Dona nobis silentium

Natuurlijk heb ik er in de loop van de jaren vaak over nagedacht: wat het betekende te leven, te ademen, te bewegen. Over 
het bewustzijn dat in me geplant was, en wel uitgerekend in mij. 
Over het wonder van de bezieling. Maar ook voor de onverbeterlijke bespiegelaar geldt dat hij 
het leven doorgaans als iets vertrouwds en vanzelfsprekends 
beschouwt. Je kunt niet over elke ademtocht nadenken, want 
dan stik je. Sinds Tonio’s dood mis ik die vanzelfsprekendheid van mijn levensfuncties. Niet onafgebroken, maar als ik mezelf ‘betrap’ op het welbehagen dat bij een uur zonder verdriet hoort, heb ik 
de neiging de pijn snel weer in te voeren. Ik roep mezelf tot de 
orde: ik heb immers het recht verspeeld een normaal functionerend bestaan te leiden.

Aldus A. F. Th. Van der Heijden in zijn boek Tonio. Het is een gevoel dat ik herken uit de eerste maanden na het overlijden van Marijke. De plotselinge dood van een kind slaat een breuk in het leven die vele malen groter is dan bij verlies van een partner, zo wordt vaak beweerd. Ik wil dat graag geloven. Het lijkt me het ergste wat er is. ‘Als ik huil, ben ik dicht bij Tonio’, zegt zijn moeder in het boek.

Toch is er één verschil. Na het verlies van een kind kun je daarover spreken met je geliefde, hoe moeizaam dat vaak ook gaat, zoals Van der Heijden laat zien. Bovendien kun je samen drinken, veel drinken zelfs… Na het verlies van je geliefde kun je dat niet. Tenminste, niet samen.

Van alles is dat misschien nog het meeste wat ik mis. Het glas cognac na het avondeten, samen met Marijke. We namen er altijd twee. Maar in roerige tijden werden dat er ook wel eens drie of vier. In je eentje doe je dat niet. Ja, in de eerste weken deed ik dat wel eens ’s avonds voor het slapen gaan. Maar drinken zonder samen te praten is zoiets als de liefde bedrijven zonder geliefde.

Om misverstanden te voorkomen, het gaat goed met mij. Ik ben er niet onderdoor gegaan en niet aan de drank geraakt. Ik hoef me ook niet meer ‘op het welbehagen te betrappen’ zoals Van der Heijden schrijft. Ik ben ook niet alsnog een kerkganger geworden. Ik verwerp een geloof dat de, in mens verankerde realiteit van de seksualiteit in het algemeen, en de homoseksualiteit in het bijzonder, weigert te erkennen. Ik weiger dat, ondanks alle gevoelens van nostalgie.

Ik schrijf alleen nog wat vaak over mezelf zodat mensen zich wel eens zorgen maken over mij. Eergisteren nog lag er een kopie van een artikel uit Trouw in de brievenbus: De levenslessen van psycholoog Manu Keirse.  Deze psycholoog gelooft niet in rouwverwerking. ‘Je kunt hoogstens een verlies overleven,’ zo luidt zijn stelling. De kopie was mij bezorgd door Alfred H. Stucki die zelf ook te kampen heeft met een verlies.

Sinds vorige werk vrijdag heb ik de wereld om me heen tot stilte gemaand. Alle afspraken die ik mijn agenda had staan heb ik afgezegd. Zelfs de tandarts die mij vanochtend op zijn spreekuur had verwacht zal mij niet zien verschijnen. Met een oorontsteking moet je voorzichtig zijn, zo heb ik van mijn huisarts vernomen. Het is lang geleden dat ik dagenlang het bed heb gehouden. Het doet me aan heel vroeger denken, toen ik als kind ziek thuis bleef en mijn moeder mij ‘s middags een glas geperste sinaasappelsap kwam brengen.

Het is goed om zo af en toe de wereld eens vanuit je bed te overzien. Je ziet dan andere dingen, andere lijnen… verbanden die je uit het oog was verloren. Zo nu en dan deden Marijke en ik dat ook wel eens, samen een dagje in bed blijven. Alleen met een boek, met de tenen tegen elkaar, en zo af en toe naar beneden om wat eten of drinken te halen.

Ik herinner me een keer dat ik nog studeerde en we samen in een studentenflat in Diemen woonden. Ik was gezakt voor een groot tentamen waar ik drie maanden voor gewerkt had. En dat alleen omdat ik de avond daarvoor bij de onderbuurman van Marijke haar ouders was blijven doorzakken en meerdere glazen whisky had gedronken. Ik drink anders nooit whisky en werd dus zo dronken als een tor.

Thuisgekomen na het examen, heb ik toen een paar keer heel hard gevloekt. Daarna zijn Marijke en ik een week lang samen in bed gebleven. De telefoon namen we niet meer op. De deurbel werd steevast genegeerd.

Soms is het goed jezelf voor een tijdje van de wereld af te sluiten. Het is een zelf opgelegd silentium dat heel louterend kan werken. Als de wereld ooit nog gered wordt, dan is het door de stilte. Dona nobis silentium