als adviseur aangesteld die de uitvoering moest begeleiden. Het ging ook niet van een leien dakje. Adema had geen moderne boetseerklei tot zijn beschikking. De steenfabriek Schenkenschans, die steen bakte van de klei uit het Nieuwe Van Harinxmaknaal, leverde hem twee en halve bakfietsen vol mislukte stenen.
Maar het resultaat mocht er zijn. Bij de onthulling op 6 september 1954 werden door pommeranten lovende woorden gesproken over het monument. Door de jaren heen zou ‘Us Mem’ (een bijnaam bedacht door journalist Henk van der Meulen) uitgroeien tot het beroemdste beeld van Friesland. In feite is het een utopisch dier, dat in de werkelijkheid niet bestaat, zelfs in deze tijd van biotechnologie. Twee echte koeien hebben voor Adema als voorbeeld gediend: Evertje 45 en Afke 13. Tegenwoordig ziet dat ideaal van de stamboekkoe er overigens ietsje anders uit. De ideale uier bijvoorbeeld is nu wat langer en wat minder diep, zoals studenten van het Van Hall Instituut een paar jaar geleden hebben vastgesteld.
Toch was in 1954 lang niet iedereen tevreden met het resultaat. Dezelfde J.P Wiersma was zelfs ronduit kritisch. In een uitvoerige beschouwing in de Leeuwarder Courant, kort na de onthulling van beeld, zette hij zijn bezwaren uiteen. Het beeld zou geen kunst zijn, maar een reclameobject voor het Fries Rundvee Stamboek. Adema was ongetwijfeld de aangewezen persoon geweest om een natuurgetrouwe kopie van het ideaal te vervaardigen. Maar deze in brons gegoten koe was inderdaad niets meer dan een kopie. Kortom, de beeldhouwer was teveel beperkt geweest in zijn opdracht. Hij had niet zijn eigen visie van een koe mogen geven.
Wiersma had overigens zelf een eigenzinnige opvatting over het ideale monument in het algemeen. Een monument moest volgens hem in het stadsbeeld passen en met het stedenschoon harmoniëren. Tegenwoordig zou men zeggen: een monument moet overeenstemmen met het DNA van de stad. Bovendien moest een monument volgens Wiersma ‘een idee of begrip symboliseren en iets spiritueels verbeelden, dat de gedachte vermag te bevleugelen’. Het standbeeld van Us Heit (Willem Lodewijk) en het Mercurius-monument waren daar geslaagde uitingen van. Het waren creaties zijn van ‘een bezielde, artistieke werkzaamheid’.
Wiersma, die in 1966 een dik boek over de beeldhouwer Pier Pander zou schrijven, was sterk beïnvloed door de ideeën van de kunsthistoricus Van der Leeuw. In zijn boek Wegen en Grenzen. Over de verhouding van religie en kunst (1932), dat na de oorlog veel werd gelezen en herdrukt, schrijft Van der Leeuw het volgende: ‘… de schilder en de beeldhouwer zijn geen afbeelders maar verbeelders’. Met de handeling van de verbeelding zou de kunstenaar in een nieuwe, geestelijke werkelijkheid belanden. Maar hier was het tegendeel het geval. Met deze koe in brons had Adema volgens Wiersma geen enkel idee ‘verzinlijkt’. Wiersma vroeg zich dan ook af of het beeld wel een plaats op een gazon in de binnentrad waardig was. Het zou beter op zijn plaatst zijn bij de nieuwe veehal – de Frieslandhal – die toen nog gebouwd moest worden. Daar zou deze ideale kopie zich thuis voelen tussen de echte koeien.
Daarmee had hij een vooruitziende blik. Toen het Fries Rundvee Stamboek in 1989 werd opgeheven, veranderde het beeld van eigenaar en uiteindelijk ook van plaats. Het Zuiderplein ging op de schop. Allerlei nieuwe locaties passeerden de revue, waaronder de Frieslandhal, maar ook Goutum, het Oostergoplein en Reduzum, waar het Fries Rundvee Stamboek ooit werd opgericht. Uiteindelijk kreeg Us Mem een plaats op een rotonde aan het begin van de Harlingerstraatweg. Zo werd dit curieuze, maar toch ook fraaie beeld een beetje weggestopt als een miskend icoon van een stad die zich schaamt voor zijn eigen agrarische wortels. Schande! Dit beeld verdient een prominentere plaats dan een rotonde aan de rand van de binnenstad. Frontaal tegenover het station bijvoorbeeld, als tegenhanger van ’t Peerd van Ome Loek in Groningen. Misschien komt het dan ooit nog eens goed met deze verweesde stad.