You can go your own way
Het is begin juni 1964. In een prachtige witte jas verlaat Marijke haar ouderlijk huis, Pythagorasstraat 57, Amsterdam Watergraafsmeer. Ik weet welhaast zeker dat haar moeder die jas gemaakt heeft, want daar was zij zeer bedreven in. Vroeger, nog voor haar trouwen, was ze coupeuse geweest. Ook Marijke was vaardig met naald en schaar. Ze maakte kleren, niet alleen voor haarzelf, maar ook voor de kinderen en mij. Ooit heeft ze een colbertjasje voor mij in elkaar gezet dat ik jaren gedragen heb.
Het was die dag feest in Huize Hegger. Marijke was op weg haar Plechtige Communie, ook wel Vormsel genoemd. Ze zou rechtsaf de straat uitlopen, langs de schoenmaker die destijds ook mijn schoenen oplapte. Dan links af de Hogeweg op, daarna weer linksaf over de Linnaeusparkweg en even later onder de poort door het kerkenpad op, op weg naar het Linnaeushof. Daar, in de Martelaren van Gorkum, was die dag bisschop Dodewaard aanwezig om het Vormsel te voltrekken. Dat gebeuren bestond uit een paar rituelen met wat olie, een spreuk met handoplegging en een zegen. Ook de peetouders waren daarbij aanwezig, zoals de traditie dat voorschreef.
Het Vormsel was na het Doopsel en het de Eucharistie het derde sacrament waarmee de toetreding tot de Kerk werd voltooid. Het ging gepaard met de hernieuwing van de doopbeloften en het afleggen van de geloofsbelijdenis. Het gebeuren vond plaats als het kind in de hoogste klas zat van wat destijds de lagere school werd genoemd. Marijke zat op de Clara Feij school op het Linnaeushof. Ze was twaalf jaar. Die maand zou ze dertien worden. Een meisje nog, maar ook al bijna een vrouw. Als kind ontwikkelde ze zich snel. Ook dat had ze van haar moeder. Ze was eigenzinnig en ging – als het even kon – haar eigen gang.
Als voorbereiding voor het Vormsel volgde ze de godsdienstlessen van kapelaan Samson, die drie jaar later betrokken zou zijn bij de oprichting van jeugdsociëteit Omega in de kelder van de Martelaren van Gorkum. Zelf had ik vier jaar eerder het Vormsel ondergaan, in juni 1960. Ik zat toen in Zuid op school, maar het was gebruikelijk dat het Vormsel in de eigen parochiekerk plaatsvond. Ik herinner me nog dat ik hiervoor in mijn eentje godsdienstexamen moest doen bij pastoor Nolet. Hiervoor ontving hij mij hoogstpersoonlijk in de sacristie.
Voor dat examen moest ik de hele catechismus uit mijn hoofd kennen, maar ik kreeg ook vragen te beantwoorden over de kerkgeschiedenis. Over het Concilie van Nicea bijvoorbeeld, waar het Credo was vastgesteld. Pastoor Nolet wist veel van kerkgeschiedenis, maar vast niet zoveel als zijn broer die in de jaren veertig een dik boek had geschreven over de geschiedenis van de Kerk.
Toen ik in 1974 trouwde met Marijke was pastoor Nolet al met pensioen, maar in de jaren daarop ontmoette ik hem nog wel eens in het bejaardentehuis Sint Jacob aan de Plantage Middenlaan, waar Marijke anderhalf jaar lang als bejaardenverzorgster heeft gewerkt. Mijn zus Lucie, die lange tijd in Sint Jacob werkzaam was en daar ook les heeft gegeven in de opleiding, had Marijke die baan bezorgd.
Zo raakten ik een keer met pastoor Nolet aan de praat over mijn studie kunstgeschiedenis. Dat was in mei 1976. Nolet bleek zeer geïnteresseerd te zijn in de Cobra-beweging en vooral in de kunstenaar Anton Rooskens, die in de jaren vijftig op het Linnaeushof woonde en die hij goed had gekend toen hij nog pastoor was. Zo ontving ik van Nolet een kleine envelop waarop geschreven stond: ‘Over Anton Rooskens’. Rooskens was kort daarvoor overleden, op 28 februari 1976. Voor zover ik me kan herinneren is pastoor Nolet niet meer naar de begrafenis gegaan, want hij was toen al slecht ter been.
In Sint Jacob had Marijke wisselende diensten, soms ook ‘s avonds en ‘s nachts. Dan haalde ik haar altijd af met de fiets. Op zo’n avond hoorde we een kat miauwen. Hij zat vast achter het hek van een kelderruimte van Sint Jacob. Wij hebben hem hem meegenomen en Jacob genoemd. Jaren is hij nog bij ons gebleven tot in Leeuwarden, waar hij in 1985 veel te vroeg overleed. Het was een hele lieve kat. Marijke heeft altijd vermoed dat hij was vergiftigd.
Sint Jacob werd in de jaren tachtig afgebroken. Tegenwoordig staat er een spuuglelijk gebouw dat als verpleeghuis dienst doet, maar inmiddels wederom op de nominatie staat om afgebroken te worden. In 2020 zal hier een complex met seniorenappartementen verrijzen. Renate, die met Rikkert in de Plantagebuurt woont, heeft mij inmiddels ingeschreven voor zo’n appartement.
Ik moet het nog zien. Ik heb in ieder geval nog drie jaar de tijd om aan deze mogelijke verhuizing te wennen. Toen ik in Leeuwarden kwam, wilde ik al gauw weer op mijn knieën terug. En al is Amsterdam altijd mijn stad gebleven, ik heb hier in Friesland inmiddels aardig wortel geschoten.
Deze maand wordt het veertig jaar geleden dat Marijke en ik uit Amsterdam vertrokken. Dat was op 23 augustus 1977. Onderweg zat ik tussen al mijn spullen achterin de pikdonkere laadruimte van een verhuiswagen met een rieten mand met drie doodsbange katten op mijn schoot: Barrel, Poeti en Jacob. Ik wilde ze niet alleen laten en de cabine voorin zat vol. Na een uur maakte de verhuiswagen geen bochten meer, dus ik nam aan dat we over de Afsluitdijk reden.
Voorin stond de autoradio aan. Ik hoorde zachtjes de ‘nummer-één- hit’ van dat moment: Go your own way van Fleetwood Mac. De elpee Rumours, waar dit nummer op staat, had ik net gekocht. ‘Go your own way…You an call it another lonely day…’ Ik bonsde op de achterwand van de cabine en riep: ‘Harder, harder!’ De chauffeur draaide de volumeknop meteen helemaal open. Mijn favoriete muziek galmde over de Afsluitdijk, terwijl ik achterin in het duister uit volle borst meezong. Barrel en Putti hadden de hele weg zitten blèren. Alleen Jacob was stil….
Terug naar Sint Jacob…. Marijke zou er niets op tegen hebben. Je moet doen wat je hart je ingeeft, zei ze altijd. En zelf is zo ook altijd haar eigen weg gegaan.