Op weg naar de kiosk

Het is zomer 1964. Marijke staat in de tuin bij haar vriendin Hennie Fokker die bij haar aan de overkant woonde in de Pythagorasstraat. De lagere school zat er op en na de zomer zou zeaar de Mulo bij de nonnen op het Linnaeushof. Ze is een meisje van dertien, niet zo gelukkig, zoals Paul van Vliet later zou zingen. De jurk die ze draagt is wat stijfjes. Ook deze was waarschijnlijk door haar moeder gemaakt. Graag wilde ze wat ouder lijken dan ze was en daar lijkt ze in deze outfit ook wonderwel in te slagen.

Weldra zou dat allemaal anders worden. De hormonen ging al vroeg opspelen. Kort daarna raakte ze voor het eerst ongesteld. Het meisje werd een jonge vrouw. Het poesiealbum, waarin Hennie Fokker op 8 januari van dat jaar nog een gedichtje had achtergelaten, raakte in het slob. Marijke kreeg andere interesses. Jongens bijvoorbeeld. De vriendjes, die ze vanaf haar dertiende jaar heeft versleten, zijn niet op twee handen te tellen. Op vier waarschijnlijk ook niet. Dat ik uiteindelijk de liefste was is iets – om met een andere cabaretier te spreken – wat mij nog altijd verwondert.

Hoe dan ook, na haar dertiende jaar ging Marijke op haar kamertje naar popmuziek luisteren. Ze kocht toen wekelijks blaadjes als Muziek express, Kink, Muziekparade of Tuny Tunes. Die haalde ze bij de kiosk op het pleintje op de hoek van de Linnaeusstraat en de Pretoriusstraat. De teksten van van haar favoriete liedjes knipte ze uit en plakte ze vervolgens in schriftjes. Later zouden deze populaire muziekbladen plaatsmaken voor Hitweek en Aloha. Al die nummers van Hitweek heeft ze altijd bewaard. Een paar jaar geleden heb ik ze nog eens laten inbinden, als een historisch document van haar jeugd.

De muziekbladen van Marijke (een selectie)

Op weg naar die kiosk in de Linnaeusstraat kruiste Marijke dan het open terrein bij de Polderweg waar de houten noodgebouwen stonden. Daar heeft ze nog een jaar lang in de schoolbanken gezeten, toen de Mulo van de Clara Feij school hier haar toevlucht had gezocht. Eens per jaar werd op dat open terrein kermis gehouden. In de jaren vijftig ging ik daar wel eens naar toe aan de hand van mijn vader.

Aan de Polderweg stond ook nog het Bureau voor kinder- en zuigelingenzorg, het gebouw waarin later de NVSH zich vestigde. Nog altijd was er toen een deur met het opschrift: ‘Kamer voor hoestende zuigelingen’. In dat gebouw ben ik vaak ingeënt. Ik ben er ook heel wat keren door mijn moeder uitgekleed en door een dokter op mijn borst geklopt.

Op weg naar de kiosk, op de hoek van de Polderweg en de Linnaeusstaat passeerde Marijke dan de synagoge. Daartegenover ongeveer woonde Rob de Nijs, wiens vader een autorijschool had aan de Linnaeusstraat, en die in 1963 een daverende hit scoorde met Het ritme van de regen. Even verderop aan de Polderweg stond een driejarige HBS.

Hier gaf Gerard Reve op 18 maart 1964 een lezing, waarbij ‘een zestienjarige jongen, met donker sluik haar, gekleed in een zwart katoenen truitje een goed passende broek van fijn geweven, min of meer glanzend zwarte stof’ (…) drie kleine amateurfotografietjes met gegolfde randjes had getoond met de mededeling dat zijn moeder die gevraagd had om ze aan hem te laten zien, Lietje B, was.’

Dat gegeven bracht bij Reve een stroom van herinneringen op gang aan ‘ontelbare nutteloze geschiedenissen die geen begin of einde hebben, maar als kankers in elkaar uitgezaaid, aan elkaar vastzitten. Het maakt nauwelijks verschil, waar men begint en waar men eindigt’. Die stroom van herinneringen heeft een plaats gekregen in de Brief uit het verleden, die is opgenomen in Nader tot U (1966), waaronder ook een herinnering aan de kunstenaar Karl Carvalho, die in 1972 is overleden en in de Pythagorasstraat woonde, net als Marijke, de straat waar later ook Theo van Gogh kwam te wonen in een benedenwoning, een paar huizen verderop van de bovenwoning, waar ik op 23 augustus 1971 – volgende week exact 46 jaar geleden – Marijke leerde kennen.

Theo van Gogh werd op 2 november 2004, de dag van Allerzielen, vermoord in de Linnaeustraat, vlak bij de Polderweg, voor de deur nota bene van het voormalige Burgerziekenhuis, waar op 8 mei 1966 mijn vader overleed…

‘O weemoed van een verloren tijd die voor eeuwig stilstaat,’ zou de oude Reve zeggen als hij nog in leven was. Toch heb ik een vermoeden –  misschien tegen beter weten in – dat er niets verloren gaat. Toen Marijke het leven liet, is ze uit de tijd gestapt, en daarmee ook uit de ruimte. Maar iets in het binnenste van mijn ziel is daar nu ook. Buiten de tijd en buiten de ruimte… op weg naar de kiosk.